Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 122
(2006)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| ||||||||||||||||
Bart Besamusca
| ||||||||||||||||
1 InleidingGa naar voetnoot1Sinds enige tijd staat de toekomst van de letterkundige neerlandistiek sterk in de belangstelling van een aantal beoefenaars van deze tak van wetenschap. Op uitnodiging van Ernst van Alphen en Frans-Willem Korsten analyseerden vijf auteurs de stand van zaken in hun vakgebied en schetsten zij een scala aan toekomstmogelijkheden. Hun artikelen, verzameld in de vierde aflevering van jaargang 120 van dit tijdschrift, vormden de aanleiding voor een discussiemiddag, die op 2 juni 2005 in Amsterdam plaatsvond. Tijdens deze bijeenkomst werd, in aansluiting op de bijdragen in tntl, als één van de kritiekpunten geformuleerd dat de huidige neerlandistiek de broodnodige internationale oriëntatie ontbeert. ‘Men publiceert grosso modo binnen de nationale kring over Nederlandse literatuur. Zodoende worden bevindingen niet voorgelegd aan een internationaal forum.’Ga naar voetnoot2 Deze karakterisering heeft in het bijzonder betrekking op de studie van de moderne Nederlandse letterkunde. De historisch-letterkundigen hebben immers al lang geleden aansluiting gezocht en gevonden bij het onderzoek van hun buitenlandse collega's. In dit opzicht geldt de medioneerlandistiek als lichtend voorbeeld, zo blijkt bijvoorbeeld uit het artikel van Jos Joosten en Thomas Vaessens.Ga naar voetnoot3 In deze bijdrage wordt de internationale oriëntatie van de medioneerlandici bevestigd. Niettemin schieten wij tekort in het toegankelijk maken van ons vakgebied voor de internationale mediëvistiek, zo zal ik betogen. Wij schrijven weliswaar over Middelnederlandse literatuur voor onze buitenlandse vakgenoten, | ||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||
maar dat doen wij vooralsnog incidenteel en afhankelijk van het toeval. Wat ontbreekt, en zich bij het uitblijven ervan op den duur tegen ons zal keren, is een systematische, grondige en volledige openlegging van het terrein. Dit verzuim kan naar mijn overtuiging goedgemaakt worden door een Portal to Middle Dutch Literature tot stand te brengen.Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||||
2 De internationalisering van de medioneerlandistiekInternationalisering impliceert naar mijn idee twee voor de hand liggende, tamelijk algemene en complementaire aspecten. Ten eerste dienen we de inzichten van onze buitenlandse collega's te verwerken in ons eigen onderzoek. Ten tweede moeten we door diezelfde collega's gehoord en gelezen worden. Aan het eerste punt schort het zeker niet bij de medioneerlandici. Wie de literatuurlijst van een willekeurige publicatie op het gebied van de Middelnederlandse letterkunde doorneemt, zal zien dat de auteur zich op de hoogte heeft gesteld van hetgeen in de romanistiek, de germanistiek, de anglistiek, etc. te berde wordt gebracht. Zoals Frits van Oostrom het in 1989 al formuleerde: ‘In het kader van deze internationalisering van ons vak zijn wij [...] zeer gretige lezers geworden van de mediëvistiek in onze nabuurlanden, vanuit het besef dat middeleeuwse ontwikkelingen op de tegenwoordige Franse en Duitse bodem, en niet minder in de culturele onderbouw van de latinitas, hun parallellen en hun uitstraling zullen hebben gehad in de literatuur van onze streken.’Ga naar voetnoot5 Over het tweede aspect van internationalisering heeft W.P. Gerritsen zijn zorg uitgesproken in de rede waarmee hij enkele jaren geleden afscheid nam als hoogleraar Middelnederlandse literatuur aan de Universiteit Utrecht. Hij zei: ‘Maar als ik de litteratuurlijsten van buitenlandse studies op dit gebied [nl. van de Engelse, Duitse of Franse letterkunde, B.B.] doorneem, kom ik maar hoogst zelden een verwijzing naar mediëvistische publicaties van Nederlandse huize tegen. Bestaan wij medioneerlandici eigenlijk wel, in de ogen van onze buitenlandse collega's?’Ga naar voetnoot6 Deze vraag brengt ons, in de woorden van Gerritsen, aan de rand van een ‘existentiële afgrond’ (p. 10). Die karakterisering is niet alleen wat zwaar op de hand, er valt ook het nodige tegenin te brengen. Een almaar uitdijende horde medioneerlandici reist heden ten dage de wereld rond om hun waar te