Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 120
(2004)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Jacqueline Bel
| ||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingIn de zomer van 2003 trok een jonge man met boot en geit door Nederland. Het was Arnon Grunberg, op tournee voor zijn nieuwste boek De asielzoeker. Het verband tussen boek en geit was misschien vergezocht: een van de figuren in de roman wil geitenkaas maken. Maar de geit zorgde voor veel publiciteit. Alle kranten maakten melding van de opmerkelijke boottocht. Waarom doet een schrijver dit? Omdat hij zoveel mogelijk aandacht wil krijgen van de media. Zijn boek moet immers binnen heel korte tijd goed verkopen, anders gooit zijn uitgever het in de ramsj. Uitgevers vinden publiciteit belangrijk. Boeken moeten net als andere producten ‘in de markt’ worden gezet. Ze worden dan soms op feestelijke wijze gepresenteerd, zoals het geval was bij De Movo Tapes (2003) van A.F.Th., de auteur Van der Heijden, tijdens een exquise lunch voor literatuurcritici in het Amstel Hotel, onder het toeziend oog van de camera's van het acht-uurjournaal. Uitgevers en auteurs zijn bezig met een ratrace: welk boek wordt een commercieel succes? Maar naast het geld speelt voor elke schrijver nog iets anders een rol: de hoop dat zijn boeken een ticket zijn naar de eeuwige roem. Ook literaire prijzen en nominaties dragen bij aan schrijversroem en publiciteit. De jaren 2002-2003 leverden in dat opzicht weer een rijke literaire oogst. Om een greep te doen:Ga naar voetnoot1 Allard Schröder kreeg de ako-prijs, Oek de Jong werd twee keer genomineerd en Abdelkader Benali won de Libris-prijs. H.H. ter Balkt, Kees Ouwens en Anneke Brassinga wonnen belangrijke poëzieprijzen. Deze opsomming | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kan moeiteloos met tientallen andere prijswinnaars worden uitgebreid. Maar wie een beeld wil creëren van het recente literaire verleden moet uiteraard niet alleen schrijvers-met-geit, literaire prijswinnaars of genomineerden noemen. De aandacht kan ook uitgaan naar teksten die centraal stonden in de literaire kritiek of om andere redenen de aandacht trokken, bijvoorbeeld door herdrukken, overlijden van de auteur of andere gebeurtenissen. Verder zouden literaire tijdschriften en websites hierbij kunnen worden betrokken, en de literaire ‘top tien’ uit de bladen, evenals wetenschappelijk onderzoek. De vraag hoe dit alles op een systematische wijze met elkaar in verband moet worden gebracht en hoe het staat met genres en stromingen als bijvoorbeeld het postmodernisme, laat ik hier onbeantwoord. Ook op de vraag hoe dit geheel omgezet moet worden in een boeiend verhaal, ga ik niet in. Duidelijk is dat de literatuurbeschouwer die naar zijn eigen tijd kijkt, een volle arena ziet, met een wirwar van auteurs, titels en tegenstrijdige meningen, een carrousel van prijzen, laureaten en genomineerden. In de woorden van de literatuurtheoreticus Wellek: wij zien ‘an anarchy of values’ (Wellek 1967:17), een anarchie van waarden. Wie te dicht op de eigen tijd zit, ziet een bonte mengeling van kleuren, afstand helpt vaak om de grote lijnen te zien.Ga naar voetnoot2 Wel blijkt uit bovengenoemde voorbeelden hoe springlevend de Nederlandse literatuur op dit moment is. Echter, hoe fris en levendig al deze boeken en hun auteurs ons ook toeschijnen, nu al staat vast dat de meeste schrijvers van het afgelopen jaar met hun werken in de vergetelheid zullen raken. Hun houdbaarheidsdatum is snel gepasseerd. ‘Wie schrijft blijft’, luidt het gezegde, maar de praktijk ziet er anders uit: schrijvers lopen juist een grote kans in vergetelheid te raken. Slechts enkelen zullen een plaats krijgen in de literatuurgeschiedenis. En over die literatuurgeschiedenis gaat het hier. In dit artikel zal ik kort ingaan op de vraag welke selectiemechanismen een rol spelen bij de totstandkoming van een literatuurgeschiedenis. Vervolgens geef ik een beknopt overzicht van de huidige ideeënvorming op het gebied van de literatuurgeschiedschrijving in Nederland, om daarna via de achteruitkijkspiegel een blik te werpen op de literatuur uit het fin de siècle, in het bijzonder het jaar 1900. Aan de hand van een literaire ‘top tien’ uit het jaar 1900 zal ik ten slotte proberen enige aanbevelingen te doen voor de literatuurgeschiedschrijver. Zoals gezegd: voor relatief weinig auteurs is een plaats in de literatuurgeschiedenis gereserveerd. Per jaar verschijnen in Nederland doorgaans enkele honderden literaire titels (Janssen 1994), waarvan er na verloop van tijd misschien maar drie ‘overblijven’. Besteedt men in een literatuurgeschiedenis aandacht aan drie boeken per jaar, dan heeft men over een periode van honderd jaar al te maken met 300 titels. Heel veel meer moeten het er niet worden, wil het overzicht niet op een telefoonboek gaan lijken.Ga naar voetnoot3 De volgende selectiemechanismen zijn globaal genomen het meest relevant: de uitgever maakt de eerste selectie. Hij zorgt ervoor dat vele conceptboeken niet verder komen dan de harde schijf waarop zij werden geconcipieerd. Uit de boeken | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||
