Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 128
(2012)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Raphaël Ingelbien en Vincent Eelen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingDe geschiedenis van nationale literaturen mag in veel gevallen stilaan ondenkbaar zijn geworden zonder een grondige aandacht voor de wisselwerking tussen literaturen, toch zou het voorbarig zijn om te oordelen dat de studie van internationale contacten de traditionele, nationale denkkaders zonder meer doorbreekt of overstijgt. Sommige theoretici van culturele transfers wijzen erop dat veel analyses van interculturele contacten onderhevig blijven aan conceptuele beperkingen die het centrale karakter van de natie eigenlijk versterken. Volgens Werner/Zimmermann (2006) blijft de traditionele studie van culturele transfers met name het bestaan van aparte naties veronderstellen, en heeft ze zelfs de neiging om de natie als kader te projecteren op historische realiteiten waarin de natiestaat eigenlijk ontbrak of op zijn minst problematisch was. De natie als term vervangen door ‘cultuurgebied’ kan wat soelaas brengen, maar ook hier kan de afbakening van gebieden voor problemen zorgen. Daarnaast worden culturele transfers vaak op lineaire wijze bestudeerd, als in- of uitvoerstromen waarbij de ene natie of het ene cultuurgebied als vertrekpunt fungeert en de andere natie of het andere cultuurgebied als bestemming. Die lineariteit kan theoretisch wel doorbroken worden door analyses van multidirectionele ‘re-transfers’ (Werner/Zimmermann 2006: 37), waarbij een studieobject verschillende transformaties ondergaat via heen- en terugbewegingen of ‘allers-retours’ (Espagne/Werner 1988: 193), maar in de praktijk houden veel studies het op een eenrichtingsverkeer. De studie van buitenlandse invloeden op de Nederlandse literatuur lijkt die wetmatigheden te bevestigen: maakt de vertrouwde vraag rond één of twee Nederlandse literaturen (Grüttemeier/Oosterholt 2008) de vraagstelling meteen ietwat complex, dan wordt het probleem vaak door juxtaposities opgelost (zie bijvoorbeeld Toremans/Verschueren 2009). In deze bijdrage bespreken we een nooit bestudeerde casus die aantoont hoe een stuk ‘Nederlandse literatuur’ deel uitmaakt van een kluwen multidirectionele transfers die niet alleen de beperkingen van klassieke lineaire aanpakken onderstrepen, maar ook het concept van een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nationaal en zelfs linguïstisch gedefinieerde Nederlandse literatuur in vraag stellen. Om dat kluwen te ontwarren zal een combinatie van cultuurtransfertheorie en vertaaltheorie worden gebruikt. Ook hier zal onze onbekende casus bepaalde theoretische concepten op hun bruikbaarheid testen: misschien zijn zulke casussen onbekend gebleven precies omdat ze binnen onze huidige methodologische en historiografische kaders moeilijk kunnen worden gesitueerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2 Grattan in het Verenigd Koninkrijk der NederlandenOnze casus betreft twee romans van Thomas Colley Grattan - een nu bijna compleet vergeten schrijver die in zijn eigen tijd nochtans een zekere faam genoot en die een complexe rol speelde als culturele ‘bemiddelaar’ tussen de Lage Landen en Groot-Brittannië in de woelige periode rond 1830. Vlak vóór de Belgische omwenteling de definitie van de ‘Nederlanden’ veranderde, smokkelde hij ‘Nederlands’ materiaal de Engelse literatuur binnen; vervolgens maakte één van de boeken die Grattan in die periode schreef het voorwerp uit van zowel (Noord-) Nederlandse als Belgische vertalingen ná het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Thomas Colley GrattanGa naar voetnoot1 werd rond 1791 geboren in een familie van Ierse protestanten die niet bijzonder rijk waren, maar nochtans indirect verwant waren met vooraanstaande figuren zoals de Hertog van Wellington. Grattan studeerde eerst rechten, maar ging daarna in het Britse leger, en week uiteindelijk uit als avonturier naar het Europees vasteland. Hij was daar om beurten en soms tegelijk journalist, schrijver, literator en diplomaat - door zijn ruime en kleurrijke ervaring zou hij succes krijgen als auteur van reisverhalen en historische romans. Vooral zijn Highways and Byways, or Tales of the Roadside (1823-25) maakten hem zowel in Groot-Brittannië als in meerdere Europese landen bekend. Hij probeerde eveneens vanuit Frankrijk een literair tijdschrift op te richten (The Paris Monthly Review of British and Continental Literature), en trachtte ook een toneelstuk te schrijven voor het Londense publiek, maar vooral deze laatste, dure poging liep met een complete sisser af. In geldnood besloot Grattan, getrouwd en met een toenemend aantal kinderen ten laste, in 1827 om naar Brussel uit te wijken. Grattan vestigde zich in het Verenigd Koninkrijk van Willem I, waar hij snel tot de betere kringen rond de Britse ambassadeur toetrad, en waar hij zich ook verdiepte in de cultuur en de literatuur van de Nederlanden. Grattan had in de Nederlanden zijn eigen niche gevonden, een plek die tot op dat moment een blinde vlek was gebleven in het Britse culturele landschap. Het Verenigd Koninkrijk van Willem I was in die tijd een trouwe bondgenoot van Groot-Brittannië (Van Sas 1985), maar aan de politieke verstandhouding ontbrak een cultureel equivalent. Grattan zou dé Britse specialist van de