Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 122
(2006)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–
[pagina 17]
| ||||||
Fabian R.W. Stolk
| ||||||
[pagina 18]
| ||||||
en hemelvaart’.Ga naar voetnoot2 Veenman stelt daarom: ‘Wie Perks eigen bedoelingen met [...] Eene helle- en hemelvaart wil doorgronden, kan [...] beter de door hemzelf bezorgde uitgave raadplegen dan de na zijn dood uitgegeven Mathilde.’ (Veenman 2004: 57) Niet alleen Kloos treft blaam waar het gaat om de vertroebelde visie op Perk en de klassieken. De veronachtzaming van de motto's blijkt volgens Veenman ook uit de fouten die Garmt Stuiveling in zijn editie van Brieven en dokumenten (Perk 1959) maakt in de afschriften ervan.Ga naar voetnoot3 In diens kielzog blijft ook Stolk, de jongste Perk-editeur (Perk 1999), niet vrij van smetten: Deze slordigheid laat zien dat de motto's geen serieuze aandacht hebben gekregen zelfs niet van een zo gewetensvol uitgever als Stuiveling. Pas echt kwalijk wordt het als aanvechtbare interpretaties van de sonnetten ontstaan, terwijl gebruikmaking van de motto's die Perk ze zelf in Eene helle- en hemelvaart heeft meegegeven, dergelijke fouten had kunnen voorkomen. Dat blijkt in de uitgave van Perks gedichten door Fabian R.W. Stolk uit 1999 [...]. In zijn toelichting op het belangrijke gedicht Sanctissima virgo, bijvoorbeeld, verklaart Stolk de titel als volgt: ‘Allerheiligste Jonkvrouw of Maagd. Referentie aan de bezongen geliefde én aan de heilige moedermaagd Maria’. Het is de vraag of Perk refereerde aan zijn geliefde, maar hij verwees zeker niet naar Maria, zoals bestudering van de motto's in Eene helle- en hemelvaart had kunnen uitwijzen. (Veenman 2004: 58)Dit liegt er niet om: ‘slordigheid’, ‘geen serieuze aandacht’, ‘kwalijk’, ‘aanvechtbare interpretaties’ en ‘fouten’ zijn geen mis te verstane (dis)kwalificaties. Even stellig schenkt Veenman het gedicht ‘Sanctissima virgo’ het epitheton ‘belangrijke’, zonder enige argumentatie. Iets voorzichtiger formuleert hij de suggestie dat het ‘de vraag [is] of Perk refereerde aan zijn geliefde’ (Veenman 2004: 58). In mijn annotatie geef ik niet aan wie er refereert. Het leek me voor de hand te liggen dat het lyrisch subject dit doet, of anders de vertellende instantie; Jacques Fabrice Herman Perk had ik hier zeker niet op het oog, hoe autobiografisch de voedingsbodem van de gedichten ook mag zijn. Daarom staat er ook ‘de bezongen geliefde’: de ik-figuur is de zanger in dit gedicht en in andere gedichten; een ander personage is de bezongen geliefde. Veenman vervolgt: ‘maar hij [Perk] verwees zeker niet naar Maria, zoals bestudering van de motto's in Eene helle- en hemelvaart had kunnen uitwijzen’ (Veenman 2004: 58). Hij maakt hier in mijn optiek een logische fout, want wat de bestudering van die motto's ook uit moge wijzen, niet dat Perk ergens niet aan refereert. Veenmans betoog kan in het beste geval tot de conclusie leiden dat behalve aan de geliefde van de ik-figuur en aan de heilige moedermaagd Maria, óók nog aan figuren uit de klassieke literatuur gerefereerd kan worden. Nog ernstiger is dat Veenman volstrekt voorbijgaat aan het feit dat ‘Eene helleen hemelvaart’ een andere tekst is dan Gedichten of de daarin opgenomen Mathilde-krans. De tien sonnetten van ‘Eene helle- en hemelvaart’ komen ook wel voor | ||||||
[pagina 19]
| ||||||
in de Mathilde-krans, maar in een geheel andere versie en in een volledig afwijkende context. De bezongen geliefde bijvoorbeeld, heet Mathilde in de ene, en Joanna in de andere tekst. Ik kan, voor ik nader inga op Veenmans speurtocht naar klassieken, niet nalaten retorisch te vragen hoe het in naam van de literaire tekstinterpretatie mogelijk is dat een gedicht met de titel ‘Sanctissima virgo’ niet naar Maria zou verwijzen, zeker als de directe context (in casu de Mathilde-krans, want daar had ik het over in de editie) gevormd wordt door van bijbel en christendom en katholicisme doordrenkte teksten. Enkele voorbeelden. Uit het (eerste) gedicht ‘Aan Mathilde’ (geciteerd naar Perk 1999; mijn cursiveringen; fs): Zoo zij uw naam voor eeuwiglijk geloofd!-
't Is of me een engel heeft verwellekoomd
Die met een paradijs op aard kwam dalen.
En, onder de titel ‘Madonna’, komt deze passage voor: Gij wijst mij naar de moedermaagd, ik waan
Mij in aanbidding voor haar weggezonken...
Daar voel ik me eindeloozen vreê geschonken:
Ik zie naar haar - Mathilde, u bid ik aan:
Gij, die de moeder mijner liefde zijt,
Zijt moeder Gods, want God is mij de liefde:
U zij mijn hart, mijn vlammend hart gewijd!
Een kerk rijst allerwegen aan uw zij -
O, deernisvolle ziel, die niemand griefde,
O, mijn Madonna! bid o bid voor mij!
