Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 120
(2004)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||
InterdisciplinairWim Zonneveld
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||
Speech’ en ‘Intonation’ laat zich gemakkelijk raden. Dat is niet zo voor hoofdstuk 13, ‘Phonological Processes in Speech’, dat zich vrijwel uitsluitend bezig houdt met sterke en zwakke vormen van grammaticale morfemen (‘functiewoorden’, ‘clitics’). In hoofdstuk 14 tenslotte worden voorbeelden gegeven van min of meer formele fonologische analyse, met begrippen als onderliggende vorm, regelordening, en een aantal bekende Engelse fonologische regels uit de literatuur die zich voor zo'n bespreking lenen: ‘velar softening’, ‘spirantization’, ‘vowel shift’, enzovoort. Het boek is goed geproduceerd qua lay-out en tekst, op één punt na: in het productieproces zijn veel tab-plaatsen verschoven; dat heeft soms terdege invloed op de begrijpelijkheid. Wie een weinig pretentieuze inleiding zoekt in de fonetiek-fonologie met Engels materiaal, op eerste of tweedejaars universitair niveau, kan terecht bij dit boek. Het is door de auteur geschreven in een niet te moeilijke stijl. Naast informatie over het foneemsysteem van het Engels, de articulatie van de klanken, intonatiepatronen, enzovoort, dekt het een aanzienlijk aantal onderwerpen af die in het Engels geïnteresseerde fonologen de laatste decennia hebben beziggehouden (vowel shift, meervoudsvorming, klemtoon, twee klassen affixen met verschillend fonologisch gedrag, enz.). Een groot pré zijn de goed geformuleerde opdrachten en oefeningen die door de tekst heen geregen zijn. Een aantal keer sinds 1989 heeft dit boek op het stapeltje kandidaat-boeken voor m'n eigen inleidende fonologie-cursus gelegen. Maar het is het toch nooit geworden, want het heeft uiteindelijk te veel zwakheden. De stijl is weliswaar toegankelijk, maar weinig enthousiasmerend. Fonetiek-fonologie in de vorm zoals die hier gepresenteerd wordt (‘foniek’, zou Berend van den Berg het genoemd hebben) is in ontwikkeling, wordt creatief beoefend, en aangenomen concepten herbergen vaak een behoorlijke (maar gezonde) mate van onzekerheid. Menig standpunt heeft zowel voor- als tegenstanders. Weinig daarvan schijnt echter door in Kreidlers tekst, vaak ten nadele van zijn eigen verhaal. Een voorbeeld uit het gedeelte over lettergreepstructuur. Het maakt verschil of je zegt dat sommige observaties sommige fonologen ertoe geleid hebben te veronderstellen dat er ambisyllabische medeklinkers bestaan (wat ongeveer de bestaande situatie in het veld is), of dat je meedeelt: ‘The fact is that in speech a single consonant between a strong vowel and a weak vowel is ambisyllabic: the consonant does not clearly belong to either the strong syllable or the weak syllable. There is no clear syllable break’. Zie: 'co˄pi.ous, 'co˄py, 'fi˄nal, 'fi˄nish (p. 78 e.v., Kreidlers voorbeelden en notatie). Met als punchline: zij, inclusief ‘linguists’, die denken dat ‘the first syllable of final is fi- /fai/ [...] have been misled by printers’ conventions’. Kreidler zal menige leek-lezer en collega verrassen met deze beweringen (waarvoor geen onderbouwing wordt gegeven: het gaat volgens zijn zeggen om een ‘fact...in speech’). Zo'n verraste lezer raadpleegt misschien uit nieuwsgierigheid een uitspraakwoordenboek, en waarom dan niet het English Pronouncing Dictionary (‘Jones’), 15de editie (1997) van Roach & Hartman, waarin als vernieuwing voor dat woordenboek lettergreepstructuur wordt aangegeven (Kreidler is overigens ‘blijven steken’ bij de editie van 1967). Daar zijn dan de volgende lettergreepindelingen voor Kreidlers voorbeelden te vinden: co.pi.ous, cop.y (US: c[o:].py), fi.nal, fin.ish. Heel andere ‘facts in speech’ blijkbaar, geen ambisyllabiciteit, en geobserveerde variatie tussen twee grote dialectgroepen. Wie heeft er ge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||