die wel verschijnen, maakt de kritiek vervolgens een keuze. Recent onderzoek naar de kritiek in het jaar 1991 heeft uitgewezen dat slechts zesendertig procent van de uitgebrachte titels werd besproken. Ook bleek dat de kritiek daarbij een voorkeur had voor bepaalde gerenommeerde uitgeverijen (Janssen 1994). De literaire kritiek is cruciaal voor de selectie, want wie niet besproken wordt, wacht meestal de vergetelheid. Net als een eventuele literaire prijs, kan ook het feit dat een boek breed wordt opgemerkt door de literaire kritiek worden opgevat als een indicatie voor kwaliteit. In een later stadium van canonisatie is het voor auteurs van belang door de essayistische kritiek geselecteerd te worden, om vervolgens wetenschappelijke aandacht te krijgen, in de vorm van studies, een plaats in het curriculum aan de universiteit en een mooie wetenschappelijke editie. Dit alles moet culmineren in een plaats in de literatuurgeschiedenis. Daarbij blijft steeds gelden: ook dan moeten auteurs als het ware ‘levend’ gehouden worden en onder de aandacht gebracht worden, anders wacht alsnog de vergetelheid. Literatuurgeschiedschrijving lijkt dus een eenvoudige zaak, maar dat is schijn. De laatste jaren is ook in de neerlandistiek veel gediscussieerd over de problemen van de literatuurgeschiedschrijving.Ga naar voetnoot4 Welke uitgangspunten moeten worden gehanteerd? Welke teksten moeten aandacht krijgen en op wat voor manier? Wat te doen met de literaire instituties als de uitgeverij, of de literaire kritiek? Hoe liggen de verbanden met de buitenliteraire context? Veel onderzoekers hebben reserves ten aanzien van de mogelijkheden van het genre, zoals blijkt uit sceptische titels als: ‘Hoe het zou moeten en toch echt niet kan’ van Van Gorp of in de variatie van Grootes: ‘Waarom het niet kan, maar wel moet’, en internationale publicaties als Is Literary History Possible.Ga naar voetnoot5 Toch is er niet alleen langdurig gediscussieerd, maar zijn er de laatste jaren ook verschillende Nederlandse literatuurgeschiedenissen gepubliceerd,Ga naar voetnoot6 zoals het handboek van Anbeek in 1990. Ook verscheen in 1993 het caleidoscopische, polyperspectivische overzicht onder redactie van Schenkeveld-Van der Dussen, geschreven door een grote groep auteurs die ieder een aspect van het literaire leven in de meest brede zin behandelen. Voorts werd in 1999 een literatuuroverzicht gepubliceerd voor een Frans publiek onder redactie van Stouten, Goedegebuure en Van Oostrom. Op dit moment zijn een Duits en Engels literatuuroverzicht in de maak. Daarnaast wordt gewerkt aan een groot project van de Nederlandse Taalunie bestaande uit zeven delen van de middeleeuwen tot nu, dat in de loop van de komende zes jaar moet verschijnen.Ga naar voetnoot7 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||
2 KnuvelderTwintig jaar geleden zag het beeld er geheel anders uit. Toen was literatuurgeschiedschrijving - in kringen van neerlandici althans - taboe. ‘De Knuvelder’, het vierdelige handboek voor de neerlandicus, was algemeen in gebruik, maar werd tegelijkertijd alom verguisd.Ga naar voetnoot8 De belangrijkste punten van kritiek (Anbeek 1990: 11-12) waren dat Knuvelder zijn uitgangspunten niet expliciet had geformuleerd, en telkens een andere invalshoek hanteerde. Ook ging hij klakkeloos uit van het eigentijdse oordeel over de literatuur, een oordeel dat vaak sterk afweek van het contemporaine oordeel. Vaak werd werk van auteurs naar de prullenbak verwezen, zoals de sprookjes van Couperus, dat in de tijd waarin het voor het eerst verscheen, zeer geliefd was. De eigen smaak van de, katholieke, literatuurgeschiedschrijver speelde een grote rol, zoals blijkt uit het feit dat hij auteurs die - om met Anbeek te spreken - over een ‘hot line naar het hogere’ beschikten (Anbeek 1990:17), een ruime plaats toebedeelde. ‘De Knuvelder’ werd gezien als een reeks auteursportretten, aan elkaar gelast door een veelkoppige inleiding waarin veel stromingen naast elkaar werden geplaatst zonder duidelijk verband. Er moest een andere literatuurgeschiedenis komen, dat was duidelijk. Maar hoe die eruit moest komen te zien was de grote vraag. | ||||||||||||||||||||||||||||
