Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 125
(2009)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||
Nicoline van der Sijs
| |||||||||||||||||||||||
Geïmporteerde woordenVanaf het einde van de negentiende eeuw is een aanvang gemaakt met de wetenschappelijke beschrijving van de herkomst van Nederlandse woorden, in etymologische woordenboeken of aparte studies. Aanvankelijk lag de nadruk daarbij sterk op de erfwoordenschat, maar in de loop van de 20e eeuw werden ook de leenwoorden beschreven, eerst per taal (leenwoorden uit het Latijn, Frans, Duits, Engels, Indonesisch, Arabisch), later ook samenvattend met leenwoorden uit alle talen (zie Van der Sijs 1996, tweede druk 2005 en de literatuuropgave daarin; Van der Sijs 2009b, te verschijnen). Vergelijkbaar onderzoek vond ook in verschillende andere landen plaats. Kwantitatieve benaderingen en digitale hulpmiddelen hebben dit onderzoek de afgelopen jaren veel nieuwe impulsen gegeven. Daardoor is er veel bekend geworden over het aandeel van de verschillende talen, de semantische velden waarin ontlening heeft plaatsgevonden en de dateringen van de leenwoorden. Maar we weten nog lang niet alles. Neem nu de kwestie hoeveel leenwoorden het Nederlands bezit. Een simpele vraag die moeilijk te beantwoorden is. Exacte cijfers zijn natuurlijk moeilijk te geven omdat de omvang van de Nederlandse woordenschat moeilijk te schatten is, alleen al omdat combinatiemogelijkheden voor het vormen van nieuwe samenstellingen en afleidingen oneindig zijn. Maar wel kan heel goed het percentage erfwoorden en leenwoorden in een bepaald bestand worden vastgesteld. Zo blijkt uit een steekproef dat op een gemiddelde krantenpagina ongeveer 30% van de gebruikte woorden een leenwoord is en 70% een erfwoord (ieder woord is maar één keer geteld; zie Van der Sijs 1998: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||
158-188). In een representatief woordbestand uit een woordenboek (Van der Sijs 2001) zijn de percentages echter exact omgekeerd: 30% is erfwoord en 70% is leenwoord. Dat lijkt wellicht verrassend, maar het doel van woordenboeken is om woorden te verklaren en daarom nemen lexicografen relatief veel ‘moeilijke’ leenwoorden op. We weten ook nog helemaal niet of dit aantal leenwoorden nu veel of weinig is in vergelijking met andere talen, omdat er maar weinig systematisch onderzoek naar is gedaan (maar zie Haspelmath & Tadmor 2009). Zeker is dat er geen talen bestaan zonder leenwoorden en dat er kwantitatieve verschillen tussen talen bestaan voor wat betreft het aantal leenwoorden. Mijn schatting is dat het Nederlands een middenpositie inneemt, maar dat is slechts een impressie. | |||||||||||||||||||||||
Geëxporteerde woordenOver de uitleenwoorden weten we nog minder. Welke talen hebben woorden aan het Nederlands ontleend? Om hoeveel woorden gaat het, en welke woorden zijn het precies? Wanneer zijn deze woorden ontleend, en wat vertellen ze ons over de aard van de linguïstische contacten en over de culturele invloed die Nederland in het verleden in de wereld heeft uitgeoefend? Welke uitleenwoorden zijn tot op de dag van vandaag in omloop en welke zijn verdwenen, en waarom? Naar de export van Nederlandse woorden is tot op heden nooit grootscheeps en systematisch onderzoek gedaan - voor geen enkele taal trouwens, voor zover mij bekend.Ga naar voetnoot2 Voor het Nederlands zal daarin echter binnenkort verandering komen. Binnen een jaar zal namelijk met steun van de Nederlandse Taalunie een database op internet worden gepubliceerd met een inventarisatie van de Nederlandse leenwoorden in andere talen. Aan de samenstelling van deze