Nederland en België de cultuurwetenschappen treffend als ‘een huis met vele kamers’. In die kamers huizen disciplinair opgeleide wetenschappers die een nieuwe generatie opleiden in interdisciplinair denken binnen als ‘algemene cultuurwetenschappen’ geoormerkte opleidingen die weer veelal het product zijn van bij elkaar bezuinigde disciplines als literatuur-, muziek-, theater- en filmwetenschap. De vele overwegingen die deze situatie en ontwikkeling met zich meebrengen komen ruimschoots aan bod in de beschouwingen en interviews in Cultuurwetenschappen in Nederland en België. Een staalkaart voor de toekomst. De bundel bevat bijdragen aan het gelijknamige congres dat in september 2004 werd georganiseerd door de opleiding Algemene Cultuurwetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen, aangevuld met zes korte interviews waarin cultuurwetenschappers van verschillende universiteiten hun visie op het vakgebied uiteenzetten. Zoals de ondertitel duidelijk maakt willen de samenstellers van deze bundel een stand van zaken opmaken van de cultuurwetenschappen in het Nederlandse taalgebied (België blijkt Vlaanderen) en een blik werpen op de toekomstmogelijkheden van dit vak(ken)gebied. Voor letterkundigen en literatuurwetenschappers bevat ook deze bundel veel stof tot nadenken.
Kenmerkend voor de cultuurwetenschappen anno 2005 noemen Levie en Van Meerkerk de ‘onrust’ met betrekking tot de wetenschappelijke identiteit, methoden en objecten. Die onrust is zichtbaar in een hele reeks ‘turns’ (historie, linguistic, visual, spatial, oral) die elkaar in hoog tempo opvolgden en opvolgen als telkens (iets) andere gezichtspunten op het veelvormige conglomeraat van multimediale objecten waar cultuurwetenschappers hun aandacht op richten. Twee van die perspectiefwendingen - de visual turn en de spatial turn - worden in de bundel verhelderd door Anneke Smelik (die een pleidooi houdt voor ‘visuele geletterdheid’) en door Ward Rennen en Ginette Verstraete. Vragen en overwegingen rond de identiteit van de cultuurwetenschappen komen aan de orde in de bijdrage van Liesbeth Korthals Altes, die stelt dat het, bijvoorbeeld als gevolg van intermedialiteit veranderde, object van de traditionele kunstdisciplines ons dwingt over de grenzen van de disciplines te stappen. Interessanter nog is haar stelling dat er nieuwe betekenismogelijkheden worden geopend wanneer objecten die vanouds volgens een specifieke disciplinaire methode werden onderzocht, opnieuw worden bestudeerd binnen een andere discipline, waardoor het vanzelfsprekende verdwijnt en wat vertrouwd is nieuw wordt.
‘Welke cultuur? Welke wetenschap?’ Onder deze titel breekt literatuurwetenschapper Sophie Levie een lans voor traditiebewustzijn in de cultuurwetenschappen. Haar bijdrage, door haar aangeduid als een gedachteoefening en positiebepaling, is wellicht de meest tegendraadse uit de bundel. Aangemoedigd door Said, Greenblatt en Jameson, herleest zij Erich Auerbachs canonieke boek Mimesis als een interdisciplinaire en cultuurwetenschappelijke studie avant la lettre en pleit zij voor een centrale plaats van de nieuwe filologie in het cultuurwetenschappelijke curriculum. Aan de nieuwe filologie verbindt zij namen als die van Seth Lerer (Literary History and the Challenge of Philology, 1996) en Hans-Ulrich Gumbrecht (The Powers of Philology, 2003), beiden kritische herlezers van Auerbach. Auerbachs werk verscheen voor het eerst in 1947 en werd in de decennia daarna veelvuldig vertaald, herdrukt en herlezen. Het boek werd lange tijd beschouwd als een monument van de oude, traditionele filologie. Levie laat zien dat in deze veelomvattende studie enkele lijnen zichtbaar worden die heden in de cultuurwetenschappen vol in de schijnwerpers staan. Zo besteedde Auerbach via nauwkeurige stijlanalyses systematisch aandacht aan de spanning tussen hoge en lage cultuur en putte hij niet alleen uit de canon van de Westerse literatuur maar eveneens uit historische documenten uit de populaire cultuur (kronieken, preken, toneel) die iets zichtbaar maken over werkelijkheidsopvattingen en -uitbeeldingen in de bestudeerde periode. Auerbachs Mimesis nodigt volgens Levie dan ook uit tot een kritische houding ten aanzien van de omgang met canons.
Anno 2006 vormt Algemene Cultuurwetenschappen een heterogeen geheel van benaderingen die hun oorsprong hebben in de traditionele disciplines uit het geesteswetenschappelijk curriculum uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Deze disciplines hebben vragen en onderzoeksmethoden gegenereerd die voor aangrenzende disciplines van grote waarde bleken en bleven. Wanneer deze disciplinaire erfenis overboord wordt gezet opent zich een doemscenario: een ongedisciplineerd en diffuus veld waarin alle bloemen bloeien en waarin vragen worden gesteld zonder dat er beproefde instrumenten voorhanden zijn waarmee antwoorden op die vragen kunnen worden gevonden (door wie een beetje weet van veel). Disciplinaire competenties, analytische vaardigheden en historisch perspectief blijven onontbeerlijk, ook als correctief op een dominant presentisme in de cultural studies. ‘Wanneer nu een bepaalde stroming binnen de