Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 120
(2004)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Willem Kuiper en Jos Biemans
| ||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingIn 1962 herontdekte P.F.J. Obbema, de toenmalige conservator van de westerse handschriften van de Leidse Universiteitsbibliotheek, fragmenten van een Middelnederlandse vertaling/bewerking van het Oudfranse chanson de geste Jourdain de Blaye, die wij naar de Middelnederlandse naam van de hoofdpersoon aanduiden als Jourdein van Blaves. Obbema nam zich voor deze fragmenten te editeren, maar het bleef bij een voornemen. Begin jaren '90 herkende Jos Biemans in de Stadsbibliotheek te Maastricht fragmenten van hetzelfde Jourdein-handschrift als waartoe de Leidse fragmenten behoorden. Besloten werd tot een gezamenlijke editie, maar wederom kwam het er niet van. Inmiddels was Willem Kuiper als coördinator van het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten ook op Jourdein van Blaves gestuit, en had daarbij geconstateerd dat bijna alle in het Oudfrans voorkomende eigennamen in de Middelnederlandse bewerking waren verdwenen.Ga naar voetnoot1 Voor de eigennamen in de Middelnederlandse Jourdein gold het omgekeerde, die waren weer onvindbaar in de Oudfranse brontekst. Van het een kwam het ander: Pieter Obbema trok zich terug als tekstbezorger en liet de editie van de fragmenten aan ons over. Wij dragen deze editie graag aan hem op. | ||||||||||||||||||||||||||||
2 De Oudfranse Jourdain de BlayeHet anonieme chanson de geste Jourdain de Blaye is in slechts één handschrift bewaard gebleven: Paris, Bibliothèque Nationale, fonds français ms. 860. In zijn re- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||
cente editie dateert Peter F. Dembowski deze codex in de tweede helft van de dertiende eeuw.Ga naar voetnoot2 Jourdain de Blaye wordt erin voorafgegaan door de chansons de geste Roland, Gaydon en Ami et Amile en gevolgd door Auberi le Bourguignon. Over de ouderdom van de tekst doet Dembowski geen uitspraak, wel over de taal van het handschrift: Ile de France.Ga naar voetnoot3 De 4245 regels tellende Jourdain de Blaye kan beschouwd worden als een cyclisch vervolg op Ami et Amile, en vandaar dat men ook wel spreekt van de ‘petite geste de Blaye’. Binnen de codex, waaraan meerdere kopiisten geschreven hebben (of is het een convoluut?), vormt Jourdain een codicologische en literair-historische twee-eenheid met Ami et Amile: beide teksten zijn door dezelfde kopiist geschreven, en bevatten eenzelfde significante poëticale eigenaardigheid: ‘chacque laisse se termine par un vers orphelin: hexasyllabe à terminaison féminine’. Het verhaal in een notendop luidt als volgt:Ga naar voetnoot4 Fromont doodt verraderlijk Girart de Blaivies, echtgenoot van Hermenjart en vader van Jourdain, en maakt zich meester van diens erfgoed Blaivies. Dit uit wraak voor de dood van zijn oom Hardré, die in een tweegevecht gedood werd door Ami, de vader van Girart (1-168). Jourdain verblijft bij zijn pleegvader Renier de Vautamise, een trouw vazal van zijn vader Girart. Fromont neemt Renier gevangen en eist de uitlevering van Jourdain. Mede op instigatie van zijn echtgenote Eremborc geeft Renier in plaats van Jourdain zijn eigen zoon en enig kind aan Fromont, die het kind doodt. Vanaf dat moment gaat Jourdain door voor de zoon van Renier en Eremborc (169-712). Als Jourdain 15 jaar oud geworden is, moet hij te Blaivies Fromonts schildknaap worden. Omdat Jourdain sprekend op Girart lijkt, beschuldigt Fromont hem ervan een bastaard te zijn (712-885). Eenmaal achter zijn ware identiteit gekomen wreekt Jourdain zich door Fromont diens neus af te hakken en zijn zoon Huistasce te doden (886-1019). Als Lohier, zoon van koning Charles, zich incognito met de strijd die volgde bemoeit en Renier aanvalt, wordt hij door een onwetende Jourdain gedood, reden om later, als hij diens identiteit kent, samen met Renier en Eremborc in ballingschap te gaan (1020-1135). Onderweg worden ze overvallen door Saraceense piraten, die Renier en Ermenborc aan de heidense koning Salatiant van Mont Bruiant c.q. Val Bruiant verkopen (1136-1211). Jourdain ontsnapt en spoelt aan op het strand van Marcasile, de stad van christenkoning Marques/Marcon. Een goede visser helpt hem, geeft hem de helft van zijn mantel en brengt hem naar de stad (1212-1382). Jourdain valt zeer in de smaak,niet alleen bij koning Marcon, maar ook bij diens dochter Oriabel (1383-1484). Als Marcasile wordt aangevallen geeft Oriabel Jourdain in ruil voor een trouwbelofte een paard en een wapenrusting. In een tweegevecht doodt Jourdain de reus Sortin, en ontvangt als dank Oriabels hand en de helft van Marcons koninkrijk (1613-2060). Een jaar later gaan Jourdain en een zwangere Oriabel op zoek naar Renier en Ermenborc. Op zee bevalt Oriabel van een dochter Gaudisce/Gaudiscete. Vanwege het plotsklaps opgestoken noodweer - de zee verdraagt geen bloed - wordt Jourdain door de bijgelovige zeelieden gedwongen Oriabel (in een houten kist) over boord te zetten. Zij spoelt aan in Palerne en krijgt onderdak bij de bisschop (2061-2378). Jourdain arriveert in de stad Orimonde en treedt aldaar in dienst van koning Cemaire. Na enige tijd vertrouwt Jourdain de opvoeding van Gaudiscete toe aan het hof van de koning en gaat zelf op reis | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||
(2379-2431). Hij vindt zijn vrouw terug in Palerne, en samen hervatten zij hun zoektocht naar Renier en Eremborc (2432-2865). Renier heeft zich inmiddels zo verdienstelijk gemaakt dat hij wordt vrijgelaten en ook op zoek gaat naar Jourdain. Zo ontmoeten zij elkaar, maar herkennen elkaar pas tijdens een tweestrijd aan hun identieke wapenkreet. Samen gaan zij op weg naar Orimonde (2866-3066). Daar is Gaudiscete inmiddels 12 jaar geworden en mooier dan de dochter van koning Cemaire, wat de afgunst opwekt van de koningin. Een dienaar brengt haar naar Constantinoble (3067-3204). Als Jourdain in Orimonde komt, vertelt de koningin hem dat Gaudiscete dood is. Jourdain weigert dit te geloven, en komt dankzij wat druk achter de waarheid (3205-3346). In Constantinoble wordt Alys, de zoon van de keizer, smoorverliefd op Gaudiscete, reden voor zijn vader om deze ongewenste vreemdelinge in een bordeel te plaatsen. Jourdain hoort hiervan, arriveert net voor openingstijd en betreedt als eerste het bordeel, waar hij zijn dochter herkent aan haar triest relaas. Jourdain wordt aan het hof ontvangen en er volgt een huwelijk tussen Alys en Gaudiscete (3347-3547). Jourdain keert terug naar Frankrijk, verzoent zich met koning Charles, belegert Fromont te Blaivies, overwint en straft hem (3548-4139). Na de dood van zijn vader wordt Alys keizer van Constantinoble, en na de dood van koning Marcon geeft Jourdain Blaivies aan Renier en wordt hij zelf koning van Marcasile (4140-4245). | ||||||||||||||||||||||||||||
3 De Middelnederlandse Jourdein van BlavesOver auteur, tijd en plaats van vervaardiging van de Middelnederlandse tekst weten we niets meer dan de fragmenten prijsgeven: het handschrift dateert waarschijnlijk uit het tweede kwart van de veertiende eeuw en de taal ervan is Zuid-westvlaams - zie de beschrijving van het handschrift en de fragmenten. De spelling is, zeker voor een literaire tekst, zeer eenvormig, wat erop zou kunnen wijzen dat origineel en afschrift niet ver in plaats en tijd van elkaar ontstaan zijn. Het alternatief, de kopiist als editor, ligt minder voor de hand. Het origineel zal vermoedelijk niet veel ouder geweest zijn en zal ook wel (Zuid)westvlaams (Veurne-Ambacht?) geweest zijn, al bevatten de rijmwoorden, die de oorspronkelijke dialectkenmerken het best bewaren, nauwelijks veilige ankerplaatsen om de tekst te lokaliseren: brochte/mochte (149/150) en Jhesus Kerste/ bersten (273-274).Ga naar voetnoot5 Tenzij dat Jourdein van Blaves gebaseerd is op een heel andere versie van Jourdain de Blaye kan er moeilijk van een ‘vertaling’ gesproken worden, daarvoor zijn de verschillen te groot. Er kan in het Middelnederlands geen regel gevonden worden die woordelijk overeenstemt met het Oudfrans.Ga naar voetnoot6 Wel kan in de meeste gevallen de overeenkomstige passage aangewezen worden, zodat de fragmenten gerangschikt kunnen worden.Ga naar voetnoot7 Deze losse relatie tot de vermoedelijke brontekst is niet typisch voor Jourdein | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van Blaves.Ga naar voetnoot8 Tijdens het werk van de eerste auteur van dit artikel aan het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten (hierna REMLT), waarbij alle Middelnederlandse epische teksten en fragmenten - voor zover mogelijk - uitputtend vergeleken werden met de brontekst(en), bleek dat de Middelnederlandse vertalingen/bewerkingen van Oudfranse chansons de geste - zeg maar de Karelepiek in de breedste zin van het woord - zich uitermate grillig verhouden tot de brontekst(en).Ga naar voetnoot9 De verwarring wordt versterkt door de soms niet geringe onderlinge verschillen tussen de bewaard gebleven (fragmenten van) Oudfranse chansons de geste.Ga naar voetnoot10 Over de wijze waarop Middelnederlandse epische vertalers te werk gingen is nog geen monografie verschenen, maar de door het REMLT opgedane ervaring bevestigt de bevindingen van F.P. van Oostrom en R.M.T. Zemel bij hun onderzoek naar respectievelijk de vertaling van