lijk? Dat doet er eigenlijk nog niet eens toe,Ga naar voetnoot2 maar zo'n voorbeeld laat zien dat er debat mogelijk is over een zaak die Kreidler als ‘fact’ presenteert, en dat hij kansen mist: ten eerste om een klein kijkje in de fonetisch-fonologische keuken te geven (hoeft werkelijk niet gedetailleerd en geavanceerd te zijn), inclusief de daar heersende creativiteit maar ook onzekerheden: zou syllabificering kunnen afhangen van klinkerkwantiteit en/of andere prosodie? wat is - in de eerste plaats - de evidentie voor syllabificering? zou er een verschil kunnen zijn tussen een fonologische en een fonetische syllabe?; en ten tweede om - in lijn met een belangrijke doelstelling van het boek - iets leuks te melden over mogelijke variatie tussen dialectgroepen van het Engels (Brits tegenover Amerikaans, bijvoorbeeld). Boven werd als inhoudelijke vernieuwing van editie 1 naar editie 2 de introductie van metrisch-theoretische begrippen genoemd. Die stap, voornamelijk uitgevoerd in hoofdstuk 5, is lovenswaardig omdat het de lezer iets leert over recente en interessante ontwikkeling op het vakgebied, maar het effect is in de praktijk weinig gunstig, zeg maar: een rommeltje. De auteur heeft te weinig greep gehad op dit materiaal om een begrijpelijke tekst te produceren. De informatie over metrische notatie blijft steken bij ‘bomen’; van ‘grids’ wordt jammergenoeg afgezien, hoewel die nu juist de laatste twintig jaar de overhand hebben gekregen in de literatuur, en in feite gemakkelijker kunnen worden uitgelegd (zie o.a. Liberman & Prince 1977, Hayes 1982, 1995, Prince 1983). Verder maakt Kreidlers bomennotatie onderdeel uit van een hele reeks verschillende notaties, die voor een deel ook veelvuldig in de metrische en niet-metrische literatuur gebruikt worden (superscript en subscript accenten voor of achter de beklemtoonde lettergrepen), maar ook voor een deel heel particulier en verwarrend zijn. Je vraagt je af (§ 5.3) waarom het klemtoonpatroon van het voorbeeld understand op vijf verschillende manieren gerepresenteerd kan worden (swS, sw'S, s-[s]s, [SW]wS en [sw]S - ik geef hier om ruimte te besparen Kreidlers verschillende bomen weer in haakjes-notatie), en of het iets uitmaakt. Je vraagt je af wat daarnaast de ook genoemde features [+/-stress], [+/-strong] en [+/-accent] nog in te brengen hebben (ook hier geen discussie over onzekerheden, en over verschillende aannames van verschillende fonologen). Bomen worden geïntroduceerd met de mededeling dat ‘[m]etrical phonology recognizes another prosodic unit between syllable and tone unit, the foot’ (let wel: ‘tone unit’, niet ‘word’, wat strict genomen slordig is in het veld van de ‘prosodic phonology’), met als plaatjes bomen waarin geen ‘voet’ voorkomt. Hierbij geen indicatie van het feit dat het beschouwen van klemtoon als relationeel verschijnsel (bijvoorbeeld maar niet noodzakelijkerwijs uit te drukken via bomen) iets anders is dan het invoeren van de ‘voet’ als domein van fonologische regels (waarom men in de metrische fonologie over ‘voeten’ zou willen praten wordt dus ook niet uitgelegd). Extrametrische lettergrepen en de mogelijkheid van monosyllabische voeten worden door elkaar gegooid (p. 76), en er wordt - ondanks een elders geïllustreerd verschil tussen rhotic en non-rhotic Engelse dialecten, en ondanks een elders geuite waarschuwing niet zomaar op spelling af te gaan - voetstoots vanuit gegaan dat de tweede lettergreep van het woord detergent op een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||