3 UitgangspuntenInmiddels is een reeks uitgangspunten geformuleerd die door een groot aantal Nederlandse literatuurhistorici wordt geaccepteerd. Grofweg gezegd gaat het om de volgende breed gedeelde meningen. De meeste onderzoekers gaan uit van het idee dat de literatuurhistoricus niet normstellend - hij moet dus geen waardeoordelen geven - maar normbeschrijvend te werk moet gaan.Ga naar voetnoot9 Daarbij wordt aangenomen dat elke periode wordt overheerst door een systeem van normen dat in de loop der jaren verandert onder invloed van buitenliteraire normen. Deze normen, al dan niet verwoord in literatuuropvattingen, worden niet alleen door schrijvers of uitgevers, maar ook door lezers bepaald. Zij bepalen immers of een tekst succes heeft of niet. De literatuurhistoricus vertelt een verhaal, hij legt verbanden, selecteert en interpreteert. Maar het verleden zelf is geen verhaal en kent geen samenhangen. Die samenhangen ontstaan op het vlak van de historische beschrijving. Ook de narra- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tieve structuren hebben invloed op de inhoud van de tekst (Rigney 1990, Anbeek 1990). Men gaat ervan uit - ook hierbij aansluiting zoekend bij historisch onderzoek (Lorenz 1987, Ankersmit 1984) - dat een volledige reconstructie van het verleden onmogelijk is: daarvoor is de realiteit te complex. Daarom wordt elke literatuurgeschiedenis beschouwd als een constructie (Grootes 1989, Anbeek 1990, Fokkema en Ibsch 1992, Bel 1993). Die constructie kan nooit volledig zijn, maar geeft altijd een partieel beeld van het verleden, dat bovendien ook op zijn beurt weer wordt gekleurd door het heden. | ||||||||||||||||||||||||||||
4 AnbeekAnbeek, de eerste literatuurhistoricus in Nederland die het aandurfde een nieuwe literatuurgeschiedenis over de meest recente literatuur te schrijven (1990), gaat uit van normverandering. Hij beschrijft het proces van literaire groepsvorming waarbij de ene groep de andere van het toneel verdrijft. Hij laat bijvoorbeeld zien hoe Tachtigers als Kloos zich eind negentiende eeuw afzetten tegen de domineespoëzie en pleiten voor individualisme in de kunst. Kunst is passie, kunst is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Daarnaast plaatst Anbeek, in dezelfde tijd, de naturalisten die het moraliserende negentiende-eeuwse proza verwerpen en pleiten voor een ‘wetenschappelijke’ roman waarin de mens bepaald is door erfelijkheid en milieu. Men kan denken aan romans als Eline Vere van Couperus. Vervolgens laat Anbeek ook weer zien hoe deze opvattingen in de jaren negentig vervangen worden door een verlangen naar ‘gemeenschapskunst’. Sommige schrijvers worden socialist, anderen keren de werkelijkheid de rug toe en richten zich op de nieuwe mystiek of de nieuwe zweverigheid. Anbeeks boek beschrijft voor de eerste keer de Nederlandse literatuur van de laatste honderd jaar consequent volgens één principe, en in dat opzicht is het boek heel waardevol. Maar de strikte hantering van dit principe van normverandering leidde er ook toe dat nóg meer schrijvers achter de horizon verdwenen dan in eerdere literatuurgeschiedenissen het geval was. Zo vallen auteurs die nooit in groepsverband zijn opgetreden, buiten het bestek van dit boek. Daarbij komt dat hele groepen literaire werken buiten beeld blijven omdat ze zich niet onderscheiden als voorbeelden van normverandering. Door de strikte hantering van het uitgangspunt van normverandering werd het ook minder voor de hand liggend om de Vlaamse en de Nederlandse literatuur samen te behandelen. Anbeeks besluit om alleen de Nederlandse literatuur en niet de Vlaamse te behandelen vooral omdat het hier twee gescheiden literaire circuits betreft - op zich een legitieme keuze - is ook onderwerp geweest van felle discussies, vooral in Vlaanderen.Ga naar voetnoot10 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||
5 BreedteNa Anbeeks overzicht waarin de nadruk ligt op ontwikkeling in de tijd, op literaire verandering, ligt het voor de hand in een nieuwe literatuurgeschiedenis eerst op zoek te gaan naar de literaire breedte. Wat is buiten beeld gebleven in zijn boek? Hoe zag de literaire breedte in een bepaald jaar eruit, bijvoorbeeld het willekeurig gekozen jaar 1900? De keuze voor die literaire breedte roept een aantal vragen op:
Wat de eerste vraag betreft, of men niet opnieuw chaos creëert wanneer men een beeld van de literaire breedte wil construeren, het volgende: het gevaar van chaos ligt natuurlijk altijd op de loer. Selectie is ook noodzakelijk, maar wanneer men aansluit bij een van de eerder genoemde selectiemiddelen, bijvoorbeeld de literaire kritiek, heeft men een handvat. En hier belanden we bij het tweede punt: hoe krijgt men een beeld van die literaire breedte in het verleden zonder daarbij de eigentijdse normen teveel als selectiemiddel te hanteren? En wat moet men belichten? Natuurlijk is er ook bij het gebruiken van literaire kritieken weer het probleem dat er per jaar vele honderden recensies gepubliceerd worden. Toch levert dit geen chaos op: de literatuurschrijver wordt geholpen door het opmerkelijke verschijnsel dat onder recensenten snel sprake is van consensusvorming.Ga naar voetnoot11 Zo kan de onderzoeker zich richten op die literaire werken die het meest besproken worden en op basis daarvan een lijst samenstellen van meest besproken werken. Dit als een eerste stap om vat te krijgen op het materiaal.Ga naar voetnoot12 Van groot belang, naast de lijsten met favoriete teksten, samengesteld op basis van de kritieken, is de literaire productie, poëzie en proza, in de tijdschriften, aangevuld met belangrijke literaire discussies, die een goede aanvulling geven op het beeld, zoals we verderop zullen zien. De laatste vraag, wat de zin is van het opdelven van deze teksten, hoop ik te be- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||
antwoorden door hier nu eerst materiaal te leveren voor een dwarsdoorsnee van de Nederlandse literatuur van het jaar 1900 op basis van literaire kritiek. Het antwoord bewaar ik dus tot mijn conclusie. | ||||||||||||||||||||||||||||
6 Het jaar 1900Hoe luidt nu de ‘lijst favorieten’ voor het proza in 1900? Ik richt me daarbij zoals gezegd op de titels die het meest werden besproken.Ga naar voetnoot13 Twaalf titels uit 1899 en 1900 springen er in 1900 uit omdat ze in dat jaar veel besproken werden door de literaire kritiek. De lijst ziet er uit als volgt (de volgorde is willekeurig):
De lijst bevat nu nog bekende namen als Couperus, Emants en Van Eeden, minder bekende als Antink en totaal vergeten namen als Marie Marx en Van der Vijgh. Couperus is opvallend aanwezig met maar liefst twee romans. In het proza vallen op basis van deze lijst globaal de volgende (sub)genres en stromingen aan te wijzen: naturalisme of realisme en mystiek; verder tendensromans en Indische romans. Er staan realistische romans op de lijst als Langs lijnen van geleidelijkheid en Van de koele meren des doods, die door de kritiek ook met de toenmalige mystieke stroming in verband worden gebracht. Opvallend ook is het aantal titels waarin het woord ‘droom’ voorkomt. Een signaal wellicht dat de werkelijkheid voor velen heeft afgedaan. De droomers van Wagenvoort is een anarchistische tendensroman: engagement staat versus wereldverachting. Verder bevat de prozalijst een Vlaming - Streuvels - die bovendien zeer positief wordt besproken - en enkele onbekende vrouwen. Op de precieze receptie van deze werken kan ik hier niet verder ingaan.Ga naar voetnoot14 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Poëzie krijgt in 1900 relatief minder aandacht van recensenten dan proza. De reden hiervoor is eenvoudig: op dat moment verschijnt minder poëzie dan proza. Maar daarnaast krijgen de bundels die gepubliceerd worden ook minder aandacht van de critici dan prozawerken.Ga naar voetnoot15 De meest gerecenseerde bundels in 1900 zijn:
Ook op dit lijstje zien we bekende en onbekende namen, mannen en vrouwen. De meeste kritieken zijn gewijd aan Albert Verwey's bundel Het brandende braambosch uit 1899.Ga naar voetnoot16 De meningen over Verwey lopen uiteen. De meeste critici vinden zijn gedichten moeilijk te begrijpen en concluderen dat hij meer een denker dan een dichter is. Hij wordt gekarakteriseerd als een dichter die op zoek is naar een nieuwe weg die de richting opgaat van de filosofie. Hélène Swarth wordt uitsluitend positief besproken.Ga naar voetnoot17 Toch blijkt tussen de regels door dat sommige critici genoeg van haar beginnen te krijgen. Altijd maar weer die sombere stemmingsbeelden. Bovendien wordt men de sonnetten beu, die sinds 1880 de ideale dichtvorm leken. Opvallend is de aandacht voor het nieuwe talent Jeanne Reyneke van Stuwe.Ga naar voetnoot18 Ze wordt gewaardeerd om haar ‘emotie’, al hapert er hier en daar nog wat aan haar techniek. Ze was al opgevallen omdat ze kort daarvoor sensatie had gemaakt met haar roman Hartstocht, waarin zij als vrouw het losbandige leven van een man beschrijft. Dat zag men als een prikkelend novum (Bel 1993: 173). In haar bundel overwegen de liefdesverzen. Pikant is dat ze net met Kloos is getrouwd, iets waar sommige critici toespelingen op maken: ‘Wij zouden niet durven besluiten met een gelukwensch voor het dezer dagen gehuwde paar.’Ga naar voetnoot19 De socialistische verzen van Adama van Scheltema zijn volgens de socialist Heijermans níet socialistisch genoeg, maar Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift denkt er anders over: ‘O, hoe zuiver klinkt uw vers, waar ge eens even niet den socialistische boeman speelt!’Ga naar voetnoot20 Binnen de poëzie laat de lijst grofweg drie groepen zien: sonnettenschrijvers, socialisten en filosofisch georiënteerde dichters.Ga naar voetnoot21 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||