Lantsloot vander Haghedochte en de Ferguut. Het ‘normale’ vertaalgedrag laat zich typeren als 1) bekortend, 2) vereenvoudigend, 3) rationaliserend, 4) idealiserend, en 5) vervagend.Ga naar voetnoot11 De Ferguut is in het onderzoek naar de werkwijze van Middelnederlandse epische dichters een kroongetuige aangezien deze Arturroman deels vertaald deels naverteld is, waarbij de statistiek ons aanmoedigt de vertaler en de naverteller als twee (onafhankelijk van elkaar werkzame) auteurs te beschouwen.Ga naar voetnoot12 In het vertaalde gedeelte, de regels 1-2590, zien we een normale vertaler, vanaf regel 2591 echter wordt door de naverteller de loop van het verhaal weliswaar tamelijk correct gevolgd, maar niet zonder grote gevolgen voor de eigennamen. Die zijn niet overgenomen uit de brontekst, maar ontleend aan andere teksten die deel uitmaakten van het literaire referentiekader van de tweede auteur.Ga naar voetnoot13 Zo heet de in de brontekst naamloze koning die Galiene wil innemen in de Middelnederlandse navertelling Galarant, wordt zijn ambitieuze nies (neef) Art(h)ofilas omgedoopt in Macedoene, terwijl hij - typisch Middelnederlands? - expliciet door Galarant wordt voorgesteld als ‘mire suster sone’ (r. 4280).Ga naar voetnoot14 Het navertelde gedeelte van de Ferguut bevat, anders dan het vertaalde gedeelte, vele eigennamen die niet in de brontekst staan, en die afkomstig zijn uit zowel de wereld van de Arturroman als die van de Karelepiek. Ze zijn geen van alle door de naverteller verzonnen; dat zou hoogst ongebruikelijk geweest zijn! Bezien we nu met deze ogen de Middelnederlandse Jourdein van Blaves dan kunnen wij moeilijk tot een andere slotsom komen dan dat deze roman niet vertaald is maar (in zijn geheel) naverteld. Dat verklaart alles: de uiterst losse verhouding tot het origineel, het verdwijnen van de oorspronkelijke eigennamen en de vervanging daarvan door nieuwe eigennamen. Deze werkwijze lijkt, afgaande op het gebruik van eigennamen, voor epische teksten als Jourdein van Blaves geen uitzondering maar regel. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Accepteren wij deze mogelijkheid - een navertelling uit het hoofd of om het in hedendaagse bewoordingen te gieten, een ‘illegale kopie’ - dan voegt dat een nieuw aspect toe aan het probleem van de opdrachtgever. Het is binnen de medioneerlandistiek gebruikelijk epische teksten toe te schrijven aan een aristocratisch mecenaat.Ga naar voetnoot15 Van de Historie van den Grale weten we dat hij geschreven werd in opdracht van Albrecht van Voorne.Ga naar voetnoot16 Voor de Ferguut-vertaling heeft W. Kuiper gedacht aan Arnulf IV van Pamele (Oudenaarde), een van de Vlaamse pairs, als opdrachtgever.Ga naar voetnoot17 Maar voor de Walewein, de Nachtwacht onder de Vlaamse ridderromans, is zelfs geen kandidaat voorhanden.Ga naar voetnoot18 Met een nieuwe literatuurgeschiedenis in aantocht is het moment daar om het probleem van het (Vlaamse) mecenaat met andere ogen te bekijken. Waarom moet er per se een adellijke opdrachtgever zijn? Omdat de tekst over ridders gaat? Waarom moet er voor teksten als Jourdein van Blaves überhaupt een opdrachtgever zijn? Wat let ons om teksten als Jourdein van Blaves, die vrijwel zeker niet vertaald maar naverteld zijn, te benaderen als vrije producties van (semi-)professionele stedelijke auteurs annex voordragers?Ga naar voetnoot19 Hoe die navertellers aan hun teksten kwamen is weer een ander verhaal... Een stedelijk (niet adellijk) publiek zal zich prima hebben kunnen identificeren met Jourdein van Blaves. Als Jourdein zijn stand niet kan ophouden en daarom incognito wil blijven, geeft hij zich uit voor de zoon van een koopman.Ga naar voetnoot20 Maar nog opvallender is de rol van de stedelingen aan het slot van de roman. De burgers hebben zich tijdens het regime van Fromont gedeisd gehouden, maar als zij zien dat hun rechtmatige heer voor de poorten van de stad staat, vastbesloten die in te nemen, kiezen zij partij voor hem. Eerst valt het commuun (de weerbare ambachtslieden) de verrader Bernaert aan, en als die aanval succes heeft, mengt ook ‘de wet’ (het stadsbestuur) zich in de strijd. Jourdein heeft er geen moeite mee en lijkt allen, op de verraders na, te vergeven. Het is doodzonde dat er van deze spectaculaire roman zo weinig bewaard is gebleven. Juist omdat het géén getrouwe vertaling is, maar een navertelling waarbij leentjebuur gespeeld werd, geven teksten als Jourdein van Blaves ons zowel in- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zicht in de literaire horizon van de auteur/bewerker als in het literaire bedrijf van die dagen. Met de Middelnederlandse epiek heeft Jourdein qua motieven en eigennamen, weinig of niets gemeen, of het zou moeten zijn dat Jourdein - evenals Margriete van Limborch - incognito beweert dat zijn vader een koopman is. Waar Jourdein van Blaves van de Oudfranse voorbeeldtekst afwijkt, wordt er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ontleend aan de Franstalige letterkunde. | ||||||||||||||||||||||||||||
4 De herkomst van de eigennamenHet meest opvallende verschil tussen de Middelnederlandse bewerking en het Oudfranse origineel vormen de personages en de eigennamen. Sommige personages komen zowel in het origineel als in de bewerking voor maar dragen een andere naam, anderen komen ofwel in de Jourdain ofwel in Jourdein voor. Omdat wij de relatie niet kennen tussen het bewaard gebleven chansons de geste en de Middelnederlandse tekstfragmenten is het niet echt relevant na te gaan wie er allemaal ontbreken in de Middelnederlandse Jourdein. Interessanter is het na te gaan welke persoons- en plaatsnamen veranderd zijn, alsook welke personages zijn toegevoegd ten opzichte van de versie/redactie in het bewaard gebleven Jourdain-handschrift. Heel weinig eigennamen zijn onveranderd overgenomen. Van de persoonsnamen bleven Jourdein, Oriabeel en Fromont, van de plaatsnamen Blaves, Bordelois en Vautamijs bewaard. Personages die zowel in origineel als in bewerking voorkomen, maar die een naamsverandering hebben ondergaan zijn: Marques, de vader van Oriabel, die in het Middelnederlands Ritsaert geheten is, en de Saraceen Sortin die in Jourdein Gaudrijs (van Esclamore) genaamd is/lijkt. Nu is Ritsaert een te vaak voorkomende naam om er iets mee aan te kunnen vangen, maar een naamcombinatie als Gaudrijs van Esclamore kan brononthullend zijn. Het Répertoire des noms propres [...] van André Moisan vermeldt een Saraceen Gaudras in Le Siège de Barbastre.Ga naar voetnoot21 Esclamor komt in Moisan niet als toponiem voor, wel noemt hij een Saraceense koning Esclamor d'Orbrie in het chanson de geste Fouques de Candie, een destijds zeer populaire tekst. Maar er is ook een heidense koning Esclamars die in Le bastart de Bouillon een broer is van onder andere Saudoine, die behalve in Le bastart de Bouillon ook voorkomt in Baudouin de Sebourc en Le chevalier au Cygne et Godefroi de Bouillon. De Saraceen Gaudrijs van Esclamore berijdt een ros dat luistert naar de naam Marcepein. Dit paard komt volgens Moisan in maar één andere tekst voor: Galien le Restoré.Ga naar voetnoot22 Galien is de buitenechtelijke zoon van Roland, die opgroeit aan het hof van Damas. Op veertienjarige leeftijd gaat hij op zoek naar zijn vader en rijdt op het paard Marchepin (dat van Olivier was, die het veroverde op de Saraceense koning Corundi) naar Spanje, waar zijn vader te Ronceveaux sterft voordat zij elkaar ontmoeten. Inhoudelijk zijn er nauwelijks raakvlakken tussen Galien le Res- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||
toré en Jourdein van Blaves - of het moest zijn dat Roland te Blaves begraven ligt - maar als wij de Table des noms propres in de editie-Dougherty/Barnes bekijken dan vinden we daarin namen terug - Anthelme, Bleves, Girart, Guimart, Logier en Regnier - die een niet onbelangrijke rol spelen in Jourdain, alsook namen die in Jourdein zijn toegevoegd: Ermeriet (persoon), Bernart, Manessier, Marchepin, Paris (stad), Richart en Savari. Die tekst moet de naverteller gekend hebben! Blijven over koning Murise, de strijder Calafrine, koning Flore van Hermerien en de toponiemen Gaders, Limoysijn, Pisen, Scollant/Scotlant, Tintageul en Toscane. Een beroep op de databases van het REMLT levert enkel nulresultaten op. Zeker lijkt dat deze namen aan Franse teksten ontleend zijn. Gaders moet waarschijnlijk begrepen worden als Cadiz in Zuid-Spanje, en mogelijk is - zie hieronder - met Hermerien het Zuidoost-Spaanse Almeria bedoeld. Pisen (Pisa in Toscane) en Toscane zullen Italiaans zijn, associaties met Palerne? Limousin lijkt een überbietende toevoeging op Blaves en Bordelois, maar ligt wel een flink eind uit de buurt. Resten Scollant en Tintaguel. Schotland is een goede bekende in de Karelepiek, en Tintaguel komt voor in het chanson de geste Beuve de Hantone, een tekst die - ook omdat hij in het Middelnederlands vertaald en bewerkt werd - in Vlaanderen bekend mag worden verondersteld. Beïnvloeding door Arturromans is mogelijk maar minder waarschijnlijk aangezien de Karelepiek veel dieper lijkt te zijn doorgedrongen in het literaire bewustzijn. Het Oudfranse chanson de geste kent drie Calafrines, waarvan er één in Le chevalier au Cygne et Godefroi de Bouillon voorkomt, waarin wij eerder Saudoine terugvonden. Murise bestaat niet, maar als wij hem op een lijn mogen stellen met Morise dan is er keuze te over. Het kan toeval zijn, maar in de al eerder genoemde Le chevalier au Cygne et Godefroi de Bouillon wordt meerdere malen gerefereerd aan de vechtende heilige Mauritius. Op het eerste gezicht lijkt er geen enkel verband te zijn, maar raadpleging van de Mauritius-legende in de Zuidmiddelnederlandse vertaling van de Legenda aurea levert een associatief verband op:Ga naar voetnoot23 Wat den name bediedt | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Koning Flore van Hermerien kan geïnspireerd zijn op de zogeheten seconde version van Floire et Blancheflor. Deze meer ridderlijke versie wijkt nogal af van de ons meer vertrouwde idyllische versie, die door Diederic van Assenede vertaald werd. In deze versie is Floires vader ‘Uns rols estoit issuz d'Espaigne’ (r. 57) - ‘Een heyden coninc uut Spaengen quam’ (r. 91), maar in de seconde version lezen we: 21[regelnummer]