Er is in mijn optiek weinig exegese nodig om in te zien dat hier de menselijke geliefde als een goddelijke gestalte wordt weergegeven. Vooral de antithese in de vierde regel van het citaat is opmerkelijk: terwijl de ik-figuur braaf op aanwijzingen van zijn vrome geliefde opziet naar de moedermaagd, aanbidt hij feitelijk Mathilde, in plaats van de ook in de titel genoemde Madonna. Voorts is er het roemruchte gedicht met de omineuze titel ‘Hemelvaart’ met passages als: ‘Mijn ziel wiekt als een leeuwrikslied naar boven, / [...] / En hoort met hosiannaas 't leven loven’, en: ‘De Godheid troont...diep in mijn trotsch gemoed; / De hemel is mijn hart’. En ook behoort tot deze context (de slotterzine van) ‘Deinè Theós’, waarin zowel het ‘Onze Vader’ als de tien geboden worden aangehaald in een poging om de Schoonheid, die in al de voorgaande gedichten (mede) werd gepersonifieerd door Mathilde, in al haar goddelijke majesteit te schilderen:
Schoonheid, o gij, wier naam geheiligd zij,
Uw wil geschiede; kóme uw heerschappij;
Naast u aanbidde de aard geen andren god!
Wie eenmaal u aanschouwt, leefde genoeg:
Zoo hem de dood in dezen stond versloeg...
Wat nood? Hij heeft genoten 't hoogst genot!
| ||||||
[pagina 20]
| ||||||
Het menselijke meisje Mathilde wordt zo de bezongen geliefde en de aanbeden muze; de muze is goddelijk, en welke goddelijkheid is er in het laat-negentiende-eeuwse West-Europa beter bekend dan God de Vader, de Zoon, de Heilige Geest en de Moedermaagd Maria? Hoe kan dan de woordgroep ‘Sanctissima virgo’ niet naar Maria verwijzen?Ga naar voetnoot4 Dat Veenman niet inziet dat ik deze context niet kan verwaarlozen bij de interpretatie en annotatie van ‘Sanctissma virgo’ acht ik laakbaar. Erger is, als gezegd, het onderliggende probleem dat Veenman in zijn betoog de verschillende versies van Perks gedichten niet onderscheidt en niet van elkaar gescheiden houdt. Het is slechts op basis van zijn onzuivere tekstbenadering dat hij mij - als editeur en annotator van Perks Gedichten - verwijt foutieve interpretaties te leveren. Boven ‘Sanctissima virgo’, zoals het in de door mij bezorgde editie van Gedichten is opgenomen Perk 1999: 46) staat géén motto. Het motto waar Veenman op doelt, staat boven de door Perk in De Nederlandsche spectator gepubliceerde bewerking van een sonnet, dat ‘aanvankelijk [behoorde] tot de reeks gedichten die Perk in de zomer van 1880 voor Kloos schreef’, zoals in de annotatie staat aangegeven (Perk 1999: 170). In die oudste versie stond bijvoorbeeld ‘Mijn Vriendschap’, waar in De Nederlandsche spectator en in Gedichten ‘de Jonkvrouw’ staat. Perk bewerkte het gedicht om het op te kunnen nemen in ‘Eene helle- en hemelvaart’. Boven dát bewerkte gedicht plaatste Perk het bedoelde motto. Maar dát gedicht is in die versie niet opgenomen in Gedichten. Zoals er in Gedichten boven geen enkel gedicht een motto staat (met één uitzondering: ‘Deinè Theós’). Zoals ook geen gedicht in Gedichten expliciet over Joanna gaat, terwijl ‘Eene helle- en hemelvaart’ er drie van bevat. Of we het mooi vinden en goed en verantwoord, of niet: Kloos is eigenzinnig omgesprongen met Perks gedichten. Veenman is soms nogal apodictisch, bijvoorbeeld in zijn beschouwing over de Latijnse titel van het eerste gedicht van ‘Eene helle- en hemelvaart’: ‘De woorden sanctissima virgo zijn ontleend aan het zesde boek van Vergilius' Aeneis.’ (Veenman 2004: 59) De onderbouwing van deze bewering laat echter te wensen over, zelfs als we de rijke klassieke context van ‘Eene helle- en hemelvaart’ in aanmerking nemen: ‘De Sibylle van Cumae, die daar Aeneas de weg naar de onderwereld wijst, wordt door Aeneas aangesproken als sancissima vates (‘zeer heilige zieneres’, Aen. vi, 65) en virgo (‘maagd’, Aen. vi, 45, 104, enz.). De combinatie is van Perk zelf’ (Veenman 2004: 59). Neen, de combinatie is van Veenman zelf. Opnieuw voegt hij teksten samen die in werkelijkheid gescheiden zijn. Er komt in Aeneis geen allerheiligste maagd voor. De combinatie van (de motto's uit) ‘Eene helle- en hemelvaart’ en (mijn annotaties bij) Gedichten is ook van Veenman zelf, en evenmin terecht. Door zijn beschouwing niet te beperken tot één tekst of versie, maakt Veenman zijn betoog onzuiver. Dat is te betreuren, want voor zover het handelt over ‘Eene helle- en he- | ||||||
[pagina 21]
| ||||||
melvaart’ is het zeker waardevol. Die waarde wordt nu door onterechte verwijten enigszins aan het zicht onttrokken. | ||||||
Bibliografie
Adres van de auteur
Universiteit Utrecht Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur Trans 10, nl-3512 jk Utrecht Fabian.Stolk@let.uu.nl |
|