7 Voorlopig resultaatEen eerste resultaat van deze lijsten is dat het smalle beeld in bestaande literatuurgeschiedenissen (van Couperus, Emants, Streuvels en Verwey) is verbreed. Er ontstaat een nieuw beeld doordat teksten naar boven zijn gehaald die waren vergeten (Werkers, De droomers en Van 't viooltje dat weten wilde). Ook worden in de recensies verschillende toenmalige discussiethema's zichtbaar: over het realisme in het proza en de strijd tussen ziel en zinnen die in veel romans wordt gethematiseerd. Soms leidt dit tot personages die dwepen met zinnelijkheid, dit weer tot irritatie van de critici.Ga naar voetnoot22 In de poëzie is duidelijk discussie over het teveel aan sonnetten.Ga naar voetnoot23 Zowel in besprekingen van poëzie als proza is de ideeënvorming over socialisme en literatuur actueel. Werpt men een blik op het scheppende werk en de literaire discussie in de tijdschriften dan levert dat aanvullend materiaal op ten opzichte van het beeld van de twee lijsten met favorieten, zeker wanneer men naar de poëzieproductie kijkt. Verwey blijft een kernfiguur in het jaar 1900 omdat hij veel verzen publiceert in het Tweemaandelijksch tijdschrift en natuurlijk ook als tijdschriftleider een belangrijke rol speelt. Ook Hélène Swarth is duidelijk aanwezig met veel sonnetten. Dichters die in de poëzielijst opvallend ontbrakenGa naar voetnoot24 doemen nu op: Kloos, Boutens, Henriette Roland Holst, Gorter, overwegend als theoreticus, en Leopold, overigens slechts met één gedicht (‘5 december’). Opvallend aanwezig is ook Guido Gezelle, die dan net overleden is, maar juist daardoor veel aandacht krijgt. Buysse is, net als Streuvels, prominent aanwezig in de tijdschriften met vele verhalen en romans. Daarnaast figureren ook andere Vlamingen als August Vermeylen, Karel van de Woestijne en Prosper van Langendonck. Het wordt tijd voor wat algemene opmerkingen. Wat levert een dergelijke duik in de tijd, gebaseerd op twee lijsten met favoriete teksten, aangevuld met een onderzoek in de literaire tijdschriften nu op voor een literatuurgeschiedschrijver, behalve het al genoemde literaire breedbeeld?Ga naar voetnoot25 | ||||||||||||||||||||||||||||
8 De band met de maatschappijUit de twee lijsten blijkt grote belangstelling voor nieuwe ideologieën als het socialisme en anarchisme. Velen voelen een sterke verwevenheid tussen literatuur en maatschappij.Ga naar voetnoot26 De anarchistische roman De Droomers, de socialistische verzen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van Adama van Scheltema, daarnaast de discussies over socialisme en literatuur gevoerd door Gorter en Henriette Roland Holst wijzen hier ook op. Verder duikt het feminisme op in de literatuur. Zo beschrijft Couperus in Langs lijnen van geleidelijkheid een geëmancipeerde vrouw (met wie het overigens slecht afloopt). Maatschappijgerichte stromingen worden als onderwerp gebruikt in romans, maar ook gepropageerd in tendensromans. De bekendste feministische tendensroman Hilda van Suylenburg, bijgenaamd de ‘Hollandsche Negerhut’Ga naar voetnoot27 verscheen in 1897 en werd in 1899 voor de vijfde keer herdrukt. Naast deze vorm van socialistische, feministische of anarchistische belangstelling in de literatuur, is er in 1900 sprake van een geheel ander soort engagement. Zo opent Verwey zijn bundel met een gedicht voor Zola, gewijd aan de Dreyfusaffaire: het schandaal dat in Frankrijk losbarstte nadat majoor Albert Dreyfus om antisemitische redenen werd gedegradeerd en verbannen. Zola had de legertop in 1898 aangeklaagd in zijn befaamde J'accuse. Opvallend is verder vooral de grote aandacht voor de Boerenoorlog in de tijdschriften. De Engelsen hadden in 1899 de zelfstandige Zuid-Afrikaanse republiek (Transvaal) en de republiek van de Oranje Vrijstaat geannexeerd.Ga naar voetnoot28 Dat leverde felle gevechten tussen de Boeren onder leiding van Paul Kruger en de Engelse troepen. Groot was de verontwaardiging over het optreden van de ‘inhalige’ Britten die volgens de toenmalige publieke opinie in Nederland achter de Zuid-Afrikaanse diamant- en goudmijnen aanzaten. Vóór 1880 werden de Boeren als groep niet interessant gevonden, maar toen ze zich in 1881 tijdens de eerste Boerenoorlog met succes tegen de Britten verdedigden, voelden