En Espaigne ot un riche roi
Saige et prodome de la loi
Tuz le reaume d'Aumarie
Fu siens quites en sa baillie
Omdat Jourdein een Vlaamse tekst is, mag Hermerien (ook) als Ermerien gelezen worden, en dan is de stap via Elmerien naar Almeria c.q. Aumarie niet zo groot meer, de ‘l’ en de ‘r’ wisselen ook in het Middelnederlands wel eens van plaats. Dit is minder (ver)gezocht dan het lijkt, de eigennamen in de Middelnederlandse epiek zijn in de regel - de meest bekende buiten beschouwing gelaten - matig tot ernstig verminkt, maar omdat ‘wij’ haast uitsluitend kritische edities gebruiken, waarin al die in de ogen van de (negentiende-eeuwse) editeurs ‘domme kopiistenfouten’ al dan niet stilzwijgend verbeterd zijn, realiseren wij ons dat onvoldoende. Koning Parijs ten slotte kan (ook) niet ondubbelzinnig geïdentificeerd worden. Moisan noemt naast de fameuze Trojaanse hartedief twee anderen: 1) vader van Floire (Chanson de Roland - niet de Oxford-versie), 2) één van de 17 zonen van Ciperis de Vignevaux, koning van Schotland (Ciperis de Vignevaux).Ga naar voetnoot25 | ||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieUit de manier waarop de Middelnederlandse bewerker met de eigennamen omsprong, kunnen wij afleiden dat de kans dat zijn tekst een vertaling was van een verloren gegane redactie/versie van Jourdain de Blaye minimaal is. De dichter heeft vrijwel zeker de plot van zijn bron op basis van aantekeningen of uit zijn memoria naverteld. De belangrijkste eigennamen kon hij zich herinneren, maar de overige eigennamen lijkt hij bijeengeraapt te hebben uit een handvol teksten die hij ofwel bezat of die in zijn werkgeheugen zaten. Met intertekstualiteit heeft dit alles niets te maken, integendeel haast, slechts de naam wordt overgenomen, niet wat er aan die naam vastzit.Ga naar voetnoot26 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De naverteller van Jourdain de Blaye gedraagt zich hierin niet wezenlijk anders dan veel van zijn collega-bewerkers van Oudfranse chansons de geste, althans zoals dat naar voren gekomen is bij het uitputtend inventariseren, indexeren en annoteren van de eigennamen in de Middelnederlandse (Karel-)epiek voor het REMLT-project. Maar zelden is er sprake van een getrouwe vertaling. Gebruikelijker lijkt het - door de fragmentarische overlevering van de Middelnederlandse Karelepiek is het moeilijk hierover waterdichte uitspraken te doen - dat de bewerker het ‘origineel’ navertelde, misschien op basis van vluchtige lezing, maar weten van horen zeggen is evenzeer mogelijk. De bewerker van Jourdain de Blaye heeft - ondanks zijn bronvermelding Also mi tWalsce wille verclaren (r. 103) - tijdens het verdietsen geen handschrift met de Franse brontekst op tafel gehad. Als hij al een handschrift onder ogen gehad heeft dan zat dat, toen hij schreef, in zijn hoofd. Tijdens het verdietsen zal hij bewust en onbewust elementen hebben weggelaten, omdat die hem irrelevant voorkwamen of zo weinig indruk op hem gemaakt hadden dat hij ze vergeten was. Daarnaast zal hij bewust en onbewust elementen hebben toegevoegd, omdat hij die welkome aanvullingen op het verhaal achtte of omdat hij ze met het origineel associeerde. In de manier waarop hij zijn eigennamen bijeengrabbelde, lijkt de Jourdain-bewerker representatief voor zijn beroepsgroep. Maar hoogstzelden zien wij dat een bewerker zélf een naam bedenkt. In bijna alle gevallen lijken de eigennamen in de Middelnederlandse bewerkingen van de Oudfranse chansons de geste overgenomen te zijn uit ándere chansons de geste. Deze observatie wordt bevestigd door het gegeven dat als een opvallende eigennaam getraceerd kan worden naar een specifiek chanson de geste, diezelfde tekst in de regel (veel) meer gemeenschappelijke eigennamen blijkt te bevatten. Systematisch onderzoek hiernaar kan ons het nodige leren over de literaire horizon van deze B-auteurs, die vermoedelijk beeldbepalender waren voor het literair bedrijf van hun tijd dan A-auteurs die afhankelijk waren van een opdrachtgever m/v. De Jourdain-bewerker lijkt tenslotte niet (of nauwelijks) uit contemporaine Middelnederlandse teksten te hebben geput, en ook daarin vormde hij geen uitzondering. (Zuid)Middelnederlandse auteurs uit de dertiende en veertiende eeuw lijken vele malen beter thuis in de Franstalige letterkunde dan in het werk van hun Dietse collega's. | ||||||||||||||||||||||||||||
6 Beschrijving van het handschrift en de fragmenten6.1 Het oorspronkelijke handschriftAlle fragmenten, in totaal vier stroken perkament, waarvan hier de tekst voor het eerst wordt uitgegeven, hebben behoord tot een en hetzelfde handschrift. Op basis van de gegevens die de fragmenten ons verstrekken, zal eerst bij wijze van reconstructie getracht worden een beeld te schetsen van de oorspronkelijke codex. Vervolgens zal nader worden ingegaan op aspecten van de fragmenten, voor zover die nog niet ter sprake zijn gebracht bij de reconstructie van de codex. De codex was samengesteld uit (dubbel)bladen van perkament. De afmetingen van het boekblok waren vermoedelijk ca. 240 à 245 x precies 175 mm; prikgaatjes | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zijn nog aanwezig in enkele van de buitenmarges van drie van de vier stroken. De afmetingen van de tekstspiegel bedroegen ca. 190 x precies 135 mm. De codex kende een mise-en-page over twee kolommen. Het aantal regels per kolom valt niet precies te bepalen, de gemiddelde regelhoogte bedraagt 4,5 mm, zodat bij een tekstspiegel van ca. 190 mm het aantal regels mogelijk 42 geweest zal zijn.Ga naar voetnoot27 Voor zover de fragmenten dat laten zien, is de tekst geschreven door één professionele kopiist. Hij schreef een littera textualis van gemiddeld niveau (zie afb. 1). Te oordelen naar enkele paleografische en orthografische kenmerken kan het schrift uit het tweede kwart van de veertiende eeuw stammen (zie Datering). De abbreviaturen die de kopiist neerschreef, zijn vrijwel alle voor die tijd zeer gebruikelijk. Enigszins opmerkelijk is het et-teken voor ‘ende’ in r. 188. Interpunctie komt in de tekst op de bewaard gebleven fragmenten niet voor. Rond Romeinse cijfers (zoals: .vi. voor ‘zes’) en rond de afkorting voor ‘conijnc’ (.cō.) plaatste de kopiist wel punten als grafische onderscheidingstekens. De kopiist corrigeerde zelf zijn tekst. In r. 300 verbeterde hij ‘wrauwe’ tot ‘vrauwe’ door de eerste verticale pennestreek van de w te expungeren. In r. 425 lijkt het woordje ‘so’ te zijn doorgehaald en in r. 429 noteerde hij achteraan de regel twee woorden, waarbij hij door middel van invoegingstekens de plaats aangaf waar zij in die regel moeten worden ingevoegd: ‘Bi z saudone den deigen z rade van’ wordt dus ‘Bi rade van saudone den deigen’. Soms is de bedoeling van de kopiist niet geheel duidelijk. In r. 9 schreef hij aanvankelijk ‘Daer ic omme dochte wee’. In tweede instantie noteerde hij boven de e van ‘dochte’ in kleine lettertjes ‘ic’. Mogelijk bedoelde hij te schrijven ‘Daer omme dochtic wee’, maar omdat het eerste ‘ic’ en de e van ‘dochte’ niet als fout gemarkeerd zijn, blijft de lezing onzeker. In r. 59 lijkt ‘de’ verbeterd te zijn in ‘die’ door middel van een superscript toegevoegde i (maar een zuivere i is dit teken niet). De r. 284-285 zijn evident corrupt, alleen al gelet op de lengte van r. 284; vergelijk ook het rijmpaar met dezelfde rijmwoorden - in omgekeerde volgorde - in de r. 280-281). In enkele gevallen heeft de kopiist zijn foutjes niet opgemerkt. In r. 224 noteerde hij een afkortingsteken teveel, zodat er ‘consten’ staat in plaats van ‘costen’, en in r. 249 schreef hij ‘adden’ in plaats van ‘adde’. In ten minste één geval is niet duidelijk of al dan niet sprake is van een fout, namelijk in r. 119: bij de lezing ‘Ic ne houde groot na smal’ is de verleiding sterk om te veronderstellen dat de kopiist in plaats van ‘na’ het gebruikelijke ‘no’ had moeten schrijven. Maar in een der Lekenspiegel-handschriften leest men ‘Ende en cost hem nochtan groet na smal’. Andere handschriften met Boendales spiegel hebben ‘groet no smal’, er is dus een parallel, goed of fout.Ga naar voetnoot28 De geleding van deze epische tekst is eveneens traditioneel, dat wil zeggen dat er geen indeling is in kapittels die van een kapittelopschrift (en/of kapittelnummer) zijn voorzien en waarvan de tekst begint met een kapittelinitiaal. De tekst is visueel onderverdeeld in delen, misschien aan te duiden als episodes, waarvan het be- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gin