slijten. Praten zij voor dovemansoren? Blijven zij werkelijk ongelezen? Als ik mijn eigen specialisme, de Middelnederlandse Arturliteratuur, in de beschouwing betrek, stel ik vast dat medioneerlandici wel degelijk bestaan in de ogen van de internationale mediëvistiek. Ter illustratie geef ik, tamelijk willekeurig, twee voorbeelden. In 2003 verscheen een interessante studie van de germaniste Nicola von Merveldt onder de titel Translatio und Memoria. Zur Poetik der Memoria des ‘Prosa Lancelot’. Als zij op een zeker moment een bijdrage van Frank Brandsma citeert, tekent zij in de bijbehorende noot aan: ‘Seine Aufsätze | ||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||
gehören zu den prägnantesten Einführungen zum entrelacement.’Ga naar voetnoot7 Eveneens in 2003 redigeerde Carol Dover een bundel met inleidende studies over de proza-Lancelot, onder de titel A Companion to the ‘Lancelot-Grail Cycle’. Achterin dit boek vindt men een ‘Select Bibliography’ ten behoeve van verdere studie. Te midden van mijlpalen als Emmanuèle Baumgartners L'Arbre et le Pain, Jane Burns' Arthurian Fictions en Jean Frappiers Etude sur la Mort le roi Artu staan twee publicaties van Nederlandse huize: de bundel Cyclification, die het resultaat is van een knaw-colloquium dat in 1992 georganiseerd werd, en mijn studie over de Lancelotcompilatie, The Book of Lancelot.Ga naar voetnoot8 Ook buiten de Arturistiek worden medioneerlandici gelezen. Me gemakshalve beperkend tot één ander gebied wijs ik graag en vanzelfsprekend op de geestelijke letterkunde. Hier hebben we immers te maken met ‘een onderzoeksterrein waar de zo vaak en vurig bepleitte internationalisering van het vak al een feit is.’Ga naar voetnoot9 Een indrukwekkend voorbeeld biedt het werk van de invloedrijke, enige jaren geleden overleden germanist Kurt Ruh, die grondige kennis bezat van de primaire en secundaire Middelnederlandse literatuur. Op onnavolgbare wijze heeft hij in de delen 2 (‘Frauenmystik und franziskanische Mystik der Frühzeit’) en 4 (‘Die niederländische Mystik des 14. bis 16. Jahrhunderts’) van zijn Geschichte der abendländischen Mystik de Middelnederlandse mystiek in de Europese mystiektraditie geplaatst.Ga naar voetnoot10 Dat medioneerlandici wel degelijk bestaan in buitenlandse ogen, kan ik ook illustreren aan de hand van een ander gegeven dan publicaties. Sommige van hen vervullen spilfuncties in het internationale onderzoek. Daar bedoel ik mee dat zij verantwoordelijk zijn voor het internationale platform dat nodig is om wereldwijd onderzoeksresultaten te tonen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Reinardus, het jaarboek van de International Reynard Society, dat sinds 1988 verschijnt en waarin de lezingen van de tweejaarlijkse internationale colloquia gepubliceerd worden. De delen worden geredigeerd door Paul Wackers, tot voor kort in nauwe samenwerking met de onlangs overleden romanist Brian Levy. Het tweede belangrijke platform dat ik zou willen vermelden, is het Bibliographical Bulletin of the International Arthurian Society. Deze jaarlijks verschijnende bibliografie, die sinds 1948 het onderzoek naar de Arturromans wereldwijd documenteert, wordt op het moment geredigeerd door Frank Brandsma. Het derde platform is een uitputtend bibliografisch overzicht van de studies op het terrein van de internationale Brandaantraditie. De samenstellers van The Legend of St Brendan: A Critical Bibliography, onmisbaar voor onderzoekers van de Brandaanstof, zijn de romanist Glyn Burgess en Clara Strijbosch.Ga naar voetnoot11 Medioneerlandici gaan op stap, worden gelezen en vervullen spilfuncties. Dat is het logische gevolg van de almaar toenemende stroom internationale publicaties waar zij voor tekenen, met als een van de mijlpalen de bundel artikelen die in 1994 onder redactie van de anglist Erik Kooper verscheen in de bekende serie Cambridge Studies in Medieval Literature: Medieval Dutch Literature in its European | ||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||
Context.Ga naar voetnoot12 Het zou mij niet verbazen als een aanzienlijk deel van mijn collega's inmiddels vaker in een buitenlandse taal publiceert dan in het Nederlands. De Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap (bntl) legt er getuigenis van af.