velen in Holland opeens verwantschap, ‘als verre neven met geuzenbloed in de aderen, eenvoudig van geest, maar gezond van verstand en gehecht aan traditionele normen en waarden.’Ga naar voetnoot29 In Nederland had de Boerenoorlog een golf van nationalisme tot gevolg die rond 1900, gedurende de tweede Boerenoorlog (tot 1902), nog heviger werd. Veel Nederlanders identificeerden zich met de Boeren, hun oude ‘stamverwanten’. Zuid-Afrika werd door sommigen als een soort twaalfde provincie van Nederland gezien. Hoogtepunt was Paul Krugers bezoek aan Nederland en Vlaanderen in 1900. De Amsterdammer publiceerde net als andere tijdschriften bijna wekelijks een of meer spotprenten gewijd aan de oorlog. De aandacht voor de Boerenoorlog is rond 1900 alom aanwezig, ook in de Nederlandse literatuur. Opvallend is dat er in de tijdschriften veel gedichten aan dit thema worden gewijd. Daarbij gaat het niet alleen om obscure vergeten nationalistische dichters, maar juist de grote namen laten van zich horen: Verwey, Van Eeden, Kloos en Boutens. De Engelsen worden verketterd. Kloos spreekt in het gedicht ‘Zuid Afrika’ (De Nieuwe Gids 1900, p. 335) van ‘'t huurlings-rot der diplomaten-vanen.’Ga naar voetnoot30 Ook is sprake van ‘ons ras’, en ‘de stem des bloeds’. Zuid-Afrika wordt opgevoerd als | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||
‘Holland's kind [dat] fier viel voor Hollands eer’. In verschillende gedichten wordt het leven van de Boeren geïdealiseerd. Figuren als Kruger worden als helden bezongen, bijvoorbeeld door Boutens in De Gids. Tussen al deze dichters over Zuid-Afrika neemt Verwey een opvallende plaats in. Hij publiceert ‘Tijdzangen’, reeksen gedichten over de Boerenoorlog in het Tweemaandelijksch Tijdschrift. Ook hier gaat het niet om afstandelijke verzen, maar om zeer politiek betrokken teksten, een engagement dat de hedendaagse lezer wellicht verbaast. Er is sprake van bloedverwantschap, ‘ons ras’, en de ‘dietsche zaak’. Verweys Zuid-Afrikavisie kan ook met zijn literatuuropvatting gecombineerd worden. Van Halsema (1995) heeft de relatie bestudeerd tussen de Zuid-Afrikagedichten en het antidecadentisme van Verwey. De Boer stond symbool voor het nieuwe, het antidecadente. En in Verweys strijd tegen de desintegratie, tegen het verval, spelen die Boeren een poëticale rol. Kunst, politiek en nationalisme zijn hier dus sterk verweven. Iets wat ook in Vlaanderen het geval was, waar eveneens belangstelling bestond voor Zuid-Afrika. De ‘dietsche’ gedachte en stamverwantschap zijn in Vlaanderen rond 1900, toen de taalstrijd één van de kernpunten was in het culturele leven, een centraal punt. En hiermee komen we op mijn volgende punt. | ||||||||||||||||||||||||||||
9 De Vlaams-Nederlandse connectie.In de prozalijst was Streuvels al opgevallen als een Vlaamse auteur die zeer positief werd besproken. Aan verschillende teksten van Buysse wordt ook aandacht besteed in de literaire kolommen. In de tijdschriften zijn Streuvels en Buysse eveneens prominent aanwezig met vele verhalen. Daarnaast publiceren ook Karel van de Woestijne en Prosper van Langendonck in de Nederlandse tijdschriften. De redactie van het Tweemaandelijksch tijdschrift telt verschillende Vlaamse leden: opnieuw Cyriel Buysse, Prosper van Langendonck en August Vermeylen, de leider van Van nu en straks en de vernieuwer van de literatuur in Vlaanderen. Omgekeerd treden Nederlandse auteurs vaak op in de bekendste Vlaamse tijdschriften. Zo schrijft Verwey in Van nu en straks, het belangrijkste Vlaamse tijdschrift rond 1900. Ook Dietsche Warande en Belfort, een tijdschrift dat juist in 1900 ontstaat uit de fusie van Het Nederlandse Dietsche Warande en het Vlaamse Het Belfort, bevat verschillende Nederlandse namen.Ga naar voetnoot31 Er blijkt rond 1900 dus een niet geringe interactie tussen Vlaanderen en Nederland. Ook wat de Boerenoorlog betreft is te verwachten dat er zich parallellen voordoen en dat er raakvlakken zijn. Zoals gezegd leidde Anbeeks literatuurgeschiedenis tot een discussie over de vraag of de Vlamingen deel uit moesten maken van een Nederlandse literatuurgeschiedenis. Veel literatuurhistorici meenden dat het om twee literaire circuits gaat, een Vlaams en een Nederlands, met ieder zijn eigen problematiek, waarbij af en toe sprake is van overlap. Worden beide circuits behandeld binnen één overzicht, wat de bedoeling is van het project van de Taalunie, dan betekent dit dat twee aparte verhalen worden verteld, die af en toe naar elkaar gebogen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De tijdschriftenstudie laat zien dat, rond 1900 althans, de circuits in niet geringe mate met elkaar zijn verweven.Ga naar voetnoot32 