Nederlanden worden, en ging heel snel werken aan drie boeken. Het eerste was een geschiedenis van de Nederlanden (in de breedste zin van het woord) die hij speciaal schreef voor een reeks populariserende geschiedenisboeken (‘Lardner's Cabinet of History’) waartoe ook beken- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dere namen zoals Walter Scott bijdroegen. History of the Netherlands van Grattan verscheen eerst in 1830 en werd vanaf 1833 in een herwerkte versie regelmatig herdrukt; het zou lang een van de meest gebruikte Engelse referentiewerken over de Lage Landen blijven. Daarnaast waagde Grattan zich ook aan het toen erg modieuze en winstgevende genre van de historische roman, en vond hij daarbij inspiratie in de Nederlandse geschiedenis. Met The Heiress of Bruges (1830), geïnspireerd door de opstand van de zuidelijke Nederlanden tegen Spanje rond 1600, en Jacqueline of Holland (1831), gebaseerd op het leven van Jacoba van Beieren, oogstte Grattan ook een aardig succes, niet alleen financieel (de boeken verkochten vrij goed en kenden in de volgende jaren tot decennia herdrukken) maar ook qua reputatie. Grattan werd nooit als een groot schrijver beschouwd: zijn intriges waren soms te kunstmatig en zijn stijl soms te slap. Maar sommige recensies waren bijzonder lovend, en in één van de recensies van The Heiress of Bruges werd Grattan zelfs ‘the Flemish Sir Walter’ genoemd (Anon. 1831a: 77). Als auteur van historische romans werkte Grattan uiteraard in de schaduw van Walter Scott: in zijn eigen nawoord bij The Heiress of Bruges verklaart Grattan dat de gelijkenissen tussen een episode van zijn roman en een scene uit Old Mortality aan toeval te wijten zijn. Voor de rest benadrukt hij dat iedere auteur van historische romans schatplichtig is aan Walter Scott en beschrijft hij zichzelf als een nederige volgeling van de Schotse meester. Toch zijn er aanwijzingen dat Grattan in zijn historische romans niet alleen bij Scott langs is geweest voor inspiratie, maar ook bij zijn studie van Nederlandse literaire bronnen, en dat hij deze laatste wél min of meer plagieerde. Het gaat hierbij niet om de historische bronnen die hij uiteraard raadpleegde en uitdrukkelijk vermeldde, zowel in zijn History of the Netherlands als (zij het in mindere mate) in de romans zelf.Ga naar voetnoot2 Deze bronnen leverden natuurlijk heel wat stof voor Grattan als historicus én romanschrijver, en in dat opzicht zou Grattan de nogal gebrekkige kennis van de Lage Landen die Scott tentoonspreidde in Quentin Durward (Leerssen 1992) overtreffen. De lokale literaire productie blijkt ook een belangrijke inspiratiebron te zijn geweest, hoewel Grattan met geen woord rept over die literaire invloeden. De vermeldingen van historische bronnen in History of the Netherlands maken deel uit van de toen toenemende professionalisering van de geschiedschrijving in Europa (Porciani/Raphael 2010), en de occasionele verwijzingen naar soortgelijk historisch materiaal in The Heiress of Bruges en Jacqueline of Holland wijzen op het belang van deftig studiewerk bij het schrijven van historische romans. Dit was een van de manieren waarop Walter Scott het genre een betere reputatie bezorgde dan de twijfelachtige faam die eerdere historische romances en Gotische romans genoten (zie o.a. Duncan 1992). Substantiële literaire ontleningen of plagiaat waren | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
daarentegen uit den boze, zoals het defensief nawoord bij The Heiress of Bruges aantoont. Toch zijn er in de Nederlandse romans van Grattan tal van elementen die in die richting wijzen. Grattan schreef vaak snel en met gemak (en soms ook wat slordig), maar de snelheid waarmee hij zijn boeken over de Nederlanden produceerde blijft verbazen: drie jaar na zijn verhuizing naar Brussel, waar hij vroeger nog nooit had geleefd, had hij een geschiedenis en twee romans klaar. Een vergelijking van die romans met toenmalige in trek zijnde literaire werken van ‘Nederlandse’ schrijvers doet die verbazing echter aanzienlijk afnemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3 Grattan en de refractie van ‘Belgische’/‘Nederlandse’ literatuurThe Heiress of Bruges: A Tale of the Year Sixteen Hundred vertoont qua intrige en personages heel wat gelijkenissen met Le gueux de mer, een roman uit 1827 van de hand van de toen Oranjegezinde Gentenaar Henri Guillaume Moke, die vaak als de eerste ‘Belgische’ historische roman wordt beschouwd. Beide romans handelen over de opstand van de zuidelijke provincies tegen het Spaanse bewind - een thema dat uiteraard heel populair zou blijven onder Belgische roman- en geschiedschrijvers in de negentiende eeuw. Grattan kiest dus opmerkelijk genoeg voor een periode die niet alleen centraal staat bij de lokale geschiedschrijving, maar die ook een eerste opgemerkte literaire bewerking heeft gekregen. In beide romans gaat de hoofdintrige over de moeilijke liefde tussen de mooie, jonge dochter van een prominente Vlaamse burger en een heldhaftige figuur die betrokken is in de strijd tegen de Spaanse dwingelandij. Dit vrouwelijke hoofdpersonage wordt in beide gevallen gevangen genomen door de Spanjaarden en moet door toedoen van haar geliefde worden bevrijd: de ideologische dimensie van het sentimentele verhaal wordt hiermee meteen doorzichtig. Het samenvallen van sentimentele en ideologische verhaallijnen is