De existentiële afgrond van Gerritsen lijkt bij nader toezien veeleer een greppel te zijn. Maar daarmee wil ik zeker niet gezegd hebben dat medioneerlandici tevreden achterover kunnen leunen. In een aantal opzichten laten zij het internationaal nog altijd afweten. In zijn afscheidsrede concentreerde Gerritsen zich op de theoretische discussies over de grondslagen en de methoden van de internationale mediëvistiek, aan de hand van alom bekende, spraakmakende publicaties als Zumthors Essai de poétique médiévale (1970), Jauß' Literaturgeschichte als Provokation der Literaturwissenschaft (1967), Bumkes Mäzene im Mittelalter (1979), Cerquiglini's Éloge de la variante (1989) en de speciale aflevering van Speculum die de wereld inging onder de overmoedige titel The New Philology (1990). Ten aanzien van de beoefenaars van de Middelnederlandse letterkunde stelde Gerritsen vast dat zij zich, net als hun Engelse collega's, niet graag met de principiële debatten rond deze mijlpalen inlieten en inlaten. Daar zou hij graag verandering in zien komen. ‘Internationalisering van de medioneerlandistiek moet ook betekenen dat wij, meer dan tot nu toe het geval is geweest, gaan deelnemen, receptief, maar ook actief, aan de internationale discussies over de grondslagen, de probleemstellingen en de methoden van ons wetenschappelijk bedrijf.’Ga naar voetnoot13 Me dunkt dat op deze visie weinig af te dingen valt.Ga naar voetnoot14 Een ander verzuim van de medioneerlandici betreft het grondig openleggen van het eigen onderzoeksterrein voor buitenlandse vakgenoten. Er wordt weliswaar volop gesproken en geschreven over de Middelnederlandse letterkunde, maar de toegankelijkheid ervan voor de internationale mediëvistiek laat nog altijd sterk te wensen over. In dat kader heeft Gerritsen terecht gepleit voor een Middelnederlands-Engels woordenboek en voor een anderstalige inleiding in het Middelnederlands.Ga naar voetnoot15 Zijn tweede wens werd overigens in 1993 reeds vervuld door Colette M. van Kerckvoorde. In dat jaar verscheen haar An Introduction to Middle Dutch, een boek dat echter weinig bekendheid lijkt te genieten onder buitenlandse onderzoekers.Ga naar voetnoot16 Tweetalige edities zijn een belangrijk hulpmiddel bij het toegankelijk maken van de Middelnederlandse literatuur voor mediëvisten die het Middelnederlands niet of onvoldoende beheersen. Ook in dit opzicht valt er nog veel werk te verzetten, al is de medioneerlandistiek zich reeds enige tijd duidelijk bewust van deze verplichting ten opzichte van de buitenlandse vakgenoten.Ga naar voetnoot17 Zo is het werk van Ruusbroec sinds de tachtiger jaren van de vorige eeuw raadpleegbaar in een nieu- | ||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||
we uitgave in de reeks Corpus Christianorum, Continuatio Mediaevalis, waarbij de kritische editie van de Middelnederlandse teksten vergezeld gaat van een Engelse vertaling (en de zestiende-eeuwse Latijnse vertaling door Laurentius Surius).Ga naar voetnoot18 De Middelnederlandse Arturromans, om een ander voorbeeld te geven, worden uitgegeven en vertaald in de serie Arthurian Archives. Tot op heden zijn de Walewein, de Ferguut en vijf romans uit de Lancelotcompilatie beschikbaar gekomen.Ga naar voetnoot19 Van recente datum is de reeks Bibliothek mittelniederländischer Literatur (bimili). Met financiële steun van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds en het Vlaams Fonds voor de Letteren werken zo'n twintig neerlandici en germanisten uit Nederland, België en Duitsland in twee- en drietallen aan een reeks uitgaven van Middelnederlandse teksten, die vergezeld gaan van vertalingen in modern Duits. Van de twaalf delen die de serie zal tellen, zijn er inmiddels twee verschenen: Karel ende Elegast en Reynaerts historie.Ga naar voetnoot20 In samenhang met een Middelnederlands woordenboek en een inleiding in het Middelnederlands voor anderstaligen zullen de tweetalige edities bevorderen dat vreemdelingen het literaire erf van de Middelnederlandse letterkunde betreden.Ga naar voetnoot21 Maar ik betwijfel of dat genoeg is. Als wij mondjesmaat, althans gemeten naar