wordt gemarkeerd door een ‘lombarde’ of geschilderde letter, steeds twee regels hoog; een representant daarvoor noteerde de kopiist in de hoofdletterkolom. Omdat de lombarden vrijwel geheel binnen de tekstkolommen staan, springen de ernaast geschreven versregels in. De eerste letter van elke regel is een kapitaal en staat apart van de rest van de regel (in de ‘hoofdletterkolom’). Ook de eerste letter van de regels naast een lombarde is meestal een kapitaal.Ga naar voetnoot29 Dankzij dit vormgevingsprincipe is duidelijk dat vóór de r. 390 en 391 een lombarde stond! Geheel in overeenstemming met het sobere karakter van dit handschrift is de rubricatie alleen in rood uitgevoerd en beperkt gebleven tot het schilderen van de lombarden. Kapitalen zijn niet met rood aangezet en op de fragmenten komen geen paragraaftekens voor. Niets op de fragmenten wijst op enige vorm van decoratie. De paleografische aspecten waarop de datering ‘tweede kwart van de veertiende eeuw’ vooral gebaseerd is, zijn het af en toe voorkomen van ‘de open kopjes-a’ en de ‘tong-e’. Daarnaast wijst ook een orthografisch aspect op de eerste helft van de veertiende eeuw, namelijk het vaak noteren van lange vocalen in gesloten syllabe als een enkel teken, dus zonder de toevoeging van een lengteteken. Behalve in ‘vremteit’ in r. 49 i.p.v. ‘vreemteit’, gaat het steeds om de onverlengde lange-o, waarbij moet worden opgemerkt dat de kopiist dan altijd -oo- schreef en niet -oe-: ‘dor’ in r. 13 en 205 i.p.v. ‘door’, ‘worden’ in r. 79 i.p.v. ‘woorden’, ‘hordic’ in r. 129 i.p.v. ‘hoordic’, ‘horde’ in r. 220 (in rijmpositie met ‘scoorde’, r. 221) i.p.v. ‘hoorde’, ‘porte’ respectievelijk ‘porten’ in r. 65 en 382 i.p.v. ‘poorte’ en ‘poorten’ (maar ‘poorten’ in r. 63 en ‘poor[t]’ in r. 365).Ga naar voetnoot30 De dialectverschijnselen wijzen eenduidig naar Vlaanderen, waarbij naast algemeen Vlaamse vormen ook vormen voorkomen die naar West-Vlaanderen lijken te wijzen. Het is moeilijk vast te stellen of daarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen de grondtaal van de tekst (bijvoorbeeld: Vlaams) en een lichte dialectkleuring (bijvoorbeeld Westvlaams) in het afschrift van deze kopiist. Het is evenzeer mogelijk dat een Westvlaamse tekst in West-Vlaanderen is afgeschreven, althans door een kopiist die Westvlaams schreef. Van den Berg meent dat we hier te maken hebben met een Westvlaamse grondtekst die door een Oostvlaamse kopiist is afgeschreven.Ga naar voetnoot31 Waarschijnlijk baseerde hij zich voor de lokalisering van het handschrift in Oost-Vlaanderen op de -au(w)-spelling voor -ou(w)-, die inderdaad een kenmerk is voor (Zuid-)Oost-Vlaanderen. Maar niet altijd. De Amsterdamse taalkundige Van Reenen concludeerde dat de -au(w)-spelling omstreeks het midden van de veertiende eeuw ook in Brugge en omgeving frequent voorkwam.Ga naar voetnoot32 Maar betekent de formulering ‘en omgeving’ dat we vooral aan Noordwest-Vlaanderen moeten denken of is ook Zuidwest-Vlaanderen mogelijk? | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Algemeen Vlaamse verschijnselen in deze fragmenten van Jourdein van Blaves zijn bijvoorbeeld de depalatalisering van er+consonant zoals in ‘arde’ (frequent, i.p.v. ‘herde’), hier in combinatie met procope van de h. Andere voorbeelden van procope van de h zijn ‘adde’, ‘adt’, ‘ads’, ‘adden’, diverse andere vormen van ‘(h)ebben’, als ook ‘oger’ voor ‘hoger’ (in r. 50; vergelijk ‘oge’ in r. 200, maar ‘hogher’ in r. 186!), ‘elpen’ voor ‘helpen’ (r. 121 en vergelijk ‘elpe’ in r. 271 en 356 alsmede ‘elp’ in r. 417), ‘am[en]’ (r. 115, i.p.v. ‘hamen’), ‘beanghen’ (r. 314, i.p.v. ‘behanghen’), ‘beagelike’ (in r. 323, i.p.v. ‘behagelijke’) en ‘gheeel’ (r. 373, i.p.v. ‘gheheel’). Vlaams is ook de vorm ‘of’ i.p.v. ‘af’ (r. 88, 213, 432 en 434), de palatalisering van de o in ‘up’, ‘uptie’, ‘upten’, ‘updat’, ‘uppenbare’ enz., de consequente -ou-spelling voor -oe- in ‘drouve’ (r. 23), ‘gevouch’ (r. 41), ‘bloume’ (in r. 53), ‘genouch’ (r. 173), ‘gesouch’ (r. 174) enz., en de zeer frequente -oo-spelling voor de lange ‘o’, zoals in ‘coopman’ (r. 6), ‘ooc’ (r. 7), ‘doot’ (r. 12), ‘noot’ (r. 13) enz. Kenmerkend voor Vlaanderen zijn voorts ‘entie’ voor ‘end(e) die’ (in r. 166), ‘bede’ voor ‘beide’ en altijd ‘soe’ voor het vrouwelijke persoonlijk voornaamwoord ‘si’ (in r. 26, 27, 60, 71, 74 enz.). Voorbeelden van West-Vlaamse dialectverschijnselen zijn vormen als ‘cam’ (in r. 71 en 191, i.p.v. ‘quam’) alsmede ‘camen’ (in r. III en 363, i.p.v. ‘quamen’), evenals ‘jou’ naast ‘u’ in r. 252.Ga naar voetnoot33 In het voorafgaande is al aangestipt dat de -auspelling voor -ou- behalve in Oost-Vlaanderen ook in West-Vlaanderen kan voorkomen; voorbeelden zijn naast ‘rauwe’ (in r. 234 en 330, i.p.v. ‘rouwe’), ‘trauwe[n]’ (in r. 204) en ‘Betraudi’ (in r. 276) ook veelvuldig de vorm ‘vrauwe’ (i.p.v. ‘vrouwe’). Zeer opmerkelijk is de consequente en frequente spelling van -eals -ei- (bijvoorbeeld in ‘eidel’ i.p.v. ‘edel’, ‘deide’ i.p.v. ‘dede’, ‘teigen’ i.p.v. ‘tegen’, ‘geiven’ i.p.v. ‘geven’ en in vele andere woorden). A. van Loey heeft dit verschijnsel voor de veertiende eeuw waargenomen in de streek tussen de IJzer, de Ieperlee, de Lei, de Aa en de Noordzee, al komen dergelijke vormen ook al in Brugge voor aan het einde van de dertiende eeuw.Ga naar voetnoot34 Al met al lijkt daarom een lokalisering van dit handschrift in Zuidwest-Vlaanderen (Veurne-Ambacht) toch het meest waarschijnlijk. Anders gezegd: vermoedelijk was de kopiist van dit handschrift van Zuidwest-Vlaamse origine. | ||||||||||||||||||||||||||||
6.2 De fragmentenIn totaal zijn tot op heden slechts vier fragmenten van het oorspronkelijke handschrift bekend. Het gaat om vier stroken perkament die alle over de breedte uit een dubbelblad zijn gesneden. De stroken die thans bewaard worden in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, kunnen grotendeels aaneengepast worden en maakten dus deel uit van een en hetzelfde dubbelblad. Samen bevinden zich op deze stroken 8 tekstfragmenten. De twee stroken in de Stadsbibliotheek te Maastricht passen niet aaneen en stammen vrijwel zeker niet uit één dubbelblad. Deze twee stroken bevatten samen 16 gedeelten van de tekst, zodat het totaal aantal tekstfragmenten 24 bedraagt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De stroken deden paarsgewijs dienst als oor of versteviging van het scharnier tussen het boekblok en de platten van twee boeken. Van de thans in Leiden bewaarde fragmenten is niet bekend in welk boek zij zaten, van de Maastrichtse stroken weten we dat wel (zie onder). Het feit dat de fragmenten horizontaal uit enkele dubbelbladen zijn gesneden, betekent dat het oorspronkelijke handschrift eerst uit elkaar is genomen en dat ook de dubbelbladen van de katernen geheel zijn losgemaakt, voordat de binder daaruit de stukken perkament sneed die hij nodig had voor het maken van de boekbanden.Ga naar voetnoot35 | ||||||||||||||||||||||||||||
6.3 De Leidse fragmentenDe ‘bovenste’ van de Leidse stroken is ca. 55-60 mm hoog en ca. 300 mm breed, de ‘onderste’ strook meet ca. 58-65 x 290-295 mm. Passen we de stroken aaneen, dan zijn van de tekstkolommen nog 27 tot 29 regels geheel of gedeeltelijk bewaard gebleven. De stroken deden dienst als oor in een boekband van ten minste ca. 300 mm hoog en vertonen nog de gebruikelijke vouw met naaigaatjes; in een der naaigaatjes in fol. 1 bevindt zich in de onderste strook nog een restje bindgaren. Aan de uiteinden van de stroken zijn op fol. 1v en 2r sporen van de inslagen te zien van het leer waarmee de boekband bekleed was.Ga naar voetnoot36 Het bestaan van de Leidse fragmenten was al bekend vóór 1920. De stroken waren in bezit van drs Antonius Hubertus Geurts (1865-1933), professor en directeur van het priesterseminarie te Rolduc in Limburg.Ga naar voetnoot37 Geurts had een afschrift gemaakt van de tekst op zijn fragmenten en had dat afschrift ter beschikking gesteld aan prof. dr C.G.N. de Vooys, hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde te Utrecht. De Vooys op zijn beurt had het afschrift doorgegeven aan prof. dr Willem de Vreese, toen bibliothecaris van de Gemeentelijke Bibliotheek te Rotterdam en een kenner bij uitstek van de Middelnederlandse handschriften, met het verzoek de tekst te identificeren. Op 6 februari 1920 schreef De Vreese aan de eerwaarde heer Geurts, dat hij de tekst weliswaar nog niet had kunnen identificeren, maar dat het er alle schijn van had dat de tekst behoorde tot ‘een dichtwerk, dat totnogtoe absoluut onbekend is’.Ga naar voetnoot38 De Vreese verzocht tevens de fragmenten in bruikleen te mogen ontvangen om ze te kunnen beschrijven voor zijn Bibliotheca Neerlandica Manuscripta en verklaarde zich bereid de teksten uit te geven in het Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, althans wanneer Geurts daartoe zelf geen plannen koesterde. Op 18 februari 1920 antwoordde Geurts dat hij om gezondheidsredenen zijn werk als directeur van Rolduc had neergelegd en naar Blerick was verhuisd. Wat de fragmenten betreft, schrijft hij: ‘U bedoelt zeker de fragmenten van Jourdain de Blaye’. Dat is de eerste keer dat de tekst een naam draagt. Voorts meldt Geurts dat hij de tekst zelf wil uitgeven in het ‘Tijdschrift’. Hij vermoedt dat de Middelnederlandse tekst een vertaling is van ‘een ou- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||