Dus is het boeiend een poging te doen de twee circuits samen te bestuderen. Daarbij kan aandacht gegeven worden aan de interactie, de overlappingen, de impulsen die beide circuits elkaar geven en de sleutelrol die auteurs als Verwey, Streuvels of Buysse daarbij hebben gespeeld.Ga naar voetnoot33 Waar de literaturen van elkaar afwijken, is het juist interessant de contrasten te bestuderen. Door de verschillende verhalen als elkaars context te gebruiken kan men nieuwe aspecten van het literaire leven laten oplichten. In dit verband is nog een ander punt relevant. Vlaamse auteurs blijken overwegend te publiceren bij Nederlandse uitgevers. Algemeen wordt aangenomen dat het belangrijk is om de studie van de uitgeverij te betrekken bij een literatuurgeschiedenis. Hier liggen interessante mogelijkheden. Buysse, Streuvels, Van Langendock en Vermeylen publiceren allemaal bij Nederlandse uitgevers als Van Dishoeck, Versluys en Veen. Vandaar ook dat hun werk een goede distributie krijgt in Nederland en daar dus ook wordt besproken in de tijdschriften. Veel tijdschriften volgen de literaire productie immers op de voet.Ga naar voetnoot34 Anders dan in Nederland, waren er in Vlaanderen rond 1900 nauwelijks goede uitgeverijen (Simons 1987). Het culturele leven in Vlaanderen was lange tijd onderdrukt door de Franssprekende elite. Een Vlaamse uitgever was rond 1900 meestal niet veel anders dan een drukker die er nog wat bij deed. Of een boek een goede distributie kreeg en zijn lezerspubliek zou vinden, was zeer de vraag. Nederland had sinds het midden van de negentiende eeuw wel goede uitgeverijen en een goed distributiesysteem. Boeken werden breed verspreid en onder de aandacht gebracht van critici en andere belangstellenden. Het was daarom ook voor Vlamingen aantrekkelijk om bij een Nederlandse uitgever te publiceren. De invalshoek van de uitgeverij biedt in het kader van de Vlaams-Nederlandse betrekkingen dus interessante onderzoeksmogelijkheden. | ||||||||||||||||||||||||||||
10 Buitenlandse literatuurOnderzoek naar de literaire kritiek laat zien hoe groot het aandeel is van de buitenlandse literatuur, en hoe vaak in recensies wordt verwezen naar buitenlandse literatoren. Daarnaast worden veel Franse, Engelse en Duitse tijdschriften besproken in aparte rubrieken. De Nederlandse lezer werd op de hoogte gehouden van de literaire discussies in de Mercure de France, de Revue des deux Mondes of de Revue Blanche. In de Nederlandse bladen kon men niet alleen lezen over Tolstoj's laatste roman - Opstanding - maar ook dat hij was gestopt met roken of vegetariër was geworden. Verder was er veel aandacht voor de in het Frans schrijvende Vlaming Maeterlinck, met zijn ‘geheimzinnige’ toneelstukken en zijn halffilosofische werken | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||
als De schat des harten en Wijsheid en levenslot.Ga naar voetnoot35 Deze Maeterlinck, ook wel de ‘Belgische Shakespeare’ genoemd, werd beschouwd als een moderne mysticus, iemand die de middeleeuwen terughaalde. Rond 1900 werden de Middeleeuwen om uiteenlopende redenen geïdealiseerd: door neo-mystici bijvoorbeeld omdat de mens toen dichter bij God leefde, door socialisten omdat het kapitalisme toen nog niet bestond (Bel 1994). Men zou kunnen verdedigen dat Maeterlinck, Tolstoj en Ibsen onderdeel zijn van het Nederlandse literaire systeem. De recensies laten zien welke werken in Nederland zoal bekend waren, ze laten de buitenlandse literair-historische context oplichten. De tijdschriften laten ook zien welk beeld men destijds van een dergelijk auteur en zijn werk had. Tolstoj was rond 1900 bijvoorbeeld niet zozeer de auteur van Anna Karenina en Oorlog en vrede, zoals wij hem nu kennen, maar de wereldverbeteraar, die met zijn lange haren, zijn lange baard en zijn witte jurk een soort christenanarchisme voorstond. Tolstoj meende dat de mens zuiver moest leven en hij predikte seksuele onthouding, iets wat hij zelf getuige zijn uitbundige nageslacht niet consequent praktiseerde. In Nederland werd hier echter wel serieus over nagedacht. De discussies over zuiver leven - de discussies over de strijd tussen ziel en zinnen - kunnen in deze context gezien worden. De belangrijke inbreng van buitenlandse auteurs kan ook interessante dwarsverbanden opleveren of vergelijkingsmateriaal voor de comparatist. Ik zou dan ook willen pleiten voor een belangrijke positie van de buitenlandse literatuur in een Nederlandse literatuurgeschiedenis. Tijdschriftenonderzoek en onderzoek naar de literaire kritiek uit een bepaald jaar levert daarvoor overvloedig materiaal. | ||||||||||||||||||||||||||||