internationale maatstaven, en vooral geleid door onze eigen belangstelling de Middelnederlandse literatuur openleggen voor het buitenland, worden onze isolationistische neigingen, om een karakterisering van Johan Winkelman aan te halen, slechts ten dele bestreden.Ga naar voetnoot22 Dan bevrijden we ons nog altijd niet uit wat Veerle Fraeters onverbloemd ons provincialisme genoemd heeft.Ga naar voetnoot23 Als wij willen dat ons vakgebied internationaal in alle opzichten serieus genomen wordt, dan moeten wij zorgen voor optimale internationale toegankelijkheid, waarbij gestreefd wordt naar systematische, grondige en volledige ontsluiting. Dat zou naar mijn mening bereikt kunnen worden door het creëren van een internationaal portaal, één anderstalige hoofdingang tot alle hoeken en gaten van de Middelnederlandse letterkunde. Voor zo'n Portal to Middle Dutch Literature staat een lichtend voorbeeld ter beschikking: het Verfasserlexikon. | ||||||||||||||||
3 Het VerfasserlexikonVoor lezers van dit tijdschrift die het lexicon niet kennen, geef ik nu eerst een korte beschrijving. Die deutsche Literatur des Mittelalters. Verfasserlexikon (vl) is een naslagwerk waarvan het eerste deel in 1933 verscheen, onder redactie van Wolfgang Stammler. De eerste editie omvatte vijf delen en werd in 1955 voltooid. | ||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||
De tweede, volledig herziene uitgave telt tien delen, die tussen 1978 en 1999 verschenen zijn. De hoofdredactie van deze tweede editie bestaat uit twee geleerden van formaat: de reeds genoemde Kurt Ruh (†2002) tekende voor de delen 1-8, Burghart Wachinger voor de delen 9 en 10. De informatie is bijeen geschreven door een grote groep wetenschappers, op de titelpagina aangeduid als ‘zahlreicher Fachgelehrter’. Dit project van zeer lange adem is vanaf de publicatie van deel 8 onder de hoede gekomen van de Bayerische Akademie der Wissenschaften. Deel 11, met aanvullingen, verschijnt momenteel in afleveringen. Er is voorzien in een afrondend twaalfde deel. Wat kan men in het Verfasserlexikon vinden? Het betreft ‘über 5000 alphabetisch angeordnete Artikel über namentlich bekannte Autoren sowie über anonym überlieferte Werke der deutschen Literatur des Mittelalters. Dabei wird nicht nur die Dichtung berücksichtigt, sondern auch das Schrifttum aus den Bereichen der Philosophie, der Theologie, der Historiographie, des Rechts, der Medizin, der Technik und der Naturwissenschaft.’ Het einddoel is ‘ein repräsentatives Nachschlagewerk [...], das einen umfassenden Überblick und Einblick in die deutsche und lateinische Literatur des deutschen Mittelalters nach dem gegenwärtigen Stand der Forschung gibt.’Ga naar voetnoot24 In aanvulling op deze beschrijving dient te worden vermeld dat met name door de inspanningen van Kurt Ruh ook veel van de Middelnederlandse geestelijke letterkunde in het lexicon opgenomen is. Men is zelfs van plan geweest de hele Middelnederlandse letterkunde te incorporeren. Ik citeer Ruh: Mittelniederländische Autoren sind berücksichtigt, sofern sie in den nieder- und hochdeutschen Sprachraum hineingewirkt haben. Das trifft besonders für das geistliche Prosaschrifttum zu. Der ursprüngliche Plan, die ganze mittelniederländische Literatur mit einzubeziehen - schon Stammler dachte daran -, mußte fallengelassen werden: Fragen der zeitlichen Abgrenzung - die niederländische Literaturgeschichte periodisiert anders als die deutsche -, der Mitarbeiter, der Beschaffung der notwendigen Hilfsmittel erwiesen sich als zu schwierig oder zu problematisch, um dieses Vorhaben zu verwirklichen.Ga naar voetnoot25Het zai duidelijk zijn: als het plan van Ruh en de zijnen verwezenlijkt was, had de Middelnederlandse letterkunde internationaal een fundamenteel andere positie ingenomen dan thans het geval is. Ik ben er echter van overtuigd dat het vóór de explosie van het vakgebied (in wetenschappelijke productie en in personele zin) nauwelijks mogelijk was aan de verlangens van Ruh tegemoet te komen. De Duitstalige, alfabetisch geordende artikelen zijn ongelijk van lengte. Tamelijk korte lemma's worden afgewisseld met zeer uitvoerige besprekingen. Bij wijze van illustratie beschrijf ik het lemma Jacob van Maerlant, dat opgenomen is in aflevering 3 van deel 11 (kolom 747-755), geschreven door Ingrid Biesheuvel en Nigel Palmer. De bijdrage over Maerlant, die in het Verfasserlexikon opgenomen is vanwege de Duitstalige receptie van zijn werk, begint met een korte biografische schets (kol. 747), gevolgd door een opsomming van de tekstuitgaven (kol. 748), een overzicht van zijn werken (kol. 748-750), een typering ervan (kol. 750) | ||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||