uitleendatabase wordt inmiddels al enkele jaren door een groot aantal stagiairs en vrijwilligers onder mijn leiding gewerkt. De gegevens zijn ingevoerd met het programma TshwaneLex, dat speciaal is ontwikkeld voor (tweetalige) lexicografie. Het materiaal is zoveel mogelijk verzameld uit etymologische woordenboeken en vreemdewoordentolken van andere talen - waar mogelijk via digitale bronnen, in de praktijk grotendeels door papieren edities te excerperen. De database omvat op 1 maart 2009 maar liefst 16.838 Nederlandse woorden die aan één of meer-vaak veel meer - andere talen zijn uitgeleend. Daaronder zitten ook verouderde Nederlandse leenwoorden die inmiddels uit de moderne vreemde taal zijn verdwenen. Toch is dat aantal verrassend hoog. Ter vergelijking: in het Chronologisch woordenboek (Van der Sijs 2001) staan 12.751 leenwoorden of afleidingen daarvan in het Nederlands; dit zijn allemaal woorden die nog in gebruik zijn. Het materiaal is geïnterpreteerd ingevoerd in de database. Geïnterpreteerd wil zeggen dat van ieder woord in een vreemde taal minimaal de vorm en betekenis zijn vermeld en de bron (het woordenboek of de literatuur waaruit het woord afkomstig is). Waar mogelijk is tevens informatie gegeven over de herkomst van het woord | |||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||
zoals die in de bron is vermeld, en waar relevant is extra informatie toegevoegd, zoals: de oudste datering; de ontleningssoort (vertaling, afleiding, leenbetekenis); of de ontlening aan het Nederlands onzeker is; of het woord mogelijkerwijs ontleend kan zijn aan een andere taal dan het Nederlands (die andere taal wordt met name genoemd); of het woord verouderd is of een dialectwoord. Ook woorden die via een andere taal ontleend zijn aan het Nederlands, zijn opgenomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Nederlandse leenwoorden in het Fins, die voor het grootste gedeelte geleend zijn via het Zweeds. De database geldt als één grote materiaalverzameling. De gegevens zijn nog niet geverifieerd: alles wat ergens als Nederlands wordt opgegeven, wordt voorlopig in de database opgenomen. Hoewel de database nog slechts in opbouwfase verkeert en het onderzoek nog maar net is begonnen, komen nu al allerlei interessante zaken naar voren. Zo blijken Nederlandse uitleenwoorden in stromen te zijn gegaan: een bepaalde stroom woorden verbreidde zich naar Noord- en Oost-Europa, een stroom ging naar het zuiden van Europa, een stroom ging met Nederlandse schepen mee naar Azië, een stroom ging mee met Nederlandse immigranten naar Noord-Amerika, en een stroom verbreidde zich over Zuid-Amerika en het Caraïbische gebied. Sommige woorden namen deel aan meerdere stromen, maar veel minder komt het voor dat een Nederlands woord aan slechts één taal is uitgeleend. Dat is hoofdzakelijk het geval bij Nederlandse woorden die net over de grens zijn geleend door een Frans, Duits of Engels dialect en die niet voorkomen in een standaardtaal. De uitleenwoorden bleven, zo blijkt uit de database, meestal niet steken in een bepaalde taal, maar ze verbreidden zich verder over de wereld, hetzij rechtstreeks vanuit het Nederlands hetzij via een andere taal. | |||||||||||||||||||||||
De balans tussen import en exportOp basis van de gegevens die momenteel bekend zijn, kan al een eerste balans worden opgemaakt van de talen waaruit het Nederlands de meeste woorden heeft overgenomen en van de talen waaraan het Nederlands de meeste woorden heeft uitgeleend. De toptien van brontalen van Nederlandse leenwoorden (gebaseerd op Van der Sijs 1996, 2001) en die van ontvangende talen (gebaseerd op de uitleendatabase - tussen haakjes staan de aantallen woorden per 1 maart 2009) ziet er als volgt uit:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||