uiteraard een kenmerk van veel historische romans (inclusief Waverley van Scott, die het genre eerst op de Engelse literaire kaart zette), maar de gelijkenissen tussen Le gueux de mer en The Heiress of Bruges houden daar niet bij op: ook secundaire personages vertonen heel wat gemeenschappelijke trekken.Ga naar voetnoot3 Om maar twee opvallende voorbeelden te geven: in beide romans treedt een complex Moors personage op dat oorspronkelijk aan Spaanse zijde staat, maar al snel bevriend raakt met het lokale verzet, en wordt de mooie dochter vergezeld van een oude, ietwat dwaze chaperonne die zowel op politiek als op moreel vlak oerconservatief is, en die in het verhaal af en toe voor comic relief zorgt. Beide romans dragen ten slotte een Oranjegezinde boodschap uit. Dit is heel expliciet het geval bij Moke: zijn roman eindigt met een onwaarschijnlijk betoog van een berouwvolle Spaanse gouverneur, waarin deze laatste de hoop uitdrukt dat de zuidelijke en noordelijke provincies ooit herenigd zullen worden onder een koning die zij de hunne kunnen noemen: ‘tôt ou tard réunis sous un Nassau, il ne se souviendront du joug étranger que pour chérir le gouvernement d'un Roi, qu'ils pourront, avec un juste orgueil, nommer leur compatriote’ (Moke 1827(2): 281). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In tegenstelling tot Moke schrijft Grattan uiteraard niet in de eerste plaats om politieke redenen - het verschil is ook merkbaar in de langer uitgesponnen sentimentele intrige en de talrijkere verwikkelingen en strijdtaferelen van Grattan, die vooral een Engels publiek moet zien te boeien met exotische avonturen. Het onderscheid tussen de opzetten van Grattan en Moke vertaalt zich ook in hun titels: Moke zet de heroïsche strijder in de verf, Grattan vestigt de aandacht op de persoonlijke perikelen van zijn vrouwelijke hoofdpersonage. De Oranjegezinde boodschap van Grattan is gematigder, veeleer impliciet en wordt geïllustreerd door de medewerking van Prins Maurits aan de opstand van de zuidelijke provincies, en ook door de capaciteit van de patriotten om religieuze verschillen tussen katholieken en protestanten bij te leggen in hun strijd tegen de Spaanse overheersing.Ga naar voetnoot4 Die onderliggende boodschap komt wel goed overeen met de hoop, die Grattan uitdrukt aan het einde van zijn History of the Netherlands, dat de Nederlanden onder het bewind van Willem tot een sterke natie kunnen opbloeien die buitenlandse agressies kan afweren (Grattan 1830b: 351). Met die mening zit Grattan trouwens ook op de oorsponkelijke lijn van de Britse regering en van diens ambassadeur in Nederland (zie Van Sas 1985). Grattan vindt dus duidelijk inspiratie bij Moke, en pleegt daarbij voor een deel zelfs een milde vorm van plagiaat. Daarmee kan The Heiress of Bruges gezien worden als wat André Lefevere een refractie (refraction) noemde (Lefevere 1982, Lefevere 1993): geen vertaling in de klassieke zin van het woord, geen rechtstreeks plagiaat, maar een vorm van herschrijving over talen en grenzen heen.Ga naar voetnoot5 Deze refractie vormt echter ook meteen een linguïstische uitdaging voor de Neerlandistiek: in welke mate kan Le gueux de mer, een ‘Belgische’ roman in het Frans waarmee een fervent Orangist zijn trouw wilde bewijzen aan de Koning van de Nederlanden, deel uitmaken van een geschiedenis van de ‘Nederlandse’ literatuur? Voor Grattan zelf leed het geen twijfel dat boeken zoals Le gueux de mer ‘Nederlandse’ literatuur waren die over de Nederlandse geschiedenis handelden: vanuit zijn perspectief was Nederland (of de Nederlanden, zoals de Engelse naam Netherlands suggereert) een politieke entiteit, en geen taalgebonden begrip. Op het einde van The Heiress of Bruges treedt Grattan als auteur op de voorgrond om afscheid te nemen van zijn Brugse heldin en deelt hij ook aan de lezer mee dat het hoofdpersonage van zijn volgende roman een Nederlandse vrouw (‘a Dutchwoman’ - Grattan 1830a(3): 316) zal zijn: Nederland en België maken deel uit van het bredere project van Grattan als Britse specialist van de Nederlanden, die in zijn ogen één weliswaar complex, maar samenhangend geheel vormen. De tweede ‘Nederlandse’ roman van Grattan gaat dus over een vrouwelijke figuur uit de geschiedenis van de (noordelijke) Nederlanden - of beter gezegd, een figuur die aandacht kreeg in de Noord-Nederlandse geschiedschrijving. Jacque- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
line of Holland is gebaseerd op het leven van Jacoba van Beieren, de vijftiende-eeuwse gravin van Holland (en tevens van Henegouwen) over wie Grattan al een paar bladzijden had geschreven in zijn History of the Netherlands, en die hij ‘the most lovely, intrepid and talented woman of her times’ had genoemd (Grattan 1830b: 47). Maar ook hier lijkt de keuze van Grattan niet alleen door zijn studie van historische kronieken geïnspireerd: Jacoba was eveneens al populair gebleken onder Nederlandse literatoren. Net zoals in The Heiress of Bruges verwijst Grattan hier soms expliciet naar historische bronnen, maar zwijgt hij over reeds bestaande bewerkingen van zijn onderwerp in de recentere Nederlandse literatuur. Het valt echter op dat hij voor een beproefd literair thema kiest, waarschijnlijk omdat het succes van het verhaal garanties lijkt te bieden voor de receptie van zijn eigen versie bij een nieuw publiek. De wisselende plaats