1. Leiden, Universiteitsbibliotheek, hs. Ltk. 2159, fol. 2V, onderste strook (ware grootte).
deren Franschen roman, die verloren is’. Hij stelde voor dat hij zijn ‘artikeltje’ na voltooiing, samen met de fragmenten aan De Vreese ter inzage zou zenden.Ga naar voetnoot39 Geurts' slechte gezondheid - met name het feit dat hij aan een ernstige vorm van staar leed - heeft de realisatie van deze plannen verhinderd, er gebeurde niets. Ruim elf jaar later, op 14 September 1931, waagde De Vreese een tweede poging. Hij herhaalde zijn verzoek de fragmenten in bruikleen te mogen ontvangen om ze te kunnen beschrijven.Ga naar voetnoot40 Een antwoord is niet overgeleverd, maar duidelijk is dat er geen verandering in de situatie kwam. Op 1 mei 1933 overleed de weleerwaarde heer Geurts, na een langdurige ziekte. Zijn overlijden moet aan De Vreese bekend zijn geweest, in de BNM bevindt zich een krantenknipsel uit De Maasbode met het overlijdensbericht en een knipsel van 2 mei 1933 met een uitvoerig in memoriam aan A.H. Geurts.Ga naar voetnoot41 In de zomer van het jaar daarop moet De Vreese gecorrespondeerd hebben met een neef van Geurts, blijkbaar de nieuwe eigenaar van de fragmenten: A.H.M. Geurts (1906-1984), toen ter tijd kapelaan te Meerlo.Ga naar voetnoot42 De aanhouder won. In augustus 1934 heeft De Vreese de kapelaan bezocht en slaagde hij erin de stukken mee te mogen nemen.Ga naar voetnoot43 En zoals zo vaak, De Vreese maakte geen haast met het terugzenden van handschriftelijk materiaal dat hem ter bestudering tijdelijk was toevertrouwd. Op 1 september 1935 schreef kapelaan Geurts hem een briefje, waarin hij veronderstelde dat De Vreese zijn onderzoek inmid- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dels had voltooid en de fragmenten terugvroeg.Ga naar voetnoot44 Tevergeefs, want in 1962 trof de Leidse conservator P.F.J. Obbema de fragmenten aan te midden van nog enkele andere stukken die tevoorschijn waren gekomen uit de nalatenschap van De Vreese, die op 10 januari 1938 was overleden. In overleg met De Vreeses dochter, mevrouw H. Overdiep-De Vreese (1923-2002), werd besloten deze handschriften, waarvan het onmogelijk was gebleken de rechtmatige eigenaren op te sporen, tot nader order onder te brengen in de Leidse Universiteitsbibliotheek, in de handschriftenverzameling van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Daaronder bevonden zich ook de Jourdein-fragmenten, die de signatuur Ltk. 2159 kregen.Ga naar voetnoot45 | ||||||||||||||||||||||||||||
6.4 De Maastrichtse fragmentenDe ‘hoogste’ van de Maastrichtse stroken (fol. 1+2) is ca. 80 tot 90 mm hoog en ca. 340 mm breed en bevat per kolom nog 19-20 regels tekst (geheel of gedeeltelijk); de ‘smallere’ strook (fol. 3+4) meet ca. 50-65 x 320 tot 333 mm en daarop zijn per kolom steeds 7-8 regels geheel of gedeeltelijk overgeleverd. De stroken deden dienst als oor in een boekband van bijna 350 mm hoog en vertonen nog de gebruikelijke vouw met naaigaatjes (zie ook onder). Aan de uiteinden van de stroken zijn op fol. 1v en 2r respectievelijk 3v en 4r sporen van de inslagen te zien van het leer waarmee de boekband bekleed is. De Maastrichtse fragmenten werden op 21 mei 1991 door mevrouw drs Aletta Schmidt, conservator van de Stadsbibliotheek, voorgelegd aan de tweede auteur van dit artikel, die tot zijn eigen verbazing de stroken op basis van het schrift en de eigennamen in de tekst onmiddellijk kon identificeren als nieuwe fragmenten van de roman van Jourdain de Blaye, zoals de tekst toen nog werd aangeduid. Dankzij een goede vorm van registratie was het mogelijk de band waaruit de fragmenten waren losgenomen, bij de bestudering van de stukken te betrekken. Het bleek te gaan om een editie van het bekende Dictionarium latinum of Latijns woordenboek van Ambrogio Calepio of Ambrosius Calepinus (1440-1509/10), gevolgd door het Onomasticon (woordenboek van eigennamen) van Konrad [von] Gesner of Conradus Gesnerus (1516-1565). Het boek werd - blijkens het colofon - in 1562 uitgegeven door Heinrich Petri te Bazel.Ga naar voetnoot46 De band om dit exemplaar in de Stadsbibliotheek te Maastricht is een traditioneel versierde stempelband met houten platkernen die vermoedelijk nog uit de zestiende eeuw dateert. Ook over de provenance van dit exemplaar is een en ander bekend. Op de titelpagina heeft een vorige eigenaar een bezittersnotitie geschreven: ‘Ex lib: And: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||
2. Maastricht, Stadsbibliotheek, fragmenten bij 37 C 49, fol. 2r (iets verkleind).
Bauwens J.v.L. 1643’, wat gelezen moet worden als ‘Ex libris Andreas Bauwens, juris utriusque licentiatus, 1643’. De jurist Andries Bauwens, of meer gebruikelijk: Bouwens (1596-1670), is o.m. schepen van Maastricht geweest.Ga naar voetnoot47 Op het oorspronkelijke schutblad voorin de band is nog ten minste de naam leesbaar van ‘Enghelbertus Fabius bruxellensis’, dat wil zeggen Engelbrecht Boonen, afkomstig uit Brussel. Boonen (1544-1629) was kanunnik te Maastricht, en als deken en later als proost verbonden aan het kapittel van St. Servaas.Ga naar voetnoot48 Dat Bouwens in het bezit kwam van Boonens Calepinus hoeft niet te verbazen, als we weten dat hij in 1661 een der executeurs-testamentair geweest is van de kanunnik.Ga naar voetnoot49 De band en het eerste en laatste katern van dit exemplaar in de Stadsbibliotheek te Maastricht (signatuur SB 37 C 49; afmetingen 350 x 210 mm) waren dermate beschadigd, dat een conserverende behandeling noodzakelijk was. Daarbij kwamen de perkamenten fragmenten aan het licht. Besloten werd de stroken - voorlopig - apart te bewaren ten behoeve van het onderzoek van de tekst. De fragmenten zijn schoongemaakt en enigszins gevlakt. Uit afdrukken (in spiegelschrift) van de tekst op de fragmenten, die nog te zien zijn in de band en op de plaats van de kimmen, als ook uit de informatie en foto's in het conserveringsverslag blijkt dat de brede strook (fol. 1+2) voorin de band was bevestigd en dat de smalle strook (fol. 3+4) zich achterin bevond; in beide gevallen waren de stroken vastgelijmd tegen de binnenzijde van de houten platkernen, gedeeltelijk onder de inslagen van het leer waarmee de band was bekleed. Aan de zijden die tegen het hout waren gelijmd (vooral fol. 3v en 4r) is de tekst thans gedeeltelijk lastig leesbaar. Onduidelijk is wanneer Bouwens' exemplaar van Calepinus' Dictionarium in de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Maastrichtse Stadsbibliotheek is beland. In de handgeschreven en niet gepubliceerde bibliotheekcatalogus van Abraham van den Heuvel uit 1753 komen geen exemplaren voor van dit woordenboek. In de eveneens handgeschreven en ongepubliceerde Catalogue de la Bibliothèque de Maestricht uit 1803 van de hand van François Cavalier komen op p. 208 twee exemplaren voor van dit werk, een exemplaar van de editie-1558 en een niet gedateerd exemplaar, zodat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of het om het hier bedoelde exemplaar gaat.Ga naar voetnoot50 De fragmenten te Maastricht dragen geen eigen signatuur, zij worden bewaard bij de band met het Dictionarium van Calepinus.Ga naar voetnoot51 | ||||||||||||||||||||||||||||
7 De editieHet liefst hadden wij een kritische editie van de Jourdein-fragmenten met interpunctie bezorgd, maar door de fragmentarische staat en vele verminkte versregels is dat onmogelijk. Vandaar dat gekozen werd voor een diplomatische editie met enkele normaliseringen in de spelling en in het gebruik van hoofdletters. Het gebruik van ‘u’ en ‘v’ en ‘i’ en ‘j’ - in het handschrift bepaald door de plaats binnen het woord - is om redenen van leesbaarheid genormaliseerd naar hun functie: dus ‘jare’ in plaats van ‘iare’, ‘Jourdein’ in plaats van ‘Iourdein’, ‘up’ in plaats van ‘vp’, ‘Blaves’ in plaats van ‘Blaues’ enzovoort. Ook werden omwille van de leesbaarheid alle eigennamen met een hoofdletter gespeld; in het handschrift gebeurt dat niet behalve als de naam aan het begin van een versregel staat. De abbreviaturen zijn traditioneel, de sigle R is gelet op de lokalisering van het handschrift voluitgeschreven als rudder. In het notenapparaat wordt een suggestie voor een mogelijke lezing weergegeven met ‘Lees?’.
De tekst van de Maastrichtse fragmenten speelt zich af op wat in Jourdain het christenkoninkrijk Marcasile van koning Marques/Marcon is. De tekst van de Leidse fragmenten beschrijft het overboord zetten van Oriabeel en bevat een deel van het slot van de roman: de belegering van de verraders en hun bestraffing. Hieronder volgen eerst gedetailleerde samenvattingen van de corresponderende passages in Jourdain de Blaye, gevolgd door een beredeneerde diplomatische editie van de Middelnederlandse bewerking. | ||||||||||||||||||||||||||||
Synopsis Jourdain de Blaye:Jourdain is aangespoeld op Marcasile, door een visser gevonden, en mee naar diens huis genomen. De volgende dag hoort Jourdain de mis in een klooster en gaat dan samen met de visser naar de stad. Daar vertoont koning Marcon zich aan zijn onderdanen in gezelschap van zijn vrouw en zijn dochter Oriabel. Hij vraagt om een sparringpartner voor het schermen. Jourdain, met niets anders aan dan de helft van de mantel die de visser hem | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||
schonk, neemt de uitdaging aan en weert zich voorbeeldig. Oriabel kijkt aandachtig toe en beklaagt de ‘zot’ die zo goed schermen kan. Jammer, want hij ziet eruit als een goed ridder en van hoge geboorte. Datzelfde denkt koning Marcon hardop aan tafel gezeten, waarna hij op aandrang van zijn dochter de ‘zot’ alsnog uitnodigt. Jourdain weigert zo armoedig gekleed aan het hof te verschijnen en vraagt om kledij in ruil voor drie jaar dienstbaarheid. Oriabel vindt dat een goed voorstel en krijgt van haar vader toestemming om Jourdain te kleden. Het resultaat laat zich raden, Jourdain ziet er oogverblindend uit. Jourdain wast zijn handen, Oriabel geeft hem de handdoek aan en hij zet zich aan tafel. Daarnaar gevraagd onthult Jourdain zijn afkomst niet aan koning Marcon, en zo wordt hij schildknaap. Als Jourdain alleen is beklaagt hij zich vaak over zijn lot, en op een dag wordt dat gehoord door Oriabel, die in ruil voor geheimhouding het ware verhaal te horen krijgt. Dan staat emir Brumadant voor de poort met zijn neef Sortin en 30.000 Saracenen. Sortin daagt Marcons ridders uit voor een tweegevecht. Een graaf van Alixandre neemt de uitdaging uit, maar wordt kansloos verslagen. Dan gaat Baudins dou Val Guiot, ook hij sneuvelt, evenals zijn neef Elyot, alsook Robert en Guinemant. Dan vraagt Jourdain toestemming aan koning Marcon om het tegen Sortin op te nemen. Het wordt hem geweigerd, te jong. Dat is ook Oriabels mening, maar als Jourdain blijft aandringen, geeft zij hem een paard en een wapenrusting in ruil voor een trouwbelofte. Eigenhandig slaat zij hem tot ridder en Jourdain gaat erop af. Koning Marcon ziet een hem onbekende ridder op de vijand afrijden en vraagt zijn dochter wie dat is. Oriabel antwoordt naar waarheid, waarop Marcon zeven honderd ridders mobiliseert om Jourdain voor een vroege dood te behoeden. Ondertussen wil Brumandant met Sortin aan tafel, maar laatstgenoemde doet dat pas als hij zes man gedood heeft, en hij staat nog op vijf. Als hij Jourdain ziet, spreekt hij hem vriendelijk toe en vraagt hem weg te gaan en een ander te sturen. Dat maakt Jourdain alleen maar vechtlustiger. Sortin trekt zich terug om zich te wapenen, maar als hij te lang wegblijft gaat Jourdain het vijandelijke tentenkamp binnen, en spreekt zelfs met de emir, die belooft zich te bekeren als Jourdain van Sortin wint. Tijdens het gevecht slaagt Jourdain erin zich meester te maken van het paard van zijn tegenstander, en vervolgens onthoofdt hij Sortin en hangt diens hoofd aan zijn zadel. Nu gaan ook de anderen zich met de strijd bemoeien. Jourdain dwingt de emir tot overgave, de anderen vluchten. Marcon geeft Jourdain zijn dochter Oriabel tot vrouw, met de helft van zijn land als bruidschat en maakt hem erfgenaam van zijn koninkrijk. Dan verschijnt een pelgrim door wie Jourdain herkend wordt en die aan allen Jourdains afkomst en verleden bekendmaakt. Nu is het tijd om de visser te bedanken met paarden, goederen en een functie: provoost van heel het land. Vervolgens wil Jourdain op zoek naar Renier en Eremborc. Oriabel, die inmiddels zwanger is, wil per se mee, desnoods als zijn schildknaap. Ze krijgt haar zin (Jourdain 1256-2125). Deze passage vinden we terug in de volgende regels: Jourdein antwoordt de koning - die hier Ritsaert heet - dat hij uit Blaves afkomstig is en dat zijn vader een koopman was, die met heel zijn handel op zee is omgekomen, wat voor hem een dermate traumatische ervaring was dat hij een jaar lang geen woord kon uitbrengen. Maar dankzij zijn dochter Oriabeel is hij er weer boven opgekomen. Koning Ritsaert is blij met zijn aanwezigheid. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Maastricht, fol. 1-2:[1ra][regelnummer]
[...]