Het valt meteen op dat de lijsten danig verschillen. Vijf talen staan op beide lijsten: Frans, Duits, Engels, Indonesisch en Russisch. De vier talen die als brontaal bovenaan staan, zijn allemaal buurtalen van het Nederlands (het Latijn was buurtaal in de Romeinse tijd). Men moet zich verder realiseren dat met name in de lagere regionen van de toptien de verschillen zo klein zijn dat de rangorde bij een ander uitgangsbestand er ongetwijfeld net iets anders uitziet. Voor wat betreft de aantallen woorden in de ontvangende talen moet het volgende opgemerkt worden: van het Zweeds, Noors en Deens zijn tevens de leenwoorden aan het Middelnederduits opgenomen - een deel daarvan kan uit het Duits en niet uit een oostelijk Nederlands dialect zijn geleend. Van het Frans, Engels en Russisch zijn ook alle verouderde woorden opgenomen; het aantal Nederlandse leenwoorden in deze talen is onder andere zo groot omdat er voor deze talen goede historische (woorden)boeken bestaan met degelijke herkomstinformatie. De drie talen die de meeste Nederlandse leenwoorden hebben ontvangen, zijn alle drie gesproken in vroegere Nederlandse kolonies. Het Indonesisch, tot dusver overigens de enige taal waar substantieel onderzoek naar Nederlandse uitleenwoorden heeft plaatsgevonden (De Vries 1988, Jones 2007), heeft ook zelf een aanzienlijk aantal leenwoorden geleverd aan het Nederlands, maar dat geldt niet voor het Sranantongo en Papiaments. Dat de talen van vroegere koloniën de meeste leenwoorden hebben overgenomen, is niet vreemd. Lenen veronderstelt kennis van een andere taal en Nederlands deed of doet in deze gebieden als tweede taal dienst. Het Nederlands is echter niet, zoals het Engels en het Portugees, als voertaal ingevoerd in de voormalige koloniën, met name Indonesië (wel als bestuurs- en schooltaal). Sommigen betreuren dat. Zo schrijft Arno Schrauwers, voorzitter van de Stichting Nederlands (een stichting met als doel de instroom van Engelse leenwoorden in de Nederlandse taal tegen te houden) in Nieuwsbrief 18 van 28 april 2007 naar aanleiding van de vraag waarom de Nederlanders weinig aandacht aan taalpolitiek hebben besteed in de diverse koloniën: Waar komt dat geringe taal- en cultuurbewustzijn dan vandaan? [...] Ik tast geheel in het duister, maar het lijkt me meer dan waard dat eens uit te zoeken, te meer ook daar die ‘taalontrouw’ Nederland momenteel weer parten speelt in de eigen vertrouwde Europese ‘habitat’. Het is ironisch dat juist uit de hoek van degenen die menen op de bres te moeten staan tegen de Engelse leenwoorden in het Nederlands, de verzuchting komt dat het een gemiste kans is dat het Nederlands zich niet heeft verbreid in de vroegere koloniën - eigen taal eerst, is kennelijk hun motto. In ieder geval blijkt uit de uitleendatabase dat het Nederlands wel degelijk is ingevoerd in de vroegere koloniën: niet als voertaal, maar wel in de vorm van duizenden Nederlandse leenwoorden. | |||||||||||||||||||||||
Onderzoeksmogelijkheden van de uitleendatabaseHet overvloedige materiaal biedt tal van onderzoeksmogelijkheden. De grote hoeveelheid materiaal en de mogelijkheid om vergelijkingen te trekken met verwante talen maken het mogelijk om de bestaande etymologische woordenboeken van vreemde talen te controleren, te verbeteren en aan te vullen. Wanneer bijvoorbeeld | |||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||