van het Jacoba-verhaal in de Nederlandse literatuur en historiografie is al in kaart gebracht in verschillende studies (Van Marion 1995, Jensen 2008, Janse 2009, Jensen 2011). In achttiende- en negentiende-eeuwse literaire bewerkingen aan de hand van Jan de Marre, Betje Wolff, Adriaan Loosjes en anderen werd vooral de sentimentele toer opgegaan en lag de nadruk bijna uitsluitend op het bewogen en triestige liefdesleven van Jacoba. Belangrijke uitzonderingen daarop zijn het epische gedicht uit 1790 van Adriana van Overstraeten, waar Jacoba voorgesteld wordt als ‘een ware heldin, die krijgslustig was en wel degelijk politieke aspiraties had’ (Jensen 2008: 95), en in beperktere mate het historisch versverhaal ‘Jacoba en Bertha’ van Jacob van Lennep uit 1829.Ga naar voetnoot6 In zijn eigen versie lijkt Grattan de mosterd te halen bij verschillende literaire bronnen, wat zijn ‘refractie’ van Nederlandse literatuur complexer maakt dan in het geval van The Heiress of Bruges. Ook hier had hij echter duidelijk verder gekeken dan de historische kronieken die hij expliciet vermeldde. In Jacqueline of Holland neemt hij geschiedschrijvers trouwens op de korrel, de ‘historians who have not reflected on Jacqueline's character’ (Grattan 1831: 373): het psychologische aspect is precies wat de literatoren aanvulden, en Grattan lijkt sommigen van hen ook te volgen in hun zoektocht naar de gevoelens van de vrouw die drie keer een ongelukkig huwelijk aanging en uiteindelijk kortstondig geluk vond bij haar enige ware liefde. Maar net als The Heiress of Bruges is Jacqueline of Holland ook een mengsel van sentimentele en historische roman. In tegenstelling tot de tranentrekkerige versies van achttiende-eeuwse schrijvers heeft Grattan ook oog voor het heroïsme van Jacoba als vorstin: hij noemt haar ‘one of the bravest of women’ (Grattan 1831: 35-36) en stelt dat ‘the genius of female heroism was embodied in her person’ (Grattan 1831: 326). Grattan gaat ook uitvoerig in op de politieke intriges en militaire avonturen waarin ze verwikkeld raakte. Daarbij lijkt Grattan vooral op Van Lennep te steunen. Zowel bij Grattan als bij Van Lennep wordt uitvoerige aandacht besteed aan beschrijvingen van decor en kostuum, wat uiteraard niet verbaast bij historische schrijvers. Hoewel er ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nerische verschillen zijn tussen het versverhaal van Van Lennep en de roman van Grattan, worden beide teksten gekenmerkt door dezelfde, toen gangbare zorg voor historisch realisme die men terugvindt bij Scotts romans én zijn langere gedichten.Ga naar voetnoot7 Grattan focust vooral op Jacoba's laatste liefde voor Frank van Borselen, terwijl van Lennep ingaat op haar relatie tot Willem van Arkel. Maar in beide gevallen maken de auteurs uitvoerig gebruik van Jacoba's liefde voor een politieke tegenstander om een tragische, onmogelijke relatie te beschrijven die bijwijlen heel sterk aan Romeo and Juliet doet denken. Net zoals The Heiress of Bruges specifieke elementen overnam van Le gueux de mer, vindt men in Jacqueline of Holland en ‘Jacoba en Bertha’ elementen uit de intrige die verdacht sterk op elkaar lijken: zo heeft Jacoba in beide versies een gezelschapsdame die zich mispakt aan de vermeende liefde tussen haar gravin en een man op wie ook zij haar oog heeft laten vallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
4 Theoretische implicaties van Grattans refracties van ‘Nederlandse’ literatuurMet de drie boeken die van hem verschijnen tussen 1830 en 1831 speelt Grattan dus een rol als bemiddelaar tussen de Nederlandse en Britse literaturen en culturen, maar de manier waarop hij die rol vervult doet meteen ook theoretische vragen rijzen over hoe we die literaire en culturele transfers kunnen analyseren. Ten eerste bekijkt Grattan de Nederlanden als een geheel dat uit twee delen bestaat: België en Nederland. Dat is niet alleen zo in History of the Netherlands, maar ook in beide historische romans, die zich weliswaar elk grotendeels in één van de twee delen afspelen, maar ook telkens elementen uit het andere deel bevatten. Zoals de meeste Britten in die periode beschouwt hij het Verenigd Koninkrijk van Willem als een nuttige bondgenoot in het behouden van het Europees evenwicht dat afgesproken was op het congres van Wenen (Van Sas 1985), en ziet hij de bui van 1830 niet echt hangen. Hij raadpleegt weliswaar ‘Belgische’ en ‘Nederlandse’ bronnen, en vindt inspiratie bij zowel Franstalige als Nederlandstalige literaire werken, maar voor hem staan België en Nederland niet los van elkaar. Ze maken deel uit van het bredere project van Grattan als Britse specialist van de Nederlanden. Indien we over een culturele transfer vanuit Nederland/de Nederlanden willen spreken, moeten we het dus hebben over een Nederlandse cultuur die in die periode meertalig en multinationaal was. Dit betekent dus de cultuur van het Verenigd Koninkrijk van Willem I en van de literatoren die - soms in opdracht van de koning zelf of met de bedoeling om hem te paaien - voor een culturele vervolmaking van het Verenigd Koninkrijk ijverden, zoals in een zekere zin Moke zelf.Ga naar voetnoot8 We weten uiteraard dat ze gedoemd waren tot falen, maar dat was hun eigen perceptie niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ten tweede schroomt Grattan niet om niet eens zo milde vormen van plagiaat te