en een schets van de handschriftelijke overlevering (kol. 751). Vervolgens wordt de Duitse receptie van Maerlants werk besproken (kol. 751-754), waarna het lemma wordt afgesloten met een ukvoerige literatuuropgave (kol. 754-755). In het woord vooraf van zijn Orientierung durch volkssprachige Schriftlichkeit (1280/90-1380/90), deel III/1 van de Geschichte der deutschen Literatur von den Anfängen bis zum Beginn der Neuzeit, schrijft Johannes Janota: ‘Der Versuch, erstmals einen zusammenhängenden und halbwegs differenzierten Überblick über die deutsche Literatur des 14. Jahrhunderts zu geben, hätte ohne die zahllosen Beiträger zum “Verfasserlexikon” unweigerlich scheitern müssen.’Ga naar voetnoot26 Zijn woorden typeren de germanistiek: het Verfasserlexikon is voor Duitse literatuurwetenschappers een naslagwerk van onschatbare waarde.Ga naar voetnoot27 Maar niet alleen voor hen. Voor buitenlandse onderzoekers is het lexicon even belangrijk. Als zij zich willen oriënteren op een onderwerp dat behoort tot de Duitse literatuur van de Middeleeuwen, zullen zij, zo leert de ervaring, als eerste naar het Verfasserlexikon grijpen. Die praktijk heeft me op een idee gebracht. Als wij medioneerlandici ons vakgebied voor onze collega's in het buitenland optimaal willen ontsluiten, zouden wij ons daarbij kunnen laten inspireren door de opzet van het Verfasserlexikon. Bovendien snijdt bij zo'n naslagwerk ook voor ons het zwaard aan twee kanten. Een Verfasserlexikon over de Middelnederlandse literatuur zou immers voor de Nederlandstalige onderzoekers eveneens een geweldige aanwinst zijn. Het apparaat zou met name de studie van de geestelijke letterkunde en de artesliteratuur, die in vergelijking met de verhalende literatuur veel minder ontsloten en onderzocht zijn, grote diensten kunnen bewijzen. | ||||||||||||||||
4 Het Verfasserlexikon over de Middelnederlandse literatuurHieronder presenteer ik geen uitgewerkt plan. Dat is in dit stadium niet nodig, en het vereist bovendien nog heel veel denkwerk voor het zover is. Over een aantal randvoorwaarden heb ik echter wel mijn gedachten laten gaan. Ik zet ze hieronder op een rij. | ||||||||||||||||
OpzetDe eerste voorwaarde kan uit de titel van mijn pleidooi afgeleid worden. Ik zou willen voorstellen de alfabetische ordening en de artikelopbouw van het Verfasserlexikon te volgen, maar het Engels als de voertaal te hanteren (dan wel de gebruikers de mogelijkheid te bieden een keuze te maken tussen deze taal en het Nederlands). Het Engels is thans nu eenmaal de lingua franca van de Internationale wetenschap. | ||||||||||||||||
VormDe tweede randvoorwaarde heeft betrekking op de vorm waarin zo'n lexicon aangeboden wordt. Een uitgave op papier is uitgesloten. Tot de evidente nadelen van | ||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||
deze productiewijze behoren de geringe verspreiding (het Verfasserlexikon vindt men vrijwel uitsluitend in openbare bibliotheken, het is veel te duur voor particulieren) en het statische karakter van de inhoud. Het Engelstalige Verfasserlexikon over de Middelnederlandse literatuur moet digitaal aangeboden worden. Voor een elektronisch naslagwerk is de infrastructuur feitelijk reeds aanwezig. Er is immers een hooggeschat expertisecentrum, de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (bnm) dat informatie verzamelt ‘over middeleeuwse handschriften uit de Nederlanden, over de Middelnederlandse teksten in deze handschriften en hun auteurs, over de personen die bij de productie van de handschriften betrokken waren