een bepaald Nederlands woord in het Zweeds en het Noors als leenwoord wordt genoemd en hetzelfde woord bestaat ook in het Deens, maar hier geeft men niet het Nederlands als bron, dan zal men toch minimaal de mogelijkheid moeten overwegen dat ook het Deense woord ontleend is aan het Nederlands. Daarnaast kan de database bijvoorbeeld gebruikt worden voor fonologisch onderzoek. Zo kan onderzocht worden welke klankveranderingen Nederlandse woorden in den vreemde hebben ondergaan en wat we daaruit kunnen concluderen over bijvoorbeeld de uitspraak van de Nederlandse woorden in een bepaalde periode. Ook voor het dialectonderzoek kan dit relevant zijn: veel Nederlandse uitleenwoorden zijn namelijk niet in de standaardtaalvorm, maar in een of andere dialectvorm uitgeleend. Voor morfologisch onderzoek kan het leerzaam zijn om bijvoorbeeld te onderzoeken welke Nederlandse nieuwvormingen in andere continenten zijn vervaardigd en in hoeverre die overeenkomen met de morfologische regels in de Nederlandse standaardtaal of in dialecten. Uit het materiaal komt namelijk naar voren dat er op de verschillende continenten Nederlandse nieuwvormingen zijn gemaakt die niet voorkomen in het Europese Nederlands en die ook nog niet in woordenboeken zijn beschreven. Zo komt in Amerikaans-Engelse plaatsnamen binnacle voor met de betekenis ‘zijarm van een rivier, kreek die landinwaarts gaat’. Dit woord gaat terug op het Nederlandse binnenkil - een woord dat ik nog nergens elders ben tegengekomen. Verder is interessant om te onderzoeken wat voor soort Nederlandse suffixen en uitgangen door andere talen zijn overgenomen en welke in andere talen productief zijn geworden. Ook daarmee kan het Nederlandse dialectonderzoek zijn voordeel doen. Zo is een zeer groot aantal woorden uitgeleend aan de Scandinavische talen Noors, Deens en Zweeds, en die woorden zijn verbreid via het Oost-Nederlands of het (Middel)nederduits. Een klein deel van deze woorden komt alleen voor in het Nederduits, maar verreweg het grootste aantal komt ook voor in de oostelijke of noordelijke Nederlandse dialecten en al deze woorden zijn in de database opgenomen. Nader onderzoek naar deze woorden, die voor het grootste gedeelte dateren van voor 1700, zal beslist nieuwe gegevens opleveren over de historische morfologie van de oostelijk Nederlandse dialecten. Zo blijkt uit de leenwoorden in de Scandinavische talen dat Oostnederlandse dialecten een groot aantal afleidingen op -ig kenden die in het Standaardnederlands onbekend zijn, zoals aanhorig, behorig, duizig, nerig, oprechtig. Ook voor semantisch onderzoek zijn diverse invalshoeken te bedenken. In het algemeen kan bekeken worden op welke terreinen het Nederlands woorden heeft uitgeleend. Klopt het cliché dat het Nederlands in het verleden voornamelijk scheepvaarttermen heeft uitgeleend? (Ik kan nu alvast verklappen: nee, dat klopt niet.) Ook kan worden bekeken voor welke begrippen andere talen in het verleden een Nederlands leenwoord hebben overgenomen - waarom juist dat begrip, bestond dat niet in de cultuur van de ander, of voegde dit iets speciaals toe? Een intrigerend voorbeeld is het Nederlandse woord baas, dat door vele talen is geleend, onder andere als boss in het Amerikaans-Engels - terwijl in het Engels wel degelijk synoniemen voorkwamen zoals master (zie Van der Sijs 2009a, te verschijnen). Dit behoeft nadere verklaring. Tot slot kunnen betekenisveranderingen die Nederlandse woorden in andere talen hebben doorgemaakt, bestudeerd worden. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||
