Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 123
(2007)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |||||||
Fabian R.W. Stolk
| |||||||
[pagina 243]
| |||||||
interpretatievoorstel van ‘Eene helle- en hemelvaart’, dat zijn oorsprong heeft in en dat ook voornamelijk gebaseerd is op de motto's van die gedichten, van bijzonder belang vind (Stolk 2006: 17 en 20-21). Die motto's staan echter niet boven de tien sonnetten zoals ze zijn opgenomen in Gedichten. En van dat laatste werk heb ik een leeseditie bezorgd. Veenman veronderstelt terecht dat ik de lezer van mijn editie liefst niet tot interpretaties dwing. En ik weet tegelijkertijd dat alleen al het editeren en het - al is het nog zo ‘sober’ (Veenman 2006: 304) - annoteren van een tekst onvermijdelijk gebaseerd is op een (impliciete) interpretatie, en dat ik als editeur daarom de lezer ook zou kunnen sturen, zij het ook onbedoeld. Ook het plaatsen van Gedichten in een literair-historische context en het aanwijzen van ‘ouderwetse’ aspecten en ‘vernieuwingen’ in de commentaar, is gebaseerd op een interpretatie. Let wel: het was mijn doel noch mijn opdracht om een interpretatie van de tekst te geven (maar niets kan zonder, ook door rood licht rijden is onderhevig aan interpretatie). Ik heb de lezer een kritisch onderzochte en gezuiverde, geannoteerde leestekst aangeboden; de annotaties pogen de historische afstand te overbruggen tussen de tekst van 1882 en de lezer van de twintigste en eenentwintigste eeuw, vooral op het gebied van woordbetekenis, grammaticale structuren, mogelijke intertekstuele relaties. Ik heb me naar eer en geweten en vakkundig bezonnen op de toelichtingen die de tekst (weer) leesbaar zouden kunnen maken, zo dat de lezer er verder zijn eigen bewerkingen mee kan verrichten (interpreteren bijvoorbeeld). Ik spreek hier voortdurend over de editie van Gedichten, niet over Perks brieven, niet over de sonnettenuitwisseling met Kloos, niet over zijn journalistieke verslagen, en ook niet over ‘Eene helle- en hemelvaart’. Het was, is en blijft me een filologisch raadsel waarom ik tekstelementen zou moeten annoteren die niet aanwezig zijn in de door mij geëditeerde tekst. Veenman verwijt me niet gelet te hebben op Latijnse en Griekse motto's die niet in Gedichten staan, en die de betekenis daarvan dan ook niet mede vormen. En als ik ter wille van de annotatie van een Griekse titel die wel in Gedichten staat, op zoek ga naar de herkomst en betekenis ervan, verwijt Veenman me dat eveneens, nu in een weinig zinrijke poging mijn benaderingswijze tot in het extreme door te trekken. Hij zegt dat ik daarbij ‘wél’ teruggrijp op een eerdere tekstversie (Veenman 2006: 305). Hij verzwijgt dat ik niets met die eerdere tekstversie doe wat annotatie of interpretatie betreft: ik signaleer slechts dat Perk er dezelfde woorden heeft gebruikt, maar in een ruimer citaat, hetwelk het me eenvoudiger mogelijk maakte om een annotatie te maken bij de Griekse titel van het gedicht dat ‘wél’ in Gedichten is opgenomen. Ik schreef in mijn eerste reactie: ‘wat de bestudering van de motto's ook moge uitwijzen, niet dat Perk ergens niet aan refereert’ (Stolk 2006: 18). Veenman noteerde immers, zoals ik ook aanhaalde: ‘hij [Perk] verwees zeker niet naar Maria, zoals bestudering van de motto's in Een helle- en hemelvaart had kunnen uitwijzen’ (Stolk 2006: 18; mijn curs.). Het is dus Veenmans standpunt dat een tekst maar één enkele referent kan hebben. Ik poneerde daartegenover dat een klassie- | |||||||
[pagina 244]
| |||||||
ke referentie een verwijzing naar christelijke intertekst niet uitsluit; ik had er kennelijk expliciet bij moeten vermelden dat mijns inziens twee interpretaties naast elkaar kunnen bestaan. Polyinterpretabiliteit van literaire teksten is - dacht ik - geen onbekend verschijnsel. Wat dat betreft heb ik mij deerlijk verkeken op de benaderingswijze van Veenman. Hij gaat ervan uit dat een gedicht of een cyclus één goede betekenis heeft, en dat is dan de betekenis die de dichter zelf bedoeld heeft. Veenman betoont zich een overtuigd aanhanger van de intentional fallacy. Daarom refereert hij voortdurend aan ‘Jacques Perk zelf’ (Veenman 2004: 57) of ‘Perk zelf’ (57, 58, 63, en driemaal in Veenman 2006: 303), ‘Perks eigen bedoelingen met [...] Eene helle- en hemelvaart’ (57), ‘De dichter (die ik hier voor het gemak gelijkstel met de ik-figuur)’ (61), ‘Perk moet zijn krans bewust [...] hebben afgesloten, nadat hij die even bewust [...] was begonnen’ (63; mijn curs.), ‘De achterliggende gedachte die Perk hierbij volgens mij gehad heeft’ (63), ‘Deze opvatting is Perk ongetwijfeld ingegeven door [...]’ (63) en ‘Perk [gaf] belangrijke aanwijzingen voor het juiste begrip van zijn sonnettenkrans’ (64; mijn curs.).Ga naar voetnoot2 Veenman doet het geheel ten onrechte voorkomen dat mijn vertaling van de woorden ‘S/sanctissima V/virgo’ me uit het niet is aan komen waaien, getuige de passage: ‘Met andere woorden: als een lezer de woorden sanctissima virgo ziet staan [...] dan levert iedere referentie die in hem opkomt in principe een geldige interpretatie’ (Veenman 2006: 304). Vervolgens verklaart hij dan maar de wetenschappelijke tekstinterpretatie overbodig. In de wending ‘Met andere woorden’ schuilt het kwaad. Daarmee legt Veenman mij een karikatuur van mijn eigen woorden in de mond. Ik heb nergens beweerd dat iedere willekeurige associatie tot een zinnige interpretatie leidt. Veenman verliest geheel uit het oog dat mijn ‘christelijke’ interpretatie van die twee woorden in evenwicht is met (mijn interpretatie van) andere ‘christelijke’ noties die in de Gedichten aan te wijzen zijn en die ik in mijn eerdere reactie maar eens op een rijtje heb gezet. Evenmin is zijn eigen katabasis-interpretatie van ‘Eene helle- en hemelvaart’ uit de duim gezogen, maar duidelijk uiteengezet en beargumenteerd onder verwijzing naar tekst en intertekst. Zo hoort dat ook. Met de auteursintentie als leidraad komt Veenman niet alleen tot de ene, ‘juiste’ interpretatie, hij weet er ook heel gemakkelijk mee te vertellen wat ‘de’ lezer wil: De lezer vindt het helemaal niet erg dat het niet aan hemzelf overgelaten wordt betekenis aan deze woorden te geven; hij wil graag dat de commentator hem helpt te begrijpen wat de auteur van de tekst bedoeld heeft - want dat is de vraag waar het bij het interpreteren van literaire teksten uiteindelijk om gaat: wat heeft de auteur bedoeld?’ (Veenman 2006: 304) Maar mijn bedoeling is niet om de lezer te dicteren wat de auteur bedoeld heeft. Hoe zou ik dat kunnen? Ik heb die hele Jacques Perk nooit gekend, heb nooit met hem gesproken. En al was dat wel zo? Zijn teksten, die kan ik proberen te begrijpen. Ik heb - ik herhaal het maar voor de duidelijkheid - de literaire tekst Gedichten voor de lezer van nu toegankelijk willen maken, zo dat de lezer zelf die tekst weer kan lezen en interpreteren. Als Veenman een lezer is die, zoals hij herhaalt, ‘vooral [wil] weten wat Perk zelf met zijn gedichten bedoeld heeft’ (Veen- | |||||||
[pagina 245]
| |||||||
man 2006: 307), moet hij vooral teksten van Perk zelf lezen, zoals ‘Eene helle- en hemelvaart’ of de brieven en documenten van de dichter, maar zeker niet Gedichten, een bundel die, zoals ik in mijn editie niet heb nagelaten aan te geven, fors door de tekstverwerker van Willem Kloos is gehaald. Juist dat spanningsveld - Perk-Kloos-literaire canonisering - maakt Gedichten zo intrigerend. Vandaar ook dat die tekst in de Delta-reeks is opgenomen, niet die andere. | |||||||
Bibliografie
| |||||||
Adres van de auteurOpleiding Nederlandse Taal en Cultuur Discussie gesloten. - Redactie |
|