als low culture wordt gezien. Maar de liederen, het cabaret, de humor, het light verse, de popmuziek, het televisiedrama en de musical van eigen bodem, vrijwel geen neerlandicus die ermee bezig is.
Dat deze gebieden nog niet ruimhartig geïmporteerd zijn in de neerlandistiek, vind ik jammer. Wat er allemaal mee valt te doen! Neem het populaire lied. Dat is in mijn ogen met vrucht te situeren in het veld van het lyrische genre, het hoort tot de poëzie. Zo wordt het zelden gezien, omdat onder poëzie veelal alleen het koninklijk goedgekeurde gedicht (ernstig, bundelsgewijs uitgegeven en zonder muziek) wordt gerekend. Er verandert een heel klein beetje nu ook de poetry slams met hun orale performance worden erkend als voor de literatuur relevant fenomeen. Maar die import kan resoluter: het weghouden van het hele scala aan Nederlandstalige liederen uit het corpus poëzie berust alleen op de macht der gewoonte van de scheiding tussen high en low en de reflex dat populariteit en literaire waarde per definitie wel haaks op elkaar zullen staan.
Het orality-literacy-debat mag voor mij weer overnieuw. Ik word wel eens moe van de literatuurgeschiedenissen waarin al die usual suspects, de koninklijk goedgekeurde schrijvers, weer opnieuw worden gekneed, gepaneerd, gebakken en opgediend. Het personeel dat de literatuurgeschiedenis bevolkt, verandert maar zo weinig. Je vindt Boudewijn de Groot nooit eens bij de dichters, of Lennart Nijgh, die zoveel prachtige en invloedrijke liedjes schreef, of Herman van Veen of Drs P. of Andre Hazes of het duo Guus Vleugel en Jasperina de Jong, of Marco Borsato, Adèle Bloemendaal en de oude Dirk Witte en Louis Davids, waarvan nog iedereen wel een paar liedjes kan zingen. Wat is het verschil met Brederode? Dat is er niet! Dat het televisiewerk van Van Kooten en De Bie niet wordt gezien als intrinsiek behorend tot het corpus van de neerlandistiek - die aardverschuiving van taalvernieuwing, dat scherpzinnige commentaar op de Nederlandse samenleving - het is heel merkwaardig. Misschien mag het tekstcorpus van de neerlandistiek wel niet te gek, te leuk zijn. Calvinistisch restje?
Ik zou de neerlandistiek graag willen zien gaan in de richting van cultural studies. Dat betekent meer import en vervolgens ook meer export, omdat we dan meer te vertellen zullen hebben over wat in deze wereld gebeurt. Hoe de omgangsvormen in ons taalgebied veranderen. Hoe de sekseverhoudingen veranderen en waarom. Wat de nieuwe Nederlanders meebrengen aan cultuur en hoe dat op Nederlandse bodem gaat gisten en sudderen. Waar komt de nieuwe hufterigheid vandaan, die zowel door het cabaret wordt opgepikt als verhevigd? Cabaret - Toon Hermans, Lenette van Dongen, Freek de Jonge, Youp van het Hek, Brigitte Kaandorp - hun teksten en liederen behoren geheel en al tot het werkgebied van de neerlandistiek. Bovendien hoorde toneel toch ook tot ons domein? Of willen we daar alleen maar het traditionele teksttoneel in toelaten, dat op de hedendaagse podia intussen allang is overvleugeld door een grote variatie aan performance-kunst? Maar juist die ontwikkeling te volgen behoort eveneens bij de neerlandistiek.
Visies op maatschappelijke ontwikkelingen leveren door het oog van de tekst, dat kunnen neerlandici zich ten doel gaan stellen. Analyses geven van hoe Nederlandstalige teksten de maatschappij en het individu representeren, bewerken en teruggeven en welke effecten dat weer op de wereld heeft. De neerlandistiek heeft zich, voorzover het de moderne letterkunde betreft, in een hoek laten drijven: de hoek van de min of meer hoog-literaire tekst. Omdat die steeds meer concurren-