| |
Othello, de moor van Venetiën.
Uit het Engelsch van William Shakespeare, door Jurriaan Moulin. Te Deventer, bij A. ter Gunne, 1848.
Engeland mag, voor zoo veel geniën, die het eigendom der menschheid zijn, een vaderland hebben, trotsch wezen op zijnen Shakespeare, ondanks het smalen van een' Voltaire, wien bij al zijn vernuft en wetenschap oog en hart voor het hooge en heilige ontbrak. Rijk en schoon, stout en krachtig, nu kunstig in het kleine,
| |
| |
dan groote, verhevene gedachten in volheid als uitstrooijend, dragen zijne werken den stempel van het ϑεῖοντι, van dat hoogere en goddelijke, dat gave en geen werk is, dat van aanblazing en bezieling de bewijzen draagt, waardoor de echte dichter wordt geboren. Hij blijft op die hoogte, ondanks de geest die zulke meesterstukken schiep, maar dit meer als een offer aan den smaak zijns ruweren tijds, soms in het lage en gemeene schijnt om te wroeten. Van hem geldt met eenige verandering het woord dat hij van Caesar laat zeggen: ‘that Nature might stand up and say this was a poet!’ - Toestanden, gewaarwordingen, wat eens menschen ziel kan vervullen, engelenreinheid en duivelenboosheid, vinden wij door hem geschetst met eene juistheid en kracht, die ons schier overal de meesterhand doen erkennen. Wij gevoelen, dat is ‘nicht der Masse mühsam abgerungen;’ dáár waait een goddelijke adem; dáár is schepping, kracht, leven. Het is als tooverde hij ons zij ne beelden voor aanschouwelijk, trouw, als rukt hij de ziel in dezelfde wereld, waarover zijn geest het magtig: ‘daar zij!’ uitsprak. Wij zien de karakters zich in den loop der dingen ontwikkelen, vrij en toch door lot en toestand voortgestuwd, als de mensch in de wereld. Nu forsch en geweldig als onweder en storm, dan zacht en liefelijk als kalmte en zonnestraal, kunsteloos en toch vol ware kunst is hij als de natuur, terwijl zoo menig dichtstuk decoratie blijft. In zijne fantaziën zelfs vol waarheid, diepzinnig te midden zijner grillen, in het excentrieke zelfs berekenend, is hij als een Canova in de poëzy, die schijnbaar blind en woest op het marmer toeslaat, terwijl toch ieder slag zoo juist is aangelegd; draagt ieder voortbrengsel van zijnen geest den stempel van het echt en hoog dichterlijke, dat evenwel langdurige kennismaking en
vertrouwdheid vraagt om op zijn' regten prijs te worden geschat. Voor den nuchteren verstandsmensch kon Shakespeare ligt de proef van eenen Aeschylus noodig hebben om zich tegen de beschuldiging van dolheid te verdedigen. Evenwel zou zoo iemand hem daarvoor ligtelijk in des te dieper en steviger hok willen opsluiten. Maar genoeg! Shakespeare's vrienden hebben aanbeveling noch verdediging noodig; en welke weg ligt er open en leidt er tot hen, die hem niet willen kennen?
Doch er zijn er ook die hem niet konden kennen, die met het Engelsch, of in welke taal men trachtte hem over te brengen, niet genoeg vertrouwd zijn om den Meisterdichter te begrijpen, en die toch voor zijne gedachten een open hart en ziel hebben. Die zijn er ook onder onze landgenooten, voor wie daarom het hagchelijk werk der overplanting op onzen bodem noodig is, en wien uit dien hoofde met de vertaling van een zijner stukken een wezenlijke dienst is bewezen. Wij zeggen vertaling van een zijner stukken, omdat de vertaler (de heer Moulin getrooste zich voor het oogenblik en op zijn eigen voorgang, zie voorrede bl. 1, dezen naam) gerust even goed menig ander uit de reeks had kunnen nemen, om Shakespeare's dichterlijke reuzengrootheid te doen uitkomen. Hij werd tot die keuze bewogen, ‘omdat dit stuk den meest geleidelijken overgang tot den modernen vorm des drama's aanbiedt.’ - Voor eene introductie is die reden allezins geldig. Wie schrikt gaarne door een vreemd en zelfs barocq voorkomen af? Men mogt Shakespeare de zonde tegen eenheid van plaats en tijd anders al te hoog aanrekenen. Maar wij durven verzekeren dat men deze eenen Shakespeare gemakkelijk leert
| |
| |
vergeven, even als men het een' Correggio vergeeft, dat er in zijne schilderij soms licht komt van punten, waarvan het naar alle regelen der kunst bezwaarlijk uitgaan kan en het den photometer niet of noode kan velen. Ons kwam het stuk te allen tijde schoon en vreesselijk voor.
