andere belangstellenden lijkt mij aansluiting bij de verteltheorie een mooiere invalshoek te bieden dan de vele verwijzingen naar klassieke en contemporaine auteurs. Het zonder enige achtergrond achter elkaar noemen van ‘werken van Plutarchus, Aelianus, Boccaccio, Erasmus, Lope de Vega en Cervantes’ vergt al zeer ijverige studenten, maar de blote constatering dat ‘voor juridische opvattingen in de prozacommentaren met name het werk van Hugo de Groot en de Franse jurist Andreas Tiraquellus van belang (is)’, maakt het met-ingewijden vrijwel onmogelijk te beseffen wat de informatie behelst. Hugo de Groot mag nog op bekendheid rekenen, maar dat Tiraquellus een katholieke, middeleeuwse jurist was, en dat het dus opmerkelijk is dat de protestante, vroegmoderne Jacob Cats op diens formuleringen van het huwelijksrecht terugvalt, moet lezers volkomen ontgaan.
Potgieter en Busken Huet worden ook door Koppend genoemd; hij ziet hen als degenen die Cats' literaire reputatie zodanig braken dat ‘de roep om eerherstel of zelfs maar aandacht nauwelijks gehoor (vond)’ (p. 1). Deze uitspraak suggereert dat aandacht en eerherstel in elkaars verlengde liggen; ook wordt op deze manier geen onderscheid gemaakt tussen Cats' taalvermogen enerzijds, zijn ideeën over het huwelijk en gewenst gedrag van vrouwen en mannen anderzijds. Dit is jammer. Aandacht voor Jacob Cats is er ook anno 2004 namelijk wel degelijk, alleen al in vrouwen- of genderstudies Letteren. Steeds weer wordt daarin duidelijk, over welke kwaliteiten de dichter beschikte, maar steeds weer komt ook het androcentrische en zelfs misogyne karakter van zijn werk aan de orde. Op die manier benaderde Busken Huet Cats al. Niet alleen spreekt Huet echter van Cats' laaghartige moraal, zoals Koppend vermeldt, hij heeft ook aandacht voor diens vakbekwaamheid: ‘Overal in zijne werken is hij zichzelf, geeft hij zich gelijk hij is en voor niet meer dan hij is. [...] Het is eene verdienste, het getuigt van oorspronkelijkheid, dien trant te hebben uitgevonden. Cats is nieuw geweest; en een dichter die dit weet te zijn, veroudert niet’ (Cd. Busken Huet: ‘Jacob Cats’; in: Literarische Fantasten en Kritieken, eerste deel, Haarlem 1868, p. 42-74, citaat op p. 59-60).
De Verhalen uit de Trou-ringh, zoals die in deze uitgave beschikbaar zijn gekomen, bevatten een uitstekende keuze van de editeur. Het huwelijk van Adam en Eva moest als openingsverhaal natuurlijk een plaats krijgen; dit bijbelse fundament van het huwelijk door de ogen van Cats wordt in het laatste gedicht dat de lof op het ‘geestelick houwelick’ - de bruidsmetafoor waarin God als bruidegom, de kerk als bruid wordt voorgesteld - extra benadrukt. ‘Twee verkracht, en beyde getrout’ bevat mogelijk de eerste juridisch-literaire verdediging van (meervoudige) verkrachting, een mijlpaal in vrouwenonderdrukkend formuleren; ‘Houwelick veroorsaeckt door droomen’ geeft een beeld van Cats' vertelvermogen, zelfs van verhalen waarin hij zelf blijkens de erbij behorende dialoog niet gelooft; de ‘Mandragende maeght’ laat de uitzondering zien: een sterke en hooggeplaatste vrouw, die toch met haar geliefde trouwt. Koppend heeft ook ‘Liefdes vossevel’ een plaats gegeven, het verhaal van dusdanige laster en omkoping, dat een (rijke), zelfstandige vrouw wel gedwongen is te trouwen met haar lasteraar. In de oorspronkelijke uitgave van de Trou-ringh uit 1637 is de tekst niet opgenomen, vermoedelijk omdat de feiten werkelijk hadden plaatsgevonden, - een inkijkje dus in een maatschappij die de moraal van Jacob Cats serieus neemt.
In tegenstelling tot de keuze van de verhalen heeft de Inleiding van Johan Koppend mij teleurgesteld. Het is een traditioneel relaas waarin hedendaagse theorievorming in het vakgebied geen enkele aandacht krijgt. Daarenboven is de vergelijking die de eerste bladzijde van de inleiding vormt, voor mij onjuist. Koppend vergelijkt daar ‘Alette, de jonge rijke weduwe uit ‘Liefdes vossevel”’ met Jacob Cats omdat beiden slachtoffer van geroddel zouden zijn geweest. Voor het personage Alette betekent de laster het gedwongen einde van haar bestaan als zelfstandige vrouw, bij Cats is de roddel geen belemmering geweest voor een zeer succesvolle carrière tot hoogste ambtenaar, meest verkochte dichter en moneymaker. Ik zie de teksten in dit deel van de Alfa-reeks dan ook als een goede ondersteuning van het neerlandistisch onderwijs, waarbij docenten of studenten evenwel zelf tot een ook nu nog interessante leeswijze moeten zien te komen.
A. Agnes Sneller