Dat es AlsmesitesGa naar voetnoot52 vroet
Vassael hoe sidi genantGa naar voetnoot53
Jourdein here sprac de wigant
5[regelnummer]
In Vrankerike was ic geboren
Te Blaves als ghi moget horenGa naar margenoot+
EenGa naar voetnoot54 coopman dat was mijn vader
Hi ende ooc sijn goet algader
Dat bedarf uptie zee
10[regelnummer]
Daer ic omme dochte icGa naar voetnoot55 wee
Daer omme waest verstaet al clareGa naar margenoot+
Dat ic niet sprac bin enen jare
Nemaer u dochter verstaet ic waer doot
Dat lone haer de here dorGa naar voetnoot56 alle noot
15[regelnummer]
Beitren mach als hi wille
Ritsaert ne sweech niet stilleGa naar margenoot+
Ne maer hi sprac ende seide
Jourdein here bi waerheide
Al waerdi selve waerlike
[...]
Vermoedelijk heeft Oriabeel Jourdein er onverholen blijk van gegegeven dat zij zeer op hem gesteld is, en vermoedelijk heeft Jourdein-incognito haar duidelijk gemaakt dat er natuurlijk geen sprake kan zijn van een verhouding tussen een koningsdochter en de zoon van een koopman. Na afloop van de maaltijd neemt de koningin - uit het verdere verloop blijkt dat met ‘de koningin’ niet de moeder van Oriabeel, maar Oriabeel zelf bedoeld wordt - Jourdein mee naar haar kamer. [1rb][regelnummer]
[...]
Dat ic u alt[oo]s bi sal wei[s..]Ga naar voetnoot57
De conijnc dancten van deise[.]Ga naar voetnoot58Ga naar margenoot+
Hier mee lieten [si]Ga naar voetnoot59
Oriabeel de suver smale
5[regelnummer]
Die was drouve in haren moet
Omdat Jourdein de rudder goet
Haer also adde ontseitGa naar margenoot+
Soe ads grote jamerheit
Maer soene dorster niet teigen seggen
10[regelnummer]
Aldaer ende voor oghen leggen
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||
JOurdein was zere bezien
Vanden volke zijt zeiker indienGa naar margenoot+
Ritsaerde sat bi sire hankeGa naar voetnoot60
IIII coningen dienden hem te danke
15[regelnummer]
So deide menich rudder yolijs
Nader maeltijt zijt zeiker dasGa naar voetnoot61
So nam de vrauwe vailiantGa naar margenoot+
Die scone was ende achemant
Jourdeine ende leden met hare
20[regelnummer]
[...]en uppenbare
[...]
Vermoedelijk heeft de koningin (Oriabeel?) Jourdein het aanbod gedaan koning van Gaders te worden, en Jourdein-incognito heeft tot haar grote verbazing en teleurstelling dat aanbod afgeslagen. Hij zou niet durven...Ga naar voetnoot62 [1va][regelnummer]
[...]
[...] aerme [...]Ga naar voetnoot63
[...] die ic [...i]t droouchGa naar margenoot+
Dat ic [...] sijn gevouch
5[regelnummer]
Jourdein here et es mi leet
Ic ne ebbe u niet geweisen wreet
No noch ne soude eidel baroen
Up dat ghi mijns adt te doenGa naar margenoot+
Mi verwondert vrome deigen
10[regelnummer]
Daer [...]Ga naar voetnoot64 mi u wilde geiven
D[.]tGa naar voetnoot65 ghi mi dat ebt [..]Ga naar voetnoot66 seit
Dies ebbic mee dan vremteit
Wildi comen te oger dincGa naar margenoot+
Dan te weisen conijnc
15[regelnummer]
Van Gaders [.]en goeden lande
Die bloume alre wigande
Die sprac aldus ende seide
Vrauwe uwe waerdicheideGa naar margenoot+
Sech ic altoos dat si behouden
20[regelnummer]
Mine dorstic niet verbouden
Als [mi...]
[...]
Vermoedelijk staan inmiddels de Saracenen voor de poort en popelt Jourdein van verlangen om zich in de strijd te mengen. Jourdein krijgt van de koningin(!) een paard en een wapenrusting. Oriabeel maakt zich grote zorgen over Jourdein en roept de heren te hulp. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[1vb][regelnummer]
[...]
[...]Ga naar voetnoot67
So veile bat d[i]eGa naar voetnoot68 vrauwe Jourd[ein]
Dat soe hem deide metter vaertGa naar margenoot+
Wapen geiven ende paert
5[regelnummer]
Doe sat up de rudder fiere
Ten poorten voer hi sciere
So veile deide tvrome diet
Dat men ter porte ute lietGa naar margenoot+
Van hem latic nu bliven
10[regelnummer]
Ënde wille u eenGa naar voetnoot69 deel scriven
Van der sconer Oriabeel
De welke adde cranc riveel
Om dieGa naar voetnoot70 Jourdein was uutGa naar margenoot+
Soe cam inde sale maken geluut
15[regelnummer]
Voor den conijnc haren vader
Ende voor de heren alle gader
Ende riep soe voor al den rijnc
Ghi heren Jourdein de jongelijncGa naar margenoot+
Die es gevaen inde tente
20[regelnummer]
Het wert hem tere armer venteGa naar voetnoot71
[...]
Blijkbaar zijn we aangeland bij de woordenwisseling die vooraf zal zijn gegaan aan het gevecht tussen Jourdein en de Saraceen, die de heer van Esclamore geheten is. Uit de vreugde die de emir van Esclamore uit als hij hoort dat Oriabeel tot de toeschouwers hoort, zou je bijna opmaken dat hij (speciaal) voor haar gekomen is. [2ra][regelnummer]
[...]
Van E[sclam]ore de here
louch om deise worden zere
Hi sprac kerstin du best dulGa naar margenoot+
Du bes wanens alte vul
5[regelnummer]
Al ware C ende vive
Ic soutse roven vanden live
Up dat verstoremt ware
Mijn moet dat es uppenbareGa naar margenoot+
Jourdein sprac bestu snel
10[regelnummer]
Payeen dat saldi comen wel
Maer comets of ende laet ons striden
Het es scande dat wi ombiden
Want te gonen mure payeenGa naar margenoot+
So liggen up ons ende sien
15[regelnummer]
Die bestnGa naar voetnoot72 die nu leiven
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ende ooc so licht daer beneiven
Oriabeel de coniginne
Dies bem ic blide in minen zinneGa naar margenoot+
Andwoorde weider de amirael
20[regelnummer]
[...] vassael
[...]
Het gevecht ontbrandt: [2rb][regelnummer]
[...]
R[eden] [...]
God beware den baroen
Die men hiet JourdeinGa naar margenoot+
Het was up enen plein
5[regelnummer]
Dat si bede versaemt waren
Also mi t Walsce wille verclaren
DE over staerke Sarasijn
Sat up tors MarcepijnGa naar margenoot+
De welke was de beste wreneGa naar voetnoot73
10[regelnummer]
Die lopen mochte over bene
De payen hurte met sporen
Vreselike als ghi meucht horen
Ende Jourdein deide daer gelikeGa naar margenoot+
Te zamen camen si dapperlike
15[regelnummer]
Bede si hem onder staken
Dattie groeveGa naar voetnoot74 speren braken
Metten scilden velsi te zamen
Jourdeins ors vel uptie am[en]Ga naar voetnoot75Ga naar margenoot+
Ne maer datti hem so[...]
20[regelnummer]
De sp[o]ren stac in de [...]
[...]
Vermoedelijk baart het verloop van het tweegevecht de Saracenen zorgen en besluiten zij daarom in te grijpen. Zij hebben allang gezien dat als Jourdein overwonnen is, de tegenstand zal instorten. [2va][regelnummer]
[...]
Also ic duchte datti sal
Ic ne houde groot naGa naar voetnoot76 smal
[.]an Gode [...siere] moederGa naar margenoot+
Wi sullen elpen onsen broeder
5[regelnummer]
Up datti van ons eift te doen
Men doe inde paweljoen
Onse volc wapin rechte voort
De kerstin wert wel vermoortGa naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Eer ute comen die van der steide
10[regelnummer]
Ende es hi doot dat es waerheide
Dander sijn alle dode lieden
De gebroeders hordic bedieden
Loveden alle deisen raetGa naar margenoot+
Wille God het wert hem quaet
15[regelnummer]
[S]i daden hare wapin an
[En]de swoeren haren Tervogan
[...] Jourdeine costen tleiven
[...] van den coenen deigenGa naar margenoot+
[...] sere vacht
20[regelnummer]
[...]de Gods cracht
[...]
Jourdein maakt de Saraceen, die Gaudrijs blijkt te heten en gelet op het feit dat hij met een knots strijdt waarschijnlijk een reus is, razend door hem een oneervolle dood in het vooruitzicht te stellen. Gaudrijs heft zijn knots en slaat Jourdeins paard doormidden. [2vb][regelnummer]
[...]