Goed gegrepen is het, dat de dichter, om de liefde en jaloezij in hare krachten werking voor te stellen, geen' zoon der laauwe westerstanden neemt, maar den moor, wiens bloed gloeit als de Afrikaansche zonnestraal, veel liefde en eenig Christendom als tegenwigt stelt. - Goed gegrepen is het, dat hij hem de phasen der jaloezy, de ergernis, het gekrenkt gevoel van eigenwaarde, de woede laat doorloopen, om zoo die jaloezy tot hare hoogste hoogte, de schijnbare kalmte en vastberadenheid der passie te laten stijgen. - Goed gegrepen is het, dat de meesterdichter verre van eene moderne Schicksalstragoedie (die basterd en aap van hetgeen bij de Grieken zoo mogt heeten) daaruit zamen te stellen, ons nog altijd in de opwellingen van wijze matiging en liefde in Othello's gemoed de paden laat zien, die van het nachtelijk gebied der zonde en hartstogt tot het betere leiden. - Goed gegrepen is het, dat de moor prikkel en aansporing tot de vreesselijke daad in zijne eerzucht en gevoel van eigenwaarde vindt. - Desdemona is niet minder goed en juist opgevat. Zij laat zich voor den moor winnen en belezen door den roem dien hij zich verwerft, door medegevoel met den man, die zooveel ondervond en deed. Hare liefde is eene eenzijdige, blinde, hartstogtelijke. Zij koestert die liefde en huwt met den moor tegen den wensch haars vaders. Dat is een karakter en handelwijs die een zoenoffer vragen. Haar dood is, hoe beklagenswaardig ook, een gevolg van hetgeen zij was en deed. Zij boet zwaar, maar boet. - Cassio is het slagtoffer der boosheid, ofschoon niet geheel onschuldig, even als, hoezeer met meer regt Rodrigo, terwijl Emilia door hare betrekking met eenen onverlaat in het ongeluk wordt gestort. - Jago is een duivel in menschengedaante. Hij kent en weet den prijs der deugd, maar om haar des te schandelijker te verguizen. Zijn karakter is een zamenweefsel van list en laagheid, van hebzucht en haat; hij begaat den eenen gruwel na den anderen. In zijn karakter, of liever in den aanleg
daarvan, is de minste waarschijnlijkheid, de meeste overdrijving. En toch is zijn gang - geven wij eens den dichter vrijheid tot zulke verdichting - natuurlijk. Hij is de hoofdpersoon, de groote drijfveêr die alles in beweging brengt en houdt op de nachtzijde van het stuk; ofschoon Shakespeare het heeft weten te vermijden, dat hij de aandacht te zeer boeit en hij Jago meer, wanneer wij het zoo mogen uitdrukken, tot den knoop dan tot de ziel van het stuk maakt. - De groepering der karakters in den Othello heeft ons altijd zeer behaagd en is een meesterwerk, waardig dat een schilder daaraan zijne krachten wijdde en er ons in eene plaat eene voorstelling van gaf.
De inhoud en gang van het stuk is haast te bekend dan dat wij deze hier behoeven op te geven. De dichter komt terstond ter zake en leert ons van den aanvang af Jago's list en arglist kennen, die zich van Rodrigo, in liefde jegens Desdemona ontstoken, bedient als van een middel om zijne plannen uit te voeren. Hij schendt het vertrouwen der vriendschap met door Rodrigo Desdemona's geheim huwelijk aan Brabantio, haren vader te verraden, terwijl hij den moor tot eenen aanslag op het leven van Brabantio tracht te verleiden. Othello's
| |
| |
edele ziel versmaadt dit, ja hij denkt naauwelijks aan zulk een' gruwel en komt veeleer open voor zijne zaak of misdrijf uit. Brabantio geeft tegen wil en dank zijne toestemming en Desdemona vertrekt, door Othello aan Jago's geleide toevertrouwd, naar Cyprus. Hier ontmoeten zij Cassio, die ook derwaarts ging en die nu door Jago wordt verleid tot eene drinkpartij, hetgeen aanleiding wordt tot eenen twist met Rodrigo, die in ieder geval des snoodaards eerzucht of gierigheid in de hand moet werken. Meesterlijk zien wij daarop Cassio in de opwinding der dronkenschap, en zijne latere ergernis over zijn gehouden gedrag voorgesteld, waaruit Jago aanleiding neemt om hem met Desdemona in eene betrekking te brengen, die de achterdocht van Othello kan gaande maken, en in diens hart het vuur der jaloezy ontsteekt, waaraan Jago op allerlei wijze gedurig nieuw voedsel verschaft. Hard is nu de kamp tusschen liefde en minnenijd, tusschen achterdocht en goed vertrouwen in Othello's borst, terwijl Jago als een ware duivel de brandstof opeenhoopt, het gloeijende in lichtelaaije vlam doet opgaan, het uitdoovende aanblaast, totdat een onschuldig iets den moor de noodlottige zekerheid schijnt te geven. Een zakdoek, die tegelijk amuleet is, welken Desdemona van Othello ten geschenke ontving en die door Jago aan Cassio in de handen wordt gespeeld, dient ten laatst en doorslaand bewijs der ontrouw, en Othello heeft tot den moord zijner gade besloten, welken hij oogenschijnlijk in koelen bloede maar na vreesselijke weifeling en kamp volbrengt; doch om straks daarna door Jago's eigene gade van zijne dwaling te worden overtuigd, die daarvoor den dood door de hand van haren echtgenoot ondergaat. Brieven in den zak van den ook door Jago omgebragten Rodrigo gevonden, verspreiden licht over het weefsel van ongeregtigheid en gruwel, welks aanlegger wordt gegrepen om het loon zijner euveldaden te ontvangen.