plegen als hij met lokale literaire bronnen omgaat. Hij verwijst uiteraard naar heel diverse historische bronnen, ‘Nederlandse’ inbegrepen, zowel in zijn romans als (vooral) in zijn History of the Netherlands, maar noch Moke als auteur van Le gueux de mer, noch de Nederlandse auteurs van teksten over Jacoba worden ooit vermeld, laat staan bedankt. Dit kan een illustratie zijn van de stelling dat literaire transfers tussen grote/machtige culturen en kleinere/perifere culturen door een fundamentele ongelijkheid of asymmetrie worden gekenmerkt: ‘there is no symmetry in literary interference’ (Even-Zohar 1990a: 62). Volgens de polysysteemtheorie houdt dit vooral in dat perifere literaturen ontlenen aan grotere literaturen die onverschillig blijven tegenover kleinere literaire systemen (‘a target literature is, more often than not, interfered with by a source literature which completely ignores it’, Even-Zohar 1990a: 62). In dit geval wordt er wel ‘perifeer’ (met name Nederlands) materiaal binnen de Engelse literatuur ingevoerd, maar de oorsprong ervan in de Nederlandse literatuur wordt miskend of verzwegen. De literaire smokkel van Grattan is dus een transfer waarbij de literaire herkomst onzichtbaar blijft. De eerste ‘Belgische’ volgeling van Scott, Moke, wordt hierbij over het hoofd gezien: in de Nederlanden mag hij misschien gelden als de ‘Belgische’ Scott, maar aan de overkant van de Noordzee is het Grattan zelf die met de lauweren van de ‘Flemish Sir Walter’ gaat lopen. Refractie dient dus hier op zeer directe wijze de ‘manipulation of literary fame’ (Lefevere 1993). De Engelse invloed op de literatuur in de Lage Landen nam in diezelfde tijd daarentegen de vorm aan van vertalingen of imitaties die hun modellen vaak openlijk erkenden. Dit was uiteraard niet alleen het geval van Moke in het zuiden van het Verenigd Koninkrijk. In de jaren 1820 was er met de eerste vertalingen van het werk van Scott naar het Nederlands al sprake van een zekere ‘Scottomanie’ (Den Tenter 1984), en Jacob van Lenneps eigen productie als auteur van historische versverhalen en romans stond duidelijk in het teken van Scott. Het internationale prestige van de Britse Scott betekende dat Nederlandse volgelingen vaak openlijk hun schatplichtigheid aan de grote meester benadrukten. Grattan kon daarentegen ongegeneerd de literatuur van de Nederlanden plunderen om zijn reputatie als Engelse auteur op te bouwen, daarbij gesterkt door zijn positie binnen een ‘grote’ literatuur. De recente literatuur uit de Nederlanden was in Engeland haast volstrekt onbekendGa naar voetnoot9; in zijn History of the Netherlands maakte Grattan alleen gewag van de bekendste namen van de literatuur van de Gouden Eeuw (Grattan 1830b: 265). Niet alleen zou plagiaat van recent Nederlands werk moeilijk worden gedetecteerd in Engeland, maar een verwijzing naar die literatuur zou Grattan geen prestige opbrengen als romanschrijver - verwijzingen naar lokale geschiedschrijving geven daarentegen zijn boeken wel een aura van professionele deskundigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
5 De vertalingen van Grattans werk na 1830: heen en terug, maar tussen wat?Grattan lijkt dus aardig zijn voordeel te doen met zijn positie als Britse auteur in de Nederlanden. Maar dan slaat de geschiedenis toe. Zowel History of the Netherlands als The Heiress of Bruges verschijnen in 1830: een ongelukkige timing bij uitstek. De boeken waarmee Grattan zijn kennis over het Verenigd Koninkrijk van de Nederlanden tentoonspreidde, worden in een mum van tijd ingehaald door de Belgische revolutie. Net als hun auteur trouwens: het huis van Grattan in Brussel wordt vernield in de gevechten, en hij verhuist naar Nederland, waar hij enkele jaren in Den Haag zal leven. Het doek is gevallen voor het Verenigd Koninkrijk van de Nederlanden, voor het moeizaam op gang gekomen en misschien nooit echt realistisch beleid van culturele verstrengeling tussen Noord en Zuid, en het doek lijkt ook te vallen voor Grattan als literaire bemiddelaar in en kenner van de Nederlanden. Maar dit is niet het einde van ons verhaal. Een van de historische romans van Grattan zou via vertalingen een complex dubbelleven gaan leiden in de nieuwe staten en culturen die na 1830 ontstonden. Dat voortbestaan kan in cultuurtransferanalytische termen als een ‘aller-retour’ (Espagne/Werner 1988: 193) of re-transfer (Werner/Zimmermann 2006: 37) worden getypeerd, maar met de belangrijke nuance dat een van de twee entiteiten waartussen het verkeer zich voordoet intussen een grondige politieke transformatie heeft ondergaan. The Heiress of Bruges werd namelijk vertaald in het Frans én in het Nederlands. De eerste vertaling dateert uit 1831 en verschijnt in Parijs. Een tweede versie ervan verschijnt in 1837 in Brussel, deze keer met de ondertitel ‘roman historique belge’ en voorafgegaan door een voorwoord. Het betreft de Belgische vertaling in het Frans, van de hand van de Belgische literator en patriot Octave Delepierre, die volgens de editie van 1831 - opmerkelijk genoeg - geholpen werd door Henri Guillaume Moke, de auteur van Le gueux de mer.Ga naar voetnoot10 Moke laat in die jaren zijn sympathie voor Oranje varen en probeert actief om zich te verzoenen met de nieuwe Belgische staat (zie Varendonck 1987: 69-71). Le gueux de mer zelf wordt ook al snel hergebruikt als een Belgische nationale