In alle genoemde voorbeelden staat de vraag centraal wat uitleenwoorden ons kunnen leren over het Nederlands. Maar de uitleenwoorden kunnen eveneens iets vertellen over de taal waarin ze zijn geleend en over de interactie tussen Nederlands en een andere taal: interactie in culturele, semantische, fonologische en morfologische zin. De database zal hopelijk voor onderzoekers in binnen- en buitenland interessant extra onderzoeksmateriaal bieden, en wellicht leiden tot nieuwe samenwerkingsverbanden. Bovendien kunnen de gegevens ook praktisch worden toegepast. Het materiaal levert fraai intertalig voorbeeldmateriaal voor Nederlandse docenten vreemde talen en vooral ook voor extramurale neerlandici: docenten Nederlands uit de hele wereld kunnen hun lesmateriaal aantrekkelijk maken door aandacht te besteden aan de Nederlandse leenwoorden die voorkomen in de moedertaal van de studenten. Hun woordenschat blijkt dan al Nederlandse woorden te bevatten, wat het opeens gemakkelijker maakt om Nederlandse teksten te lezen, en zij worden aan het denken gezet over de herkomst van woorden en de reden waarom Nederlandse leenwoorden zijn overgenomen in hun moedertaal. | |||||||||||||||||||||||
En verder...Dat laatste gegeven neem ik als aanleiding om te eindigen met een pleidooi. Het overvloedige en rijke materiaal van de uitleendatabase wacht erop dat enkele promovendi ermee aan de slag gaan. Bovenaan mijn persoonlijke prioriteitenlijst staat onderzoek naar de interactie tussen het Nederlands en de talen die worden gesproken in Zuid-Amerika en het Caraïbische gebied. Het genoemde gebied is, zoals bekend, vanuit sociolinguïstisch oogpunt bezien buitengewoon interessant vanwege de vele taalvariëteiten die er worden gesproken en het feit dat de meeste sprekers meer dan één taal gebruiken. Er is überhaupt nog maar weinig onderzoek gedaan naar de verschillende talen die in dit gebied worden besproken: zo bestaan er van de meeste talen hoogstens beperkte woordenboeken. Etymologisch onderzoek naar deze talen is nauwelijks verricht. De uitleendatabase vormt dan ook voor de Caraïbistiek de eerste inventarisatie van de Nederlandse invloed op dit gebied. De database omvat inmiddels een omvangrijke hoeveelheid gegevens: behalve de Nederlandse leenwoorden in het Papiaments en Sranantongo ook nog ruim 3600 Nederlandse leenwoorden in het Negerhollands, 900 in het Surinaams-Javaans, ruim 600 in het Berbice Nederlands, bijna 300 in het Sarnami, 200 in het Aucaans, 180 in het Skepi Nederlands, 130 in het Arowaks, en voorts enkele tientallen in het Saramakkaans, Karaïbisch en Warau. Ook de woordenschat van Nederlandse creooltalen zoals Berbice Nederlands, Skepi Nederlands en Negerhollands is dus in de database opgenomen. Dat is absoluut noodzakelijk, omdat de invloed van het Nederlands in Zuid-Amerika en het Caraïbische gebied voor een deel via de creooltalen zal zijn verlopen - hoe en wat moet nog worden onderzocht. En dat onderzoek kan zich ook bijvoorbeeld richten op de vraag welke veranderingen de Nederlandse klanken en suffixen in de creooltalen en in de uitleenwoorden hebben doorgemaakt en welke betekenisveranderingen er hebben plaatsgevonden. Over de Nederlandse dialecten is inmiddels veel bekend, zeker na de verschijning van de prachtige fand, mand en sand. Maar het Nederlands in den vreemde | |||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||
- zowel de Nederlandse variëteiten als de Nederlandse uitleenwoorden - vormen nog een vrijwel onontgonnen terrein dat ligt te wachten op nader onderzoek. De resultaten van dit taalkundig onderzoek zullen ook een antwoord geven op de intrigerende vraag welke culturele sporen Nederlanders in contact met andere talen en landen precies hebben achtergelaten. | |||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||
Adres van de auteurSchaepmanplein 20 |
|