Boekbeoordelingen
Stokebrand Janus 1787. Opkomst en ondergang van een achttiende-eeuws satirisch politiek-literair weekblad / Pieter van Wissing. Nijmegen: Vantilt, 2003; 608 p. ISBN 90 75697 99 6 Prijs: € 34,90
De Katholieke Universiteit Nijmegen heeft in de afgelopen vier à vijf decennia een flinke steen bijgedragen aan de heropleving van de persgeschiedenis als historiografisch genre in Nederland. Vanuit Nijmegen werd door P. Buijnsters, G. Beekelaar, H. Bots, J. Hemels, A. Hanou, J. de Vet, O. Lankhorst en anderen waardevol pionierswerk verricht.
Een van hen, die zijn sporen reeds in 2001 heeft verdiend met een degelijk becommentarieerde uitgave van de Zutphense Courant (1783-1784), is P.W. van Wissing, stafmedewerker van het Gelders Archief te Arnhem. Van Wissing heeft ons in 2003 verrast met zijn aan de Katholieke Universiteit Nijmegen verdedigde dissertatie Stokebrand Janus 1787. Opkomst en ondergang van een achttiende-eeuws satirisch politiek-literair weekblad. Een aangename verrassing, want het betreft hier een vlot geschreven, mooi uitgegeven en prettig leesbaar werk over een van de meest opmerkelijke periodieken uit de Nederlandse persgeschiedenis.
Het optreden van Janus was kort maar krachtig. Het weekblad verscheen van 1 januari 1787 tot in de tweede helft van augustus 1787 en telde 35 reguliere afleveringen, drie zogeheten ‘bastaard-nummers’ en, als afscheid bij de opheffing van het blad, een ‘Testament van Janus’. De relatief geringe omvang van het periodiek maakte het mogelijk het volledige blad in al zijn facetten te analyseren en Van Wissing heeft die mogelijkheid optimaal benut. Dit was verre van eenvoudig, aangezien het satirische blad vrijwel geheel bestaat uit ludieke maar tweehonderd jaar na dato vaak duistere spotternijen en absurdistische toespelingen op politieke gebeurtenissen en hoofdrolspelers uit de patriottentijd, die als cryptogrammen moesten worden ontcijferd.
Van Wissing begint zijn proefschrift met een inleidend hoofdstuk, waarin een satirisch opsporingsbericht, gericht tegen prins Willem V, en enige andere fragmenten uit Janus plus bijbehorend commentaar de lezer al meteen een goede eerste indruk geven van de schrijfstijl en bedoelingen van het blad. Hier maakt de lezer, wiens nieuwsgierigheid Van Wissing goed weet te prikkelen, kennis met de twee mijlpalen in de vaderlandse geschiedenis waarop Janus teruggreep respectievelijk waarvan hijzelf deel uitmaakte: de oranje-revolutie van 1747-1748 en de patriottentijd (1780-1787). De auteur eindigt zijn inleiding met een korte, heldere uiteenzetting over de opzet van het eigen onderzoek.
In zijn tweede hoofdstuk laat de auteur ons nader kennismaken met de opkomst van de politieke partijpers uit de jaren 1781-1787 en het functioneren van die pers in de ‘mediacratie’ die de Republiek volgens hem in die jaren was. Uitvoerig bespreekt hij de belangrijkste patriotse en oranjegezinde persorganen en daarmee de pershistorische achtergrond waartegen Janus optrad.
Hoofdstuk 3 biedt de lezer een intrigerende kijk op de externe kenmerken van Janus, zoals de naamgeving, het motto en de indeling van het weekblad, het drukproces, de oplage en de distributie. Ook de doelgroep van het blad en vooral de uitgevers komen uitvoerig aan bod.
Hoofdstuk 4 bevat een gedegen onderzoek naar een van de meest brandende vragen rond Janus: wie waren de auteurs?
In zijn vijfde hoofdstuk trakteert Van Wissing zijn publiek op een even vermakelijk als leerzaam lesje Janus-lezen, aan de hand van twee integraal opgenomen nummers. Vervolgens laat hij zijn lezers wat op adem komen via een originele vondst: een kort, informeel geschreven ‘Intermezzo’ met een onderhoudend portret van prins Willem V.
Na dit rustpunt volgt in hoofdstuk 6 een heldere analyse van Janus' politieke positie en van de door hem aangeprezen tactieken en actiemiddelen.
De literaire middelen die de redactie toepaste, zoals het gebruik van talloze spotnamen en een soms absurdistische opmaak, bijvoorbeeld met passages die achterstevoren zijn afgedrukt, komen aan bod in hoofdstuk 7.
In Van Wissings tweede ‘Intermezzo’, na hoofdtuk 7, vinden we een op smaakvolle wijze uit de Janus-bijdragen samengesteld portret van de Gelderse patriottenvoorman R.J. van der Capellen tot de Marsch.
Pershistorisch van groot belang is hoofdstuk 8, waarin niet alleen de polemieken tussen Janus en andere bladen aan bod komen, maar bovendien een twintigtal navolgingen uit de jaren 1788-1802.
De conclusies waarmee Van Wissing eindigt