roman. Hetzelfde lot is The Heiress of Bruges toebedeeld: L'héritière de Bruges wordt door de vertalers voorgesteld als een nationale roman, waarvoor Grattan inspiratie vond in de Belgische annalen, en vooral in de roemrijke zestiende eeuw waar volgens het voorwoord ‘l'Espagne et la Belgique, la tyrannie et la liberté étaient aux prises’ (Grattan 1837: 18). Grattan wordt geprezen als een Europese schrijver die, net als de Franse historicus Barante, de rijke geschiedenis van de intussen onafhankelijke staat België bezingt, en die zo nieuwe generaties Belgische schrijvers vertrouwen kan geven in hun eigen geschiedenis als inspiratiebron. De oorspronkelijk Oranjegezinde boodschap van Grattan wordt daarbij makkelijk vergeten. Niet alleen was die boodschap wat naar de achtergrond van de roman verdwenen door de sentimentele intrige, de historische taferelen en de lokale kleur, maar het feit dat de Nederlanden van Grattan een multinationale staat waren met verschillende onderdelen betekende dat de vertalers niets hoefden te wijzigen aan de intrige. Dit was ook | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het geval voor de oorspronkelijk Oranjegezinde roman Le gueux de mer, ou la Belgique sous le duc d'Albe, die verschillende keren herdrukt werd na de Belgische onafhankelijkheid. De opstand van de zuidelijke Nederlanden werd gerecycleerd als zuiver Belgische geschiedenis, ten dienste van een nieuwe Belgische nationale cultuur (zie o.a. Bemong 2008). Die ommekeer mag paradoxaal lijken, maar de auteurs zelf konden ook relatief snel van mening veranderen: Moke werd uiteindelijk een Belgische patriot, en Grattan raakte net zoals de Britse autoriteiten verzoend met de Belgische staat - zijn liberale sympathieën hielpen hem daar ook in.Ga naar voetnoot11 Na een paar jaar in Den Haag keerde hij naar Brussel terug, waar hij goede diensten bewees aan Koning Leopold I. De tweede uitgave van History of the Netherlands die vanaf 1833 wordt gedrukt, weerspiegelt ook die nieuwe sympathieën: daar waar de eerste uitgave haar verhaal in 1815 eindigde met de troonsbestijging van Willem, bevat de nieuwe versie een extra hoofdstuk waarin Grattan uitvoerig ingaat op de oorzaken van de Belgische revolutie. Grattan toont vooral begrip voor de Belgische verzuchtingen en laakt de starre, despotische houding van Willem, die de Britse hoop had teleurgesteld. Bij die ommezwaaien speelden naast ideologische flexibiliteit en pragmatisme soms ook persoonlijk opportunisme een rol. In een terugblik op de geschiedenis van het officiële, Willemsgezinde Journal de la Haye wordt gesuggereerd dat een steeds berooide Grattan na 1830 zijn diensten aan de krant had kunnen verlenen, indien de hoofdredacteur wat meer tolerantie aan de dag had gelegd.Ga naar voetnoot12 Dat zowel de auteurs als hun werken op een paar jaar tijd tegenstrijdige politieke posities innamen, hoeft gezien de complexiteit van de Lage Landen en de ideologische labiliteit van de periode uiteindelijk niet te verbazen. Wat verder opvalt is dat Moke bij L'héritière de Bruges optreedt als medevertaler van een boek dat voor een deel zijn eigen literaire productie heeft geplagieerd. Dit is des te ironischer omdat er aan de voorpagina van de eerste uitgave van Le gueux de mer een waarschuwing voorafging aan het adres van plagiarissen en vertalers: ‘je poursuivrai tous contrefacteurs et traducteurs’. In polysysteem- en cultuurtransfertheoretische termen zou deze ‘aller-retour’ tussen Moke en Grattan de ongelijke posities van de Engelse en Belgische literaturen opnieuw kunnen illustreren. Dit is met name een duidelijk voorbeeld van een fundamentele asymmetrie (Even-Zohar 1990a: 62) tussen de machtige, centrale Engelse literatuur en de nog jonge, perifere Belgische literatuur. De culturele transfers tussen de twee systemen nemen in de ene richting de vorm van (quasi-)plagiaat, en in de andere | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
richting de vorm van vertaling. Maar misschien moeten we ook het belang van die literaire machtsverhoudingen relativeren: binnen een pril Belgisch literair systeem dat nog verre van autonoom is, lijken literaire reputaties soms minder belangrijk dan de rol die literatuur kan spelen ten dienste van de politiek. Moke lijkt hier alvast minder begaan met zijn reputatie en amour-propre als auteurGa naar voetnoot13 dan met de veranderende politieke draagwijdte van zijn werk, als auteur én als medevertaler. The Heiress of Bruges werd niet alleen een Belgische roman, het verscheen ook in een Nederlandse vertaling in 1840, als De erfdochter van Brugge. Een verhaal uit de Nederlandsche geschiedenis. De vertaler is onbekend en er is ook geen voorwoord; deze vertaling lijkt in dat opzicht een vrij typisch product te zijn van de ‘vertaalfabriek’ die in de achttiende en vroeg-negentiende eeuwen talloze Nederlandse uitgaven van buitenlandse literaire teksten op de markt bracht (Leemans 2009). Grattan genoot in 1840 als vertaalde auteur al enige faam in Nederland: zijn vroege, succesvolle Highways and Byways was al vertaald, net zoals de ietwat latere Traits of Travel, en die werken werden vaak vermeld in advertenties voor en positieve recensies van zijn werk in Nederlandse kranten. Dat ook een historische roman van zijn hand vertaald werd is op zich dus niet verrassend. De keuze voor De erfdochter van Brugge blijft wel