11 Vrouwelijke auteursEen vierde punt dat opvalt aan de proza- en poëzielijsten is het aantal tegenwoordig onbekende vrouwelijke auteurs - Josephine Giese, Margo Antink, Jeanne Reyneke van Stuwe en Jeannette Nijhuis. En zij vormen nog maar het topje van de ijsberg.Ga naar voetnoot36 Wie op de literaire breedte let, ziet rond 1900 een grote schare vrouwelijke auteurs die actief participeert in het literaire leven. Volgens de kritiek was Hélène Swarth de belangrijkste dichteres. Daarnaast was Henriette Roland Holst niet te missen. Opmerkelijk is dat een aantal vrouwen door recensenten gecomplimenteerd wordt met hun ‘mannelijke’ schrijfwijze, zoals Margo AntinkGa naar voetnoot37 en Augusta de Wit.Ga naar voetnoot38 Het lijkt erop dat ze daarmee ook voor het eerst serieus worden genomen. Aanvankelijk oordeelde het recensentenwezen mild over het damesproza, dat vaak volgens een idealistisch stramien werd geschreven. Dat wil zeggen: met voor- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||
beeldige hoofdpersonen, een happy end, een goede moraal en een sturende verteller. Maar rond 1900 zijn de critici dit soort proza beu. Zo wordt de roman Op Slotenburg van Thérèse van Arendsberg door alle recensenten afgekraakt en wordt het boek door een ouderwets tijdschrift als het Leeskabinet - met als ondertitel Mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, verwezen ‘naar het diligence- en trekschuitentijdvak.’Ga naar voetnoot39 Vrouwen treden ook op als criticus, vaak onder pseudoniem, zoals Mena.Ga naar voetnoot40 Er zijn ook aparte rubrieken, ‘voor dames’, waarin literaire kwesties aan bod komen naast berichten over de emancipatie of de mode.Ga naar voetnoot41 Soms worden schrijfsters ook in de gewone literaire rubrieken besproken - tussen de mannen. Al deze aspecten kunnen een interessant licht werpen op de positie van vrouwelijke auteurs in een geschiedenis van de literatuur rond 1900. | ||||||||||||||||||||||||||||
12 Koloniale literatuurEen van de werken op de prozalijst is een Indische roman, De stille kracht van Couperus. Anbeek besteedt geen aandacht aan de koloniale literatuur omdat die geen bijdrage heeft geleverd aan de normverandering. Niettemin is die literatuur in 1900 opvallend aanwezig. Critici spraken zelfs van een golf Indische boeken rond 1900, hetgeen door de vele Indische werken die in die jaren verschijnen wordt bevestigd. Opmerkelijk is dat de kritiek deze werken ook geschikt achtte als gids voor mensen die naar Indië gingen of die daar verwanten hadden. Nederland anno 1900 kende geen vliegtuigen, of ‘snelle media’ als tv of radio, intercontinentaal telefoonverkeer, laat staan ‘mobieltjes’, of het Internet. Indië was dus ver weg, zij het dat de tocht via het in 1869 geopende Suezkanaal niet meer zes maanden, maar slechts zes weken per schip duurde. Literatuur die zich in die overzeese gebiedsdelen afspeelde, had kennelijk ook een informatieve functie. Daarnaast waren Indische romans vaak kritisch in de traditie van de Max Havelaar. Ook vond men deze romans in het algemeen pikant, pikanter dan het proza dat het moederland produceerde. De kritiek accepteerde op dit vlak ook meer van de Indische romans dan die van eigen bodem. Indië lijkt te functioneren als een soort morele uitlaatklep voor het nog altijd preutse Nederland. In Couperus' roman worden al deze elementen verenigd. De stille kracht is kritisch ten aanzien van de positie van de Nederlanders in de Oost. Hij voorspelt zelfs het einde van de kolonie. Het boek is ook gewaagd - het gaat in niet mis te verstane termen over overspel en incest. Opmerkelijk is dat in deze roman ook het eerder genoemde décadence-concept een rol speelt. In dat opzicht is overigens de hele Indische literatuur interessant omdat men er destijds in het moederland in brede kring van uitging dat iedereen in de kolonie verloederde, al dan niet onder | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||
invloed van het klimaat. Ook de gedachte dat de vermenging van rassen zou leiden tot degeneratie, was een algemeen gehuldigde opvatting.Ga naar voetnoot42 De Indische letteren vormen, wanneer men op de literaire kritiek afgaat, een onlosmakelijk onderdeel van de Nederlandse literatuur. Een boek als dat van Couperus presenteert een nieuw idee over de kolonie, en zou wat dit betreft wel degelijk in verband te brengen zijn met normverandering, maar dan op moreel/politiek terrein. Het was in 1899 dat C.Th. van Deventer zijn artikel ‘Een Eereschuld’ publiceerde in De Gids, een grensverleggend artikel dat de zogeheten ‘ethische’ politiek ten aanzien van Nederlands-Indië inluidde. | ||||||||||||||||||||||||||||
13 Literatuur en beeldende kunstDe intensieve verwevenheid tussen literatuur en beeldende kunst is een zