Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 123
(2007)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| ||||||
Eep Francken
| ||||||
[pagina 247]
| ||||||
altijd). Alle delen hebben een eigen titel, bij voorkeur een die verrast. Zo vinden we in het eerstverschenen deel (deel 5) Boons beroemde novelle Menuet, gecombineerd met de verhalen uit Twee spoken (1952) en nog een tekst. Dat deel krijgt de naam van die laatste, onbekende tekst: Te oud voor kamperen? en andere verhalen. (Sinds wanneer is Menuet een verhaal? Tja, Boon heeft zelf een boek gepubliceerd: Menuet en andere verhalen.) De editie wordt ondersteund via de website van het Boon-documentatiecentrum.Ga naar voetnoot2 Hier is onder meer een ‘Concept’ van de reeks te vinden. Dit neigt naar een reclametekst. Boon noemt men ‘een schrijver voor lezers van vandaag’; tot de doelgroep horen ‘ook jongere lezers’ en ‘een nieuwe generatie lezers’. Maar het ‘Concept’ biedt ook zakelijke informatie. De lezer krijgt het verschil uitgelegd tussen dit Verzameld en een (volgens de editeurs onmogelijk!?!) Volledig werk. De redactie kondigt aan wat we precies verwachten mogen: ‘alle in boekvorm verschenen romans en verhalen’ en vervolgens een aantal bloemlezingen: (1) ‘van de omvangrijke productie pulpfictie,’ (2) uit Boons columns, (3) uit het overige journalistieke werk en (4) uit zijn brieven. Men maakt zich er dus niet met een Jantje van Leiden vanaf. Het ‘Concept’ spreekt ook over ‘een wetenschappelijk verantwoorde presentatie van Boons tekst.’ Later hebben de tekstverzorgers in het debat gepreciseerd dat zij ‘leesedities - en dus geen historisch-kritische uitgaven’Ga naar voetnoot3 bieden. Niettemin kondigt het ‘Concept’ voor de toekomst ook ‘een integraal variantenapparaat’ aan dat, evenals woordverklaringen (!), ‘in de loop van het project ter beschikking gesteld’ zal worden op de genoemde website. Over allerlei varianten is over en weer in de discussie veel te doen, maar het debat slaat een beetje dood doordat ook voor de verschenen delen dat ‘variantenapparaat’ nog maar ten dele op de site staat. Natuurlijk, die varianten kosten veel werk. Moeten de verzorgers van zo'n groot Verzameld werk dat ook nog op hun nek nemen? Maar als zij daarvoor kiezen, is het dan geen wijsheid om wat meer tijd te nemen en geen boeken te laten verschijnen voordat ook die varianten beschikbaar zijn? In elk deel staat een tekstverantwoording. Is die geschreven voordat alle varianten op tafel lagen? Inmiddels is naast die vierentwintig verantwoordingen nog een uitvoeriger ‘algemene editieverantwoording’Ga naar voetnoot4 aangekondigd. Van het goede teveel? Ook fouten van Louis Paul Boon spelen een belangrijke rol. De tekstverzorgers veranderen zo min mogelijk. Zij willen alleen ‘evidente schrijf- en zetfouten’Ga naar voetnoot5 of ‘evidente zet- en drukfouten’Ga naar voetnoot6 verbeteren, maar wat is evident? In de discussie in Boelvaar Poef tonen beide partijen zich in dit opzicht te terughoudend. Zinnen die niet lopen laten de tekstverzorgers staan onder het motto: die zin ‘is zo krom als een zin van Boon wel eens krom kán zijn.’Ga naar voetnoot7 Op de Weegh leest bijvoorbeeld in het verhaal ‘Maagpijn’: In de kliniek moesten we wachten daar, en overal waar we zegden dat het voor een nieronderzoek was [...]Ga naar voetnoot8 | ||||||
[pagina 248]
| ||||||