opmerkelijk, net als de ondertitel die de vertaling toevoegt. Het gaat hier met name om ‘Nederlandse geschiedenis’, maar wel ‘Nederlands’ in een in 1840 voorbijgestreefde zin: de Nederlanden waarover dit gaat bestaan immers niet meer. Om het in transferanalytische termen uit te drukken: het is een aller-retour of re-transfer waarbij de eindbestemming niet meer dezelfde is als het vertrekpunt (net als bij de Belgische vertaling). Hoe kunnen we die keuze voor The Heiress of Bruges, en zeker de op het eerste gezicht bevreemdende ondertitel van de Nederlandse vertaling dan verklaren? In de eerste plaats is het zo dat sommige Zuid-Nederlandse thema's en figuren wel vaker werden geadopteerd door Noord-Nederlandse literatoren die hun inspiratie zochten in het ‘nationale’ verleden, ook na 1830. Zo heeft Lotte Jensen recent aangetoond hoe Nederlandse auteurs in het midden van de negentiende eeuw de zestiende-eeuwse zuiderling Montigny bleven gebruiken als een ‘Nederlandse’ martelaar van de wrede Spaanse koning Filips II (Jensen 2008: 84-87). De Brugse opstandelingen van de roman van Grattan mogen net als Montigny katholiek zijn, hun patriottisch en burgerlijk karakter strookt evenwel met stereotypische Nederlandse idealen. Daarnaast speelt The Heiress of Bruges zich weliswaar in de zuidelijke provincies af, maar de aanwezigheid van bondgenoten uit de noordelijke provincies blijft vrij prominent: met niemand minder dan Prins Maurits als historisch secundair personage heeft de roman een onmiskenbaar (Noord-)Nederlands gehalte. Misschien schuilt in De erfdochter van Brugge zelfs enige nostalgie naar de eengemaakte Nederlanden. De episode waar Prins Maurits de Spaanse Nederlanden binnenvalt om de opstandelingen te hulp te snellen, wordt in de vertaling als een ‘veldtogt’ voorgesteld (Grattan 1840(3): 250), wat waarschijnlijk herinneringen opriep aan de tiendaagse veldtocht waarmee het Nederlandse leger in 1831 alsnog probeerde om België te heroveren. Dit gebeuren, dat in de daaropvolgende jaren herdacht werd in menig nationalistisch kunstwerk, wordt door de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vertaling als het ware als subtekst ingevoerd in de roman van Grattan. Wat verder opvalt is dat Jacqueline of Holland nooit vertaald werd naar het Nederlands. Dit kan voor een deel toeval zijn, maar we kunnen ook aannemen dat zo'n culturele re-transfer, wederinvoer of aller-retour in de Nederlandse context geen zin zou hebben gehad. De teksten rond Jacoba van Beieren waren al talrijk genoeg, en Grattan zou hier niemand de weg hebben getoond met zijn eigen versie. Het Nederlandse literaire systeem was in dat opzicht een stukje verder ontwikkeld dan het Belgische, en had minder nood aan buitenlandse auteurs om vertrouwen te vinden in de eigen nationale geschiedenis als inspiratiebron. De ‘verheerlijking van het verleden’ (Jensen 2008) was al langer aan de gang, en bleef ook grotendeels gefocust op Noord-Nederland. De erfdochter van Brugge wordt uiteraard wel als een stuk nationale geschiedenis voorgesteld, en ook hier wordt er aan de intrige niets veranderd - evenmin als in de Belgische vertaling. De Oranjegezinde boodschap zal in De erfdochter van Brugge misschien minder snel vergeten zijn dan in L'héritière de Bruges, maar de politieke draagwijdte van de Nederlandse vertaling lijkt ook minder sterk door te wegen. De relatieve afwezigheid van paratekstuele elementen (de ondertitel niet te na gesproken) die de Nederlandse vertaling ideologisch zouden helpen kaderen, biedt in dat opzicht een opmerkelijk contrast met de Belgische vertaling. De erfdochter van Brugge kan misschien beschouwd worden als een stap in de transitie tussen een politiek-georiënteerde groot-Nederlandse cultuur en een nieuwe (Noord)Nederlandse cultuur. De groot-Nederlandse cultuur die onder Willem I altijd vrij problematisch leek en wellicht nooit echt wortel schoot, leefde in 1840 slechts in nostalgische vorm voort. De nieuwe (Noord)Nederlandse cultuur kan deze politieke overwegingen voorgoed achter zich laten. Vandaar dat in een uitvoerige recensie van De erfdochter van Brugge in Vaderlandsche letteroefeningen met geen woord over politiek gerept wordt. De slag om Nieuwpoort - waar Prins Maurits na zijn ‘veldtogt’ een heroïsche slag levert tegen de Spaanse troepen - wordt wel terloops vermeld op een positieve manier, maar zonder verwijzing naar de ‘veldtogt’ uit de vertaling. Verder betreurt de recensent dat die slag om Nieuwpoort binnen een onnodig langdradig hoofdstuk wordt beschreven: ‘het volgende, schoon daarin ook de slag bij Nieuwpoort voorkomt, had moeten worden bekort, of liever veranderd. Het is eene noodelooze opeenstapeling van nieuwe avonturen, die meer vermoeit dan vermaakt’ (Anon. 1840: 651). De recensent uit zich al bij al wel lovend over deze vertaling van een werk van de vertrouwde Grattan. De erfdochter van Brugge wordt geprezen om ‘eene groote levendigheid in de voorstelling en de opeenvolging der gevallen’. Bovendien is de recensent van mening dat ‘het boek goed geschreven is’ en dat de vertaling ‘vrij goed uitgevallen’ is. Hij concludeert dus als volgt: ‘We bevelen dan ook deze Erfdochter aan leesgezelschappen gaarne aan; de meeste lezers zullen met genoegen kennis met haar maken’ (Anon. 1840: 651). De afwezigheid van patriottische overwegingen in deze aanbeveling strookt met de bevindingen van recent onderzoek naar Nederlandse leesgezelschappen in de periode van het Verenigd Koninkrijk, waaruit blijkt dat er vooral voor vermaak en pas in tweede instantie eventueel voor ideologische doeleinden werd gelezen. Alleen vlak na de bevrijding van Nederland in 1813 en rond de tijd van de Belgische omwenteling zijn bescheiden opstoten van nationale gevoelens merkbaar in de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aankooplijsten van de leesgezelschappen (zie Lubbers 2011: 84). Hetzelfde geldt misschien ook voor recensies. In 1831 was de Nederlandse vertaling van de verhalenbundel Traits of Travel van Grattan nog een gelegenheid voor Vaderlandsche letteroefeningen om kritiek te spuien op het pas afgescheurde België. Op basis van twee verhalen schreef de recensent: ‘Over het geheel stellen deze Schetsen den in België meestal heerschenden geest in een zeer ongunstig licht voor’. De conclusie luidde: ‘Het geheele werk is zeer geschikt, om ons, als Nederlanders, prijs te doen stellen op ons afzonderlijk volkskarakter, en [...] ons het goede in dit karakter zuiver te doen bewaren van Belgische en Fransche smetten’ (Anon. 1831c: 732-733). Anno 1840 toont de receptie van De erfdochter van Brugge dat een geherdefinieerd Nederlands nationalisme nog minder sterk doorwoog bij Nederlandse lezers dan in de periode van het Verenigd Koninkrijk. Terwijl L'héritière de Bruges de verheerlijking van het nationaal verleden in België illustreert, wijst de receptie van De erfdochter van Brugge op de aanwezigheid van heel andere waarden binnen het Nederlandse literaire systeem, en ook op een zekere normalisering van de relaties met het Zuiden. Van een complete ‘literaire autonomie’ is hier nog niet echt sprake. Toch suggereren de termen waarmee de recensent de Nederlandse vertaling prijst, dat deze roman van Grattan veeleer als een boeiend en goed geschreven verhaal gelezen werd dan als een ‘verhaal uit de Nederlandsche geschiedenis’. Die leeservaring komt dichter in de buurt van wat Grattan in de eerste plaats beoogde voor zijn Engelse lezers. Hiermee lijkt het Nederlandse literaire systeem rond 1840 minder onderhevig te zijn aan directe ideologische invloeden dan het Belgische equivalent, en meer kenmerken te vertonen van het reeds meer autonome en zelfverzekerde Engelse literaire systeem. | |||||||||||||||||||||||||||||||
6 ConclusiesGrattan had als romanschrijver een voorliefde voor uitgesponnen, complexe verhalen vol bruuske en soms onwaarschijnlijke wendingen. De literaire geschiedschrijver die de lotgevallen van zijn figuur en werk moet vertellen, dreigt echter een verhaal neer te pennen dat qua complexiteit de fictie overtreft. Grattan blijkt in de eerste plaats moeilijk te situeren in de literaire historiografie. Als Ierse auteur die over de Nederlanden schreef voor een Brits publiek valt hij immers tussen de plooien van onze moderne nationale literatuurgeschiedenissen. De wisselwerkingen tussen zijn werk en dat van Nederlandse/Belgische auteurs en vertalers zijn ook moeilijk in kaart te brengen via een traditionele aanpak van literaire invloed of transfer. De multidirectionele transfers die via zijn werk plaatsvonden maken zelfs het concept van aller-retour problematisch, aangezien de Nederlanden die hij als vertrekpunt nam net in die periode uiteenvielen in twee gescheiden Staten waarvan de culturele logica's sterk uiteengroeiden. De ontleningen van Grattan aan de literatuur van het Verenigd Koninkrijk stellen onze nationaal rekbare, maar linguïstisch vaak scherp omlijnde definities van ‘Nederlandse’ literatuur in vraag. Bovendien wijst de wederinvoer van zijn werk in België en Nederland op de altijd al problematische status van het Verenigd Koninkrijk waaraan het ontsproten was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Aller-retour of multidirectionele transfers in polysystemische termen
nederlands/belgische literaire syste(e)m(en) - perifeer Het multidirectioneel verkeer waarin Grattan centraal stond bevestigt alvast de conclusie dat een literaire invoer niet altijd dezelfde functie vervult als in het oorspronkelijke literaire systeem. De stelling dat ‘an appropriated repertoire does not necessarily maintain source literature functions’ (Even- Zohar 1990a: 59) lijkt hier wel een litotes. Dat die functies om beurten literair, commercieel en ideologisch waren, maakt het hier ook moeilijk om dat verkeer te analyseren als een uitwisseling tussen literaire ‘systemen’ die misschien te asymmetrisch waren om als echt vergelijkbare structuren te worden beschouwd. Het is evident dat die asymmetrie door literaire machtsverhoudingen tussen ongelijke ‘handelspartners’ wordt gekenmerkt. Het is echter zeer de vraag of die ongelijkheid ook een bron van onrecht was. De Engelse, Nederlandse en Belgische literaire systemen hadden immers heel verschillende prioriteiten; hun positie binnen een ruimer, Europees literair systeem was niet altijd de grootste zorg van de betrokken auteurs. De lotgevallen van Grattans werk dagen ons in ieder geval uit om de wisselwerking tussen ‘Nederlandse’ en buitenlandse literatuur opnieuw te overdenken, en om de nog steeds verwaarloosde Nederlandse literatuur van de vroege negentiende eeuw binnen zowel figuurlijk als letterlijk grensverleggende kaders te benaderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteursFaculteit Letteren, ku Leuven |
|