en over de bezitters vanaf de Middeleeuwen tot op heden’, en die gegevens digitaal presenteert.Ga naar voetnoot28 Een elektronisch naslagwerk kent nog meer zegeningen. Wat te denken van de mogelijkheid om handschriftelijke en gedrukte bronnen te tonen? Dit is een toepassing die naar mijn overtuiging in de nabije toekomst een hoge vlucht zal nemen, omdat de digitalisering van middeleeuwse bronnen steeds grotere vormen begint aan te nemen. Een digitale omgeving maakt het bovendien mogelijk om volledige artikelen beschikbaar te stellen, muziek te laten horen en verbindingen te leggen met bibliografische naslagwerken als de bntl. | ||||||||||||||||
Gefaseerde opbouwAls aan de tweede randvoorwaarde voldaan wordt, kan men zich ook zonder moeite aan de derde houden. Het is volgens mij gewenst dat een dergelijk lexicon in fasen tot stand komt. Ik onderscheid drie stappen. | ||||||||||||||||
I. OpbouwDe introductie van het lexicon moet niet te veel tijd in beslag nemen. De Internationale mediëvistiek zou binnen enkele jaren moeten kunnen beschikken over een naslagwerk dat toegang biedt tot de Middelnederlandse literatuur. Dat betekent dat het lexicon in de opbouwfase selectief van aard is. Dat zo'n selectie een bruikbare publicatie op kan leveren, is bewezen door Burghart Wachinger. Hij heeft in 2001 onder de titel Deutschsprachige Literatur des Mittelalters een hoogst nuttige ‘Studienauswahl aus dem Verfasserlexikon’ bezorgd.Ga naar voetnoot29 Deze opbouwfase heeft bovendien de wind in de zeilen. Immers, de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta beschikt reeds over een schat aan gegevens, in het bijzonder over de handschriften met Middelnederlandse teksten. Dat maakt een vliegende start van het lexicon heel wel denkbaar. | ||||||||||||||||
II. UitbouwDe tweede stap zal vermoedelijk meer tijd in beslag nemen. In deze uitbouwfase zou het naslagwerk compleet gemaakt moeten worden. Het is buitengewoon aantrekkelijk dat de elektronische vorm een geleidelijke uitbouw mogelijk maakt. Het schrikbeeld van nieuwe lemma's die jaren op de plank blijven liggen omdat het deel waarin zij thuishoren nog niet volledig is, behoort tot het verleden. | ||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||
III. OnderhoudWil het naslagwerk zijn waarde voor de (inter)nationale wetenschap behouden, dan moet het lexicon up-to-date zijn. Dat betekent dat verouderde lemma's herschreven dienen te worden. Deze derde fase, die ik de benaming ‘Onderhoud’ zou willen geven, zou slechts mogen eindigen als het vak niet langer bedreven zou worden. | ||||||||||||||||
BemensingDe vierde randvoorwaarde heeft betrekking op de bemensing. Om een veelheid aan redenen is het niet verstandig de totstandkoming van het lexicon toe te vertrouwen aan leden van de vaste staf op het terrein van de Middelnederlandse literatuur aan de universiteiten, tenzij zij van hun reguliere taken ontheven worden. Het naslagwerk zou onder de verantwoordelijkheid moeten vallen van een kernredactie die zich uitsluitend of overwegend bezig houdt met het lexicon. Ook hier geeft het Verfasserlexicon het goede voorbeeld: als rots in de branding fungeert de ‘Zentralredaktion’ in de persoon van Christine Stöllinger-Löser. | ||||||||||||||||
InbeddingMijn vijfde en laatste randvoorwaarde betreft de institutionele inbedding. Om de continuïteit van het project te garanderen moet het lexicon ondergebracht worden bij een organisatie die minder aan continue veranderingen onderhevig is dan de universiteiten. Het is niet voor niets dat het Verfasserlexikon onder de hoede staat van de Bayerische Akademie der Wissenschaften. Ik zie goede mogelijkheden om ook voor het beoogde lexicon een dergelijke beheerder te vinden.
Is mijn pleidooi voor The Portal to Middle Dutch Literature zinvol en enigermate realistisch, of betreft het een hersenspinsel van een onverbeterlijke dagdromer? Het woord is aan mijn vakgenoten. | ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||
Adres van de auteur
Universiteit Utrecht Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur Trans 10, nl-3512 jk Utrecht bart.besamusca@let.uu.nl |
|