ik schorste mijn hemd op om haar mijn nier te laten zien, maar ik keek haar aan en ze was in slaap gevallenGa naar voetnoot9 Deze twijfelachtige zinnen heeft Boon bij de bewerking voor de bundeling in Twee spoken hersteld of verbeterd. Er staat dan: In de kliniek moesten we wachten hier en wachten daar, en overal waar we zegden dat het voor een nieronderzoek was [...] Toch laten de tekstverzorgers in het Verzameld werk de kreupele zinnen staan, want zij vinden dit geen ‘evidente’ fouten. De eenvoudige oplossing die zich evident aandient - Boons correctie uit 1952 volgen en een en ander netjes verantwoorden - vinden zij onaanvaardbaar. Het is waar, mijn eenvoudige oplossing wordt door editiekenners soms in religieuze termen veroordeeld, als editorische doodzonde. Die zonde houdt in dat we een tekst zouden verbeteren met gegevens uit een latere versie. Bij de voorbeelden hierboven zijn de verbeteringen inderdaad uit Twee spoken gehaald. Voor mijn gezond-verstandsoplossing heb ik twee argumenten: (1) Boons verbetering is waarschijnlijk de correctie van een zetfout in de eerste versie, en (2) foute zinnen in een leeseditie zijn in niemands belang. Hoe lastig editeurswerk kan zijn, blijkt ook uit een ander voorbeeld van Op de Weegh uit hetzelfde verhaal ‘Maagpijn’. Daar hebben de tekstverzorgers bij uitzondering wel ingegrepen, maar desondanks ben ik opnieuw ontevreden, ook over het commentaar van Op de Weegh trouwens. Wie Boons omschrijving van artsen als ‘apen in witte jassen’ (in De kleine Eva) kent, geeft zich niet meteen gewonnen voor de toevoeging van een tweede p in het verkeerde woord ‘apendicitis’. Natuurlijk, ‘appendicitis’ is de deftige naam voor blindedarmontsteking, zo'n ding heet een appendix, alles duidelijk. Maar voordat je verandert moet je het verhaal lezen, want zonder context geen betekenis. ‘Apendicitis’ kalkt Boon niet zo maar neer, hij schrijft het toe aan een zeer bepaald personage, een onsympathieke vrouw in de wachtkamer van een dokter. Die heeft ‘een pretentie dat het niet te gelooven was’. Ze mocht voorgaan zei ze, want ze had een brief mee van haar dokter [...] en ze dacht heel zeker dat dokter Jeffers van Woubrechtegem God-de-vader was. Alles aan haar was het belangrijkste, ze had een apendicitisGa naar voetnoot10 De situatie is duidelijk. Een nare mevrouw wil indruk maken met een geleerd woord. Boon laat haar in zijn verhaal een beetje afgaan. Die mevrouw wordt nu gered door de editeurs, maar zij verdient dat niet.
In dit Verzameld werk valt het op hoe gehecht de tekstverzorgers zijn aan de vroegste versies die ze gevonden hebben. Mogelijk speelt hier een zekere smetvrees een rol, waarin ook de criticus Op de Weegh meegaat: een afkeer van alles wat riekt naar invloed van anderen op het werk van Boon. Het idee van het genie dat, al of niet op een armoedig zolderkamertje, helemaal in z'n eentje aan het creë- | ||||||
[pagina 249]
| ||||||
ren slaat, is toch achterhaald? Schrijvers werken samen met allerlei officiële en officieuze helpers die hun werk kunnen verbeteren. De kijk van de editeurs doet des te vreemder aan omdat Boon zelf graag hulp wilde, omdat hij wist hoe slordig hij was. Zij zien Boons slordigheid als een ‘statement’ van de schrijver tegen de gevestigde, al te keurige literatuur. Daarom reproduceren ze bijvoorbeeld nauwkeurig de willekeurige afwisseling van vormen als: 's nachts - snachts - s'nachts in een verhaal dat slordig is geredigeerd. Nu is dit nog bijzaak, maar de voorliefde voor de vroegste vorm heeft ook werkelijk ongewenste gevolgen. Als gezegd vindt de lezer in het vijfde deel de inhoud van Twee spoken; dat is een bundel van twee verhalen met een tussenstukje. Maar de redactie kiest in plaats van de boektekst (1952) van die verhalen de tijdschriftversie uit 1946 en 1947, waarmee het boek Twee spoken uit Boons Verzameld werk verdwijnt. Het wordt nog gekker als men beseft dat ‘Maagpijn’ in 1946 is afgedrukt in de spelling De Vries en Te Winkel en vijftig jaar later dus ook in die spelling in het Verzameld werk staat. Ik citeerde hierboven al ‘gelooven’; behalve veel oo vindt men in open lettergrepen ook heel wat ee, natuurlijk de buigings-n, ‘menschen’ met ch, enzovoorts. ‘Maagpijn’ opent deel 5; in de titel van deel 4 staat ‘manneke met den bolhoed’. Dat deel staat zelfs helemaal in de spelling De Vries en Te Winkel. En dat alles is bestemd voor de lezers van vandaag, de jongere lezers, de nieuwe generatie... De redacteuren houden hun werk voor ‘optimaal toegankelijk’.Ga naar voetnoot11 Hun leservaring bij het middelbaar onderwijs houd ik voor gering. Deze voorkeur voor de oudste versie verduistert een ontwikkelingslijn in het werk van Boon. In de jaren veertig verschenen zijn boeken in Vlaanderen, vooral bij Manteau, maar werden ze slecht verkocht. In de jaren vijftig ging hij over naar Querido en de Arbeiderspers in Amsterdam, en dat werd na een moeizaam begin een succesverhaal. In de loop van de tijd heeft Boon zijn beginwerk licht aangepast voor zijn Nederlandse lezers. Op de Weegh wijst op een passage waar het verhaal waarschuwt tegen teveel mosselen en patat: hij mocht na zijn operatie maar met kleine hoeveelheden eten en hij ging naar Brussel en at er een heelen berg mosselen met frit... dat was nog vóór den oorlog... en sanderendaags was hij al de pist inGa naar voetnoot12 Boon was zo vriendelijk om van dat ‘pist’ - dit schijnt een Vlaams woord te zijn - in de Nederlandse uitgave ‘kist’ te maken, maar het obscure ‘pist’ is nu in het Verzameld werk weer teruggekeerd. Wij kunnen dit onbekende woord opzoeken op de website! Pist/kist is klein bier, maar een methode die Boon z'n handreikingen aan zijn Nederlandse lezer postuum laat terugdraaien, vind ik bedenkelijk. Natuurlijk, Louis Paul Boon is een Vlaamse schrijver, maar dat toch niet alleen. Hij zou het Vlaamse karakter van zijn werk nooit verloochenen, maar schreef niet alleen voor Aalst en omstreken. Zijn beste boeken horen ook bij de beste Nederlandse literatuur. Vlaming zijn ‘om Europeër te worden’, bij die formule van een landgenoot past Boon uitstekend. Laten we eraan toevoegen: om te beginnen in Nederland. Ik gaf al aan dat voor Boons Verzameld werk wel computertechniek toegepast | ||||||
[pagina 250]
| ||||||
wordt, maar bescheiden. De verplaatsing van de varianten naar de website is eenvoudig noodzakelijk, wil men tenminste het aantal delen nog een beetje binnen de perken houden. Is ook een bescheidener papieren Verzameld werk voor de beoogde nieuwe lezer overwogen (zes à tien delen?), met parallel daaraan een Volledig werk (alles wat beschikbaar is) op de website? Bijna tien jaar geleden opende Dorleijn nieuwe vergezichten op het terrein van de verzameluitgaven.Ga naar voetnoot13 In de toekomst zou de computer de editeurs veel moeilijkheden besparen en de lezers veel nieuwe mogelijkheden bezorgen, met behulp van ‘hypertekst’. Je zet de leestekst op je scherm en klikt het variantenicoontje aan. Op plaatsen waar varianten zijn, licht de tekst op - die varianten kun je uiteraard oproepen. Als je commentaar van de tekstverzorgers zoekt, klik je op het icoontje dat daarnaar verwijst. Opnieuw lichten plaatsen op; dat zijn de plaatsen waarover je commentaar kunt krijgen. Via een ander klikje kom je bij de woordverklaring, enzovoorts. Het begrip ‘leestekst’ heeft nog slechts een tijdelijke betekenis. Als een verhaal in verschillende versies bewaard is, kan de lezer namelijk elke versie als zijn tijdelijke leestekst kiezen. Vanuit elke tijdelijke leestekst kan hij opnieuw gaan klikken. Kortom: de tijd van de traditionele editie leek voorbij. Deze weg zijn de tekstverzorgers van Boon niet ingeslagen. Hun werk is in wezen een traditionele monumentale uitgave, op papier te genieten door nieuwe en oude lezers. Ik ben begonnen met waardering uit te spreken voor hun reuzenwerk. Die ben ik niet kwijtgeraakt. Ook al zijn de tekstverzorgers slachtoffer van blind vasthouden aan enkele zelfgekozen principes, zoals de heiligheid van een eenmaal gekozen ‘basistekst’ of de voorkeur voor de eerste versie. Hun hoop op nieuwe lezers voor Boon deel ik van harte. Door hun koers voor de komende delen iets te verleggen kunnen zij de kans daarop vergroten. Mijn eerste verzoek zou zijn: zet de verklaring van moeilijke woorden gewoon in de boeken. | ||||||
Bibliografie
| ||||||
Adres van de auteurFaculteit der Letteren ul, postbus 9515, 2300 ra Leiden |
|