Dijn Apolin ende dij [n] Mamet
Ende di selven ongelet
Sal ic di over dijn setGa naar voetnoot77 doen sleipenGa naar margenoot+
Of up enenGa naar voetnoot78 wiel doen breiken
5[regelnummer]
DOe wart Gaudrijs na verwoet
De colve hief hi metter spoet
Ende waende des gelooft
Jourdeine slaen up sijn hooftGa naar margenoot+
Maer de rudder die ontsach
10[regelnummer]
Trac den breidel als hi eerst mach
Sodat dat over goede paert
EenGa naar voetnoot79 deel deisde achter waert
De payen de slach brochteGa naar margenoot+
Alstiene onthouden niet mochte
15[regelnummer]
Voor tarchoen vanden gereide
So vel de slach dat es waerheide
So datti sonder letten mee
Den paerde slouch den alsGa naar voetnoot80 ontweeGa naar margenoot+
So verre datti over slouch
20[regelnummer]
Als[o] de colve [...]
[...]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Maastricht, fol. 3-4:De vraag is hoeveel tekst er tussen het vorige en het volgende fragment verloren is gegaan. Vermoedelijk zoveel tekst dat het onwaarschijnlijk is dat beide stroken uit hetzelfde dubbelblad afkomstig zijn. Ook wijkt de tekst af van de brontekst zodat vergelijking niet goed mogelijk is. In dit tweede fragment wordt de visser bedankt, en dat gebeurt pas nadat de strijd tegen de Saracenen gestreden is. Zoveel lijkt duidelijk dat in [4ra] de visser die Jourdein de helft van zijn mantel gaf, beloond wordt met het koninkrijk Pisen, en in [4va] menen wij de smeekbede van Oriabel te herkennen als zij er bij Jourdain op aandringt met hem mee te mogen reizen. Verder tasten wij in het duister. De tekst van fragment [3ra] kan uit de mond komen van de man uit Blaivies die in de Franse tekst Jourdain identificeert, maar kan ook door Oriabel aan de aartbisschop van Palerne verteld worden als Jourdain haar teruggevonden heeft, wat de blijdschap in [3va] bevredigend zou verklaren. De eigennaam Calafrine, die niet in Jourdain voorkomt, biedt geen aanknopingspunt. [3ra][regelnummer]
[...]
[...]Ga naar voetnoot81
Tote X slouch hire doot
Jourdein versach onse noot
Die ons telde van AnsidoneGa naar margenoot+
5[regelnummer]
De conijnc dat was Jourdein [onscone]
Marcepine h[..ti]Ga naar voetnoot82 met sporen
Calafrine heifti [ver]loren
Dien hi voer upten scilde slaen
[3rb][regelnummer]
[...]
[...hi] vrijGa naar margenoot+
Dus vlo Calefrijn entie sine
Te [Ansidone...]
Hem VI sten was hi no[...] a[n] bro[...]Ga naar voetnoot83
5[regelnummer]
Bede van vader ende van mo[...]Ga naar voetnoot84
H [...] onsen g[roo]t gewinGa naar margenoot+
Die [...]e wert in
Ginder int lant van An[s]idone
De volgende regels zouden kunnen slaan op het overwinningsfeest en de identificatie van Jourdain als de zoon van de graaf van Blaivies: [3va][regelnummer]
[...]
So deidemen hem eren genouch
Int palais was groot gesouchGa naar voetnoot85
[...] [poor]tGa naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||
T[...] s[ei]de weider ende voort
5[regelnummer]
[...de b]este ware
Van de werelt uppenbare
So w[a.] manne die mach geiven
Men sal sijns met eren pleigenGa naar margenoot+
[3vb][regelnummer]
[...]
Onsen [...]
De gevoereGa naar voetnoot86 die si dreiven
Die latic u onbescreiven
Eidelijc alsi wel consten
5[regelnummer]
Was haer gelaet ende met jonstenGa naar margenoot+
Na der hogher lieder aert
Te samen gincsi ter zale waert
Vriendelijc ende met speile
Hier wordt de visser bedankt, die zijn mantel met Jourdain deelde: [4ra][regelnummer]
[...]
N[...]
Die was die mi conforteirdeGa naar margenoot+
So dat ic ter steide cam
Daer ghi mi vont ghi daet mi an
5[regelnummer]
Enen mantel die ghi adt ane
Uut uwen ogen braken de tranen
Van jamer die ghi adt up miGa naar margenoot+
Vervolgens lijkt de visser beloond te worden met het koninkrijk Pisen: [4rb][regelnummer]
[...]
Ende sprac [...h...] vrient
Ic die was van u gedient
In mine alre meeste noot
D[ies] suldi ebben [ere] g[root]
5[regelnummer]
Neimt hier ene oge dincGa naar margenoot+
Ic make u van Pisen conijnc
Ic wille van Pisen de baroen
U rechte voort manscap [...]Ga naar voetnoot87
Hier kan Oriabel aan het woord zijn die Jourdain smeekt mee te mogen reizen:Ga naar voetnoot88 [4va][regelnummer]
[...]
Ic sal di dienen bi mire trauwe[n]
Al waert waer dor den vromenGa naar margenoot+
Die men der heren here mach nomen
Dat es [...vrom]e vassael
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||
5[regelnummer]
Wien ic met herten al noyael
Dienen sal al mijn leiven
[...]der e[...] loos begeive[n]Ga naar voetnoot89Ga naar margenoot+
Ook omdat het toponiem Tintageul niet voorkomt in Jourdain kan geen corresponderende passage in het Oudfrans gevonden worden: [4vb][regelnummer]
[...]
De name was [P...]
Tintageul dat was so vast
Daer of gaf hi He[inri]ke last
Asso[...]t dander [...i]e
5[regelnummer]
Van de[n th..nde grote d...]eGa naar margenoot+
Rudder was hi uut vercoren
Also ghi hier n[a] sult horen
| ||||||||||||||||||||||||||||
Synopsis Jourdain de Blaye:Jourdain scheept zich met 3000 ridders in en gaat op (een op de kaart nauwelijks te volgen) weg. Na een maand bevalt Oriabel van een dochter. De zee reageert woedend met een vernietigende storm. Jourdains ridders verzoeken hem Oriabel overboord te zetten, anders zullen zij allen verdrinken. Als sommigen Oriabel beetpakken om de daad bij het woord te voegen, trekt Jourdain zijn zwaard en slaat er tien dood. Dan wordt er een zeewaardige kist gevonden en daarin wordt Oriabel gelegd met geld, goederen en een brief. De gelieven nemen afscheid van elkaar, en drie dagen later spoelt zij aan op Palerne. Jourdain bereikt het christen koninkrijk Orimonde en laat daar zijn dochter Gaudisce dopen (Jourdain 2126-2268). | ||||||||||||||||||||||||||||
Leiden, Ltk. 2159, fol. 1:Volstrekt onduidelijk is wie koning Murise is (een neef?) en waar hij vandaan komt - en hetzelfde geldt voor de wigant Parijs in r. 310. Hoe dan ook, koning Murise begrijpt of weet wat er gebeuren moet - Oriabeel moet het schip af - en vreest dat Jourdein dit niet zal overleven. Jourdein zelf gelooft ook niet in een goede afloop: tijdens een vergadering in zijn schip deelt hij mee ervan overtuigd te zijn ras te zullen sterven alsook dat het kennelijk Gods wil is dat Fromont niet gestraft wordt. [1ra][regelnummer]
[...]
Ic ebbe dat [...gh...]
De zee mach genen zieken gedogen
Alstie conijnc Murise dat hordeGa naar margenoot+
Dochten dat sijn herte scoorde
5[regelnummer]
O lacen seiti wat salic doen
Jourdein de eidel baroen
Ic duchte het sal hem constenGa naar voetnoot90 tleiven
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||
3. Leiden, Universiteitsbibliotheek, hs. Ltk. 2159, fol. 1v (iets verkleind).
Wie sal dit ute durren geivenGa naar margenoot+
Ic ne gaeft ute [oo]m al tgoet
10[regelnummer]
Dat Alexanderse ye bestoet
B[in] deisen arde wel verstaet
So was versaemt de grote raet
In enen drachmont zijt zeiker dasGa naar margenoot+
Daer Jourdein de conijnc in was
15[regelnummer]
Murise was omboden daer
Daer was niemen hine adde vaer
Ende oocGa naar voetnoot91 in sine herte rauwe
Om de minne van der vrauweGa naar margenoot+
Doe sprac voren de conijnc Jourdein
20[regelnummer]
Hi seide het scint al plein
God die moete ons geleden
Dat wi sullen moeten sceden
Ende dat in arde corter tijtGa naar margenoot+
Dies mach ic ebben cranc delijt
25[regelnummer]
Ic wane God ne wille niet
Dat Fromont dat felle diet
Gecrigen soude sinen loon
[...]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een stem uit de hemel - een bode Gods r. 247 - vertelt Jourdein over iets dat er gebeurde in zijn huwelijksnacht met Oriabeel. Kennelijk moest Jourdein de opdracht krijgen naar Scotlant te reizen, maar omdat hij sliep hoorde hij dit niet. Oriabeel was wél wakker, hoorde de boodschap, maar gaf hem niet door. Vandaar dat de zaken nu verlopen zoals ze verlopen. Er zit voor Jourdein niets anders op dan Oriabeel overboord te zetten. Koning Murise beaamt dit volmondig. [1rb][regelnummer]
[...]
[...]ike die dit meugen hore[n]Ga naar margenoot+
Te Jourdeine den prinche vercoren
Sprac de vois van heimelrike
Jourdein doe ghi in huwelike
5[regelnummer]
Oriabelen addenGa naar voetnoot92 ghenomen
Jourdein doe was ic te u comenGa naar margenoot+
Van gods weige coene wigant
Dat ghi sout varen in Scotlant
Ghi sliept Jourdein dat es waer
10[regelnummer]
U wijf die wiecGa naar voetnoot93 dat wert haer zwaer
Dat soe jou niet ne seideGa naar margenoot+
De worden wan[t er] ter st[e]id[.]
Seiker so suldi verdrinken
Na mine worden wilt dinken
15[regelnummer]
Of ghi moet sonder lette[n] mee
U wijf werpen in de zeeGa naar margenoot+
Als Jourdein de tale verstoet
Warti sijns sins al onvroet
Bleec warti ende ongedaen
20[regelnummer]
Als Murise dat eift verstaen
Sprac hi aldus ende seideGa naar margenoot+
Jourdein here het es waerheide
Hier nes stierman ne geen
Hine wiste wel dattie vr[a]uwe reen
25[regelnummer]
Soude moeten over boort
Doe sprac Jourdein als de woortGa naar margenoot+
Ghi heren also elpe mi God
[Up] dat ware u gebod
[...] de vroweGa naar voetnoot94
[...]
Er wordt op Jourdein ingepraat om én op God te vertrouwen én Zijn wil ten uitvoer te brengen. [1va][regelnummer]
[...]