medeklinker eindigt (p. 182). Het schrijven en aanpassen van de tekst is niet goed en secuur genoeg gebeurd. De lezer die deze tekst als leermiddel gebruikt, krijgt een zeer warrig en soms incorrect beeld van dit onderdeel van de fonologie voorgeschoteld. Tenslotte kom ik terug op de variatie, waarvan - zoals gezegd - de auteur zelf in zijn inleiding een belangrijk punt van maakt. Dat is eigenlijk jammer. Was dat niet of minder prominent gebeurd, dan had er gezegd kunnen worden dat in dit boek gelukkig, als bonus, de behandelde taal niet wordt beschouwd als een statisch object, maar als een levend en aan verandering onderhevig geheel, een wereldtaal met vele varianten. Maar wie hier serieuze (en weer: enthousiasmerende) discussie van variatie verwacht, komt bedrogen uit: de ‘diversity’ en ‘variety’ komen er zeer mager van af. Vanzelfsprekend worden uitvoerig verschillende dialect- en zelfs idiolect-gebonden manieren besproken om de klinkers te realiseren (zowel de verschillende volle klinkers, als de variatie in reductiemogelijkheden), verder de variatie bij de /r/, en die bij de /t/ (‘flapping’, de glottisslag), en ook verschillende klemtoonpatronen voor hetzelfde Engelse woord (magazine, employee, etc.). Maar ik vond geen informatie over th-stopping (‘Hey dere!’), th-fronting in African American (brover), sjwa-insertie in Iers Engels (fil∂m), stemloze obstruenten in Pennsylvania, ‘Australian Question Intonation?’, typische eigenschappen van Zuid-Afrikaanse, Aziatische en Caraïbische spraak, enz. enz. Datgene wat Kreidler behandelt is een bescheiden en in wezen wat clichématig geheel. Het is een beetje alsof voor het Nederlands de bekende verschijnselen en dialectverschillen worden vermeld uit de traditionele literatuur, zonder melding te maken van de Gooise r (recent werk van Van Bezooijen e.a.), de verwarring rondom initiële fricatieven (inclusief hypercorrectie), de klemtoonverschuiving in pòlitieke wíl, eigenschappen van het Poldernederlands, de intrigerende verschijnselen in variëteiten van het Limburgs zoals bijvoorbeeld beschreven in recent werk van Gussenhoven, Hinskens en Wetzels, de notie Vlaams abn, het Negerhollands, eigenschappen van het Nederlands van recente mediterrane immigranten, enz., enz. Onontbeerlijk voor Engels-georiënteerde variatie-geïnteresseerden blijven in elk geval bronnen als Labov 1966, Wells 1982, Bauer 2002, Trudgill & Hannah 2002, en de bekende geheel of gedeeltelijk sociolinguistisch georiënteerde tijdschriften. Zonder buiten het relatief bescheiden kader te treden had het boek kunnen worden opgeleukt met voorbeelden als de volgende. Zoals geobserveerd door Chomsky & Halle (1968: 342-343, met als bron Joos 1942) kunnen dialectverschillen soms worden geanalyseerd via verschillen in fonologische regelvolgorde. Die situatie doet zich volgens deze auteurs voor in dialecten van het Canadees Engels, waarin twee regels blijkbaar in verschillende volgordes opereren:
In beide dialecten wordt write uitgesproken als wr[∧y]te: alleen ‘laxing’ is relevant voor deze vorm. Maar voor writer zijn beide regels relevant, en het maakt uit hoe ze geordend zijn: voicing > laxing geeft wr[ayd]er, laxing > voicing geeft wr[∧yd]er. Beide dialecten bestaan met die varianten. In de literatuur over het Nederlands zijn dergelijke voorbeelden trouwens ook gegeven. Taeldeman (1980) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||
bijvoorbeeld observeert een uitspraakverschil voor de frase rood zand tussen West en Oost Vlaams: roo[z]and (W.) vs. roo[s]and (O.). Hij analyseert dat als een volgordeverschil tussen de regels d-deletie en fricatief devoicing na obstruenten:
Deletie > devoicing geeft roo[z]and, devoicing > deletie geeft roo[s]and. Taeldeman merkt daarbij overigens op dat zulke analyses verre van oncontroversieel zijn, omdat ze impliceren dat ideeën over de ‘universele’ voorspelbaarheid van regelvolgordes in een grammatica, moeten worden opgegeven. Een tweede voorbeeld is dit. Kreidler geeft, zoals gezegd, aan dat sommige Engelse woorden klemtoonvariatie vertonen: magazine, cigarette, met klemtoon op de eerste of de laatste lettergreep, en employee, chimpanzee, met klemtoon op de tweede of laatste lettergreep (p. 188-189). Dat verschijnsel heeft ongetwijfeld te maken met de wens van Engelse nomina om geen klemtoon op de laatste lettergreep te hebben, d.w.z. met de in het Engels geprefereerde extrametriciteit van die lettergreep (zie Hayes 1982). In een (overigens leuke) oefening vraagt Kreidler zijn lezers hun intuïties te formuleren op dit gebied. Maar zijn discussie laat onvermeld dat de positie van klemtoon mede dialect-bepaald is: Amerikaans-Engels heeft in zulke voorbeelden sneller extrametriciteit dan Brits-Engels (zie bijv. de lemmata in Jones). Afgaande op de niet erg uitgebreide literatuur hierover is dit verschijnsel nog sterker in het General Indian English, dat wil zeggen de ‘non-RP educated’ variant van het Indian English. Volgens Bansal (1990) verschuift daarin klemtoon vaak naar een ‘wrong syllable’, bijvoorbeeld naar links in onder andere 'correct, 'event, 'hotel, en naar rechts in onder andere at'mosphere, cha'racter, in'dustry, interésted. Merk op dat de verschuiving naar links van de laatste lettergreep afgaat; die naar rechts bereikt de laatste lettergreep niet. Extrametriciteit lijkt dus een rol te spelen (dit is overigens niet een analyse die in het descriptieve paper van Bansal gemaakt wordt). De verschuiving in de laatste gevallen lijkt veroorzaakt te worden door de ‘zwaarte’ (dat wil zeggen het gesloten karakter, - CVC-) van de voorlaatste lettergreep. De drie genoemde woorden zijn in het ‘standaard’ Engels, met hun klemtoon op de voorvoorlaatste lettergreep en daardoor niet op de zware voorlaatste, in feite zeer uitzonderlijk en de verschuiving is dus regularisatie. Zowel de verschuiving naar links in chim'panzee als die naar rechts in in'dustry, voorkomend in geheel verschillende variëteiten van het (wereld-)Engels,Ga naar voetnoot3 worden dus door dezelfde mechanismen veroorzaakt. In het Nederlands wordt het verschil tussen de klemtoonpatronen 'carnaval en carna'val wel teruggevoerd op een verschil tussen noord en zuid. In een rapport van Taeldeman en Van de Velde (1997), dat bijdroeg aan het project dat leidde tot Heemskerk en Zonneveld (2000) bleek - in elk geval tot verrassing van de laatste auteurs - dat in het Vlaams Nederlands veel meer klemtoon op de voorvoorlaatste lettergreep voorkomt dan in het noorden; typisch Vlaams is 'bikini, 'dynamo, 'salami, 'pyjama, enzovoort. In een analyse van Nederlandse klemtoon zoals die van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||
Trommelen en Zonneveld (1989, 1999), is klemtoon op de voorlaatste lettergreep bij een ‘open’ (-VV-) laatste lettergreep niet het gevolg van extrametriciteit, maar van een reguliere trochee. Dat betekent dat in de groep gesignaleerde voorbeelden het Vlaams, vergeleken met het noord Nederlands, veel meer extrametriciteit zou hebben, en daarmee klemtoon op een lettergreep verder naar links. Wie weet. Als Kreidlers boek niet voldoende aan de verwachtingen beantwoordt, welk dan wel? We zoeken nog even voort. | ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||
Adres van de auteur
UU, Onderzoeksinstituut voor Taal en Spraak (UiL-OTS), Trans 10, nl-3512 JK, Utrecht wim.zonneveld@let.uu.nl |
|