Zoo is de loop van het stuk, dat gelijk meerdere van Shakespeare eene slagterij schijnt, maar waarin het gruwelijk bloedige door zooveel schoons, door zoo vele treffende situaties en rijke gedachten wordt afgewisseld, dat men den dichter dikwerf den in het menschenhart zienden profeet mogt noemen. Hij is ook hier de overvloedige rijke, die zonder zich uit te putten met zoo volle handen geeft, dat menige Irus onder de dichters zich betrekkelijk rijk kon zamelen aan de kruimen die van de tafel vallen. Dit zij echter het allerminst gezegd van den heer Moulin! Referent weet bij ondervinding wat het inheeft om Shakespeare te verstaan en over te brengen door enkele proeven ter vertaling, waaraan hij zich vroeger wel eens waagde, en erkent hem volgaarne als meester in het vak.
Vraagt wat gij in redelijkheid van eenen vertaler kunt vorderen, trouw, indringen in den geest van het stuk, ongedwongenheid voor zooverre de naauwgezetheid zulks toelaat, rythmus, welluidendheid, - en gij zult aan die eischen beantwoord zien. Het is Shakespeare waardig, en dat is veel gezegd! Wij brengen den heer Moulin, dien wij niet kennen en het eerst in zijnen Domperridderrekelzang ontmoetten, gaarne onzen dank.
Als bescheidene aanmerkingen en ten bewijze dat wij zijnen Othello hebben gelezen, zouden wij den heer Moulin vragen, of hij voor ‘windgebreek’ voor bombast circumstance en voor ‘oorlogswoordenpraal’ op bl. 1 niet andere woorden zou willen kiezen? of hij beleed op bl. 2 niet beter kon vertalen door ‘den
| |
| |
loef afsteken?’ of hij bl. 7 voor zend die hem - uit, niet dat laatste woord zou willen weglaten? of door ‘heen’ vertalen? op bl. 9 ‘de handen ruim laat,’ liever maar immer toelaat? een weinig lager ‘zal zijne klagt verstommen’ voor doet zijne klagt verstommen. Op bl. 11 zegt Cassio ‘wat maakt hij hier?’ waarom niet: ‘wat deed hij hier?’ Op bl. 22 is eene drukfout ‘en ramp’ voor ‘in ramp.’ Op bl. 23 lezen wij ‘gewoonte's dwinglandij,’ waarom niet ‘gewoonte's sterke magt?’ Op bl. 80 zouden wij den tweeden regel liever overbrengen ‘hij wete 't niet, dan is hij niet beroofd.’ Op bl. 99 zouden wij ‘may draw with you’ met terugslag op het echtgareel teruggeven door ‘trekt ligt dienzelfden last.’ Op bl. 113 ‘ook mij ging hij verloren.’ liever ‘hij zij voor mij verloren!’ Op bl. 118 voor ‘en dat zocht hij aan u’ (heimsuchen?) liever ‘en dat wreekt hij aan u.’ Op bl. 119 zegt Rodrigo ‘elken dag zet gij mij af’ voor ‘scheept gij mij af.’ Op bl. 126 lezen wij ‘ja, bij douzijnen, en wel zooveel meer, de wereld’ voor ‘ja, bij douzijnen, wel genoeg om heel de wereld’ enz. Doch genoeg! wij passen het: ubi plura nitent toe, en brengen gaarne onze hulde voor eene vertaling, die waarlijk met zorg en keurig is behandelden dikwerf verklaring mag heeten. Konden wij haar aan de directie van den Amsterdamschen schouwburg of op eenig ander nationaal tooneel aanbevelen! Zij verdient dit zoo veel meer dan het ‘marionettenkonterfijtsel’ naar Ducis.
Onder de Hoogduitsche vertalingen van Shakespeare, had ook die kunnen genoemd worden van Eschenburg, Schlegel, St. Martin, Benda en andere, welke wij vroeger gebruikten, en die als eene bloemlezing uit verschillende vertalingen is.
Hier en daar is tegen het metrum gezondigd en vindt men taalfouten. Dit wilden wij nog zeggen om mogelijke aanmerkingen te voorkomen. Wie laken durft schenke ons iets beters!
|
|