[.]idiGa naar voetnoot95 niet van gelove [cranc]
[.]ant comt u de lose wantGa naar voetnoot96Ga naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[.]etraudiGa naar voetnoot97 met Jhesus Kerste
[.]ieGa naar voetnoot98 Marie met haren bersten
5[regelnummer]
[.]ogedeGa naar voetnoot99 arde omoedelike
[.]aendiGa naar voetnoot100 dan dat God de rike
[.]eGa naar voetnoot101 vrauwe sal laten bedervenGa naar margenoot+
[.]ntieGa naar voetnoot102 vrucht sterven
[.]oneGa naar voetnoot103 lovic niet dat God
10[regelnummer]
[.]ovenGa naar voetnoot104 al dan doet gebod
[.]ouden [wi] hier met als [we. sterven]Ga naar voetnoot105
[...s]ouden bedervenGa naar margenoot+
[.]eGa naar voetnoot106 vrauwe eift lichte verburt
[H]et moet emmer sijn besurt
15[regelnummer]
Hie[r] of elder des sijt vroet
Wat men teigen Gode mesdoet
Ooc dincti mi eenGa naar voetnoot107 deelkin sotGa naar margenoot+
Na dat ghi weit dat selve God
Sinen bode eift gezent
20[regelnummer]
Wi zijn altemale gescent
Up dat men niet rechte voort
De vrauweGa naar voetnoot108 werpen over boortGa naar margenoot+
Jourdein dadi ons alle verliesen
Tlijf so zoudi zere riesen
25[regelnummer]
Ooc verstaet wel vrome diet
Ghine wert sculdich te dogen niet
Jourdein andworde het wert waerGa naar margenoot+
Doe seidi aldus [uppenbaer]
[...]
De niet uit Jourdain de Blaye bekende held Parijs komt met een lumineuze oplossing: een wijnvat wordt zeewaardig gemaakt en een bewusteloze Oriabeel wordt daarin gelegd. [1vb][regelnummer]
[...]
[...] g[...]
Te siene wat men best dade
MEtter vromeGa naar voetnoot109 achemant
Doe seide Parijs de wigantGa naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||
5[regelnummer]
Ic weet enen goeden raet
Na dien dat gesceipen staet
Men sal neimen enenGa naar voetnoot110 wijn vat
Ende met lode beangen dat
So dat het nemmermereGa naar margenoot+
10[regelnummer]
Met gere vlage ne sal keren
Noch ooc meide om sal slaen
Daer in wert de vrauwe gedaen
Ende jouwele haer omtrent
De hernGa naar voetnoot111 spraken met genentGa naar margenoot+
15[regelnummer]
Deise raet es arde goet
Doe deide men reden metter spoet
Dat vat arde beagelike
Juwelen diere ende rike
Deide mer inder steideGa naar margenoot+
20[regelnummer]
Ende enenGa naar voetnoot112 scone bedde meide
Selver ende daer toe gout
Doe daden de princhen bout
Neimen de scone vrauwe
Die weider weilde no rauweGa naar margenoot+
25[regelnummer]
Niet kende want soe was in ommacht
Ende van haer selven ombedacht
Daer ne was no smal no so groot
[...]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Synopsis Jourdain de Blaye:Nadat Jourdain zich middels Renier met koning Charles verzoend heeft, begeeft hij zich naar Blaivies en slaat het beleg om de stad. Fromont stuurt zijn seneschalk Hanfroi naar de belegeraars om te vernemen wie zij zijn en wat zij willen. Jourdain - die nog altijd ‘li anfes’ als toenaam draagt - behandelt hem uiterst correct, maar deelt hem wel mee dat het uur der wrake is aangebroken: hij zal Fromont levend verbranden of levend villen, en al het goud van Montpellier zal hem niet kunnen redden. Fromont roept de hele stad bijeen en vraagt ieders steun. Allen zwijgen behalve de heer van Bordeaux, die zegt dat tegenstand zinloos is: de belegeraars zijn veel te sterk, en zij hebben het gelijk aan hun kant. Nogmaals doet Fromont een beroep op allen. Nu antwoorden de verraders Antelmes en Guimant: zitten blijven waar je zit...Fromonts neef Foucart spreekt als derde en laatste: erop af! De nachtelijke aanval wordt gepareerd door Jourdain, Renier en Alys. Jourdain neemt Fromont gevangen en draagt hem over aan Renier. Vervolgens stelt Jourdain de vluchtende stedelingen gerust, hij wil alleen nog Foucart en de verraders Antelmes en Guimant. De volgende dag worden de drie gesleept tot zij totaal ontveld en morsdood zijn (Jourdain 3653-4132). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Leiden, Ltk. 2159, fol. 2:Degene die als bode is uitgezonden, en die hier Bernaert heet, rapporteert aan Savary dat de stad belegerd wordt door zes koningen: Saudone van Scollant, Flore van Hermerien, de koning van Toscane, de koning van Pisen, [hier ontbreekt een koning in de opsomming] en hun opperbevelhebber Jourdein, de koning van Gaders, die aanspraak maakt op Blaves, Bordelois en Limoysijn. [2ra][regelnummer]
[...]
Bernaert [...]
Wat heren dat hier voren leitGa naar margenoot+
Bernaert sprac dat suldi
Weiten vi coningen gelooft mi
5[regelnummer]
Liggen hier buten int groene
Nu hoort mi nomen de baroene
Daer es de conijnc van ScollantGa naar margenoot+
Saudone heet de wigant
De conijnc Flore van Hermerien
10[regelnummer]
Ligt ooc in de prayerien
So doet de conijnc van Toscane
Ende van Pisen na minen waneGa naar margenoot+
So es daer de conijnc meide
Haer alre here dat es waerheide
15[regelnummer]
Dat es van Gaders de conijnc
Jourdein heti dats ware dijnc
Van Blaves willi here sijnGa naar margenoot+
Bordelois ende Limoysijn
Meent hi te ebbene
20[regelnummer]
Diese hem wille ontseggen
Willi tusscen den ogen sien
Savary andworde mettienGa naar margenoot+
Bernaert also elpe mi God de goede
Ghi spreict met enen ogen moede
25[regelnummer]
Ende met vlite arde groot
Maer dies en es gene noot
GHi ende alle die u bestaenGa naar margenoot+
[...]
De belegerden doen een uitvalpoging, waarbij het commuun (de stedelingen) en de wet (het stadsbestuur) de kant van de belegeraars kiezen. Vrouwe Aventuur draait aan haar wiel en de verraders delven het onderspit. Ze worden gevangen genomen en de burcht wordt ingenomen. Wollen ende barvoet geven de stedelingen zich deemoedig over. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Die van den castele camen uu[.]Ga naar voetnoot114
Doe wart daer eenGa naar voetnoot115 groot ge[lu]ut
5[regelnummer]
Ne maer tcommuun vander poor[.]Ga naar voetnoot116Ga naar margenoot+
Vel an Bernaerde rechte voort
Als dat vernam de wet
Liep soe te wapin ongelet
An Bernaerde het al viel
10[regelnummer]
De felloene vielen int wielGa naar margenoot+
Der Aventuren al besonder
Want si bleiven alle tonder
Gevaen waer si al gheeel
Ooc was gewonnen de casteel
15[regelnummer]
Bernaert deide [...]Ga naar margenoot+
Rechte [v...]
Dat was de [...]
lxiiii dat es de [...]
So ware verrade[...]
20[regelnummer]
Al dat Fromont [...]Ga naar margenoot+
Dat moeste al[...]
De porten men[...]
Wllin ende barGa naar voetnoot117[...]
Deide haer de wet [...]
25[regelnummer]
De slotele van [...]Ga naar margenoot+
Aldus ginge[...]
REchte voort[...]
Of an[...]
[...]
Het stadsbestuur biedt Jourdein de sleutel van de stad aan. [2va][regelnummer]
[...]
[.]uGa naar voetnoot118 moeti horen van der wet
[D]IeGa naar voetnoot119 in de tente sijn comenGa naar margenoot+
Daer si ebben vernomen
[..]urdeinGa naar voetnoot120 ende dander princhier
5[regelnummer]
[.i]Ga naar voetnoot121 knielden voor den conijnc fier
[.]ndeGa naar voetnoot122 boden al sonder beiden
[...]Ga naar voetnoot123 slotele van der steideGa naar margenoot+
[..]cGa naar voetnoot124 so baden si genaden
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[...]Ga naar voetnoot125 conijnc was so beraden
10[regelnummer]
[..]ttiseGa naar voetnoot126 vriendelike ontfijnc
[..]Ga naar voetnoot127 was geweent in den rijnc
[...] jamerheide arde zereGa naar margenoot+
[...] God hoe Jourdein de here
[...n] neider waert
15[regelnummer]
[...] Bernaert
[...]de de keitijf
[...] man ende wijfGa naar margenoot+
[...]na sire fugure
[...] creaturen
20[regelnummer]
[...] love mijn
[...] water ende wijn
[...]den stenen brootGa naar margenoot+
[...]oet hi den genoot
[...] achter waren
25[regelnummer]
[...]ren
[...]der lieden
[...] verriedenGa naar margenoot+
[...]
Onder leiding van koning Saudone worden de verraders Savary en Manessier gevild en met honing ingesmeerd om door de vliegen opgegeten te worden. Ook wordt een bode, bij wie men oren, neus en lippen heeft afgesneden, naar Fromont te Vautamijs gestuurd. Een specifieke boodschap lijkt hij niet mee te krijgen, zijn gezicht spreekt kennelijk boekdelen... [2vb][regelnummer]
[...]
So [...]
Het es mijn wille also elp mi God
Doe was Saudone arde blide
Rechte voort al sonder biden
5[regelnummer]
Waren de verraders genomenGa naar margenoot+
Men esser meide ter galge comen
Daer deide Saudone wilt verstaen
Savarien teersten vlaenGa naar voetnoot128
Ende Manessiere meide
10[regelnummer]
Daer na soGa naar voetnoot129 mense smeren deideGa naar margenoot+
Met zemeGa naar voetnoot130 al sonder liegen
Ende lietse eiten den vliegen
Als deise 11 waren gevleigen
Bi <rade van>Ga naar voetnoot131 Saudone den deigen
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||
15[regelnummer]
So was genomen enenGa naar voetnoot132 gaersoenGa naar margenoot+
Daer so dadem de baroen
Of sniden neise ende mont
Ende ooc meide si u cont
Waren hem de oren of gesneiden
20[regelnummer]
Doe hiet men hem sonder beidenGa naar margenoot+
Rechte voort des sijt wijs
Lopen te Vautamijs
TE Fromonde sinen here
In hem selven wisti de lereGa naar voetnoot133
25[regelnummer]
Wat maren datti seggen soudeGa naar margenoot+
De cnecht liep wech also houde
Blide was hi in ware dijnc
[...]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteurs
Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen, Leerstoelgroep Historische Nederlandse Letterkunde, Spuistraat 134, nl-1012 VB Amsterdam willem.kuiper@uva.nl
Universiteit van Amsterdam, Universiteitsbibliotheek, Handschriftenafdeling, Postbus 19185, nl-1000 GD Amsterdam j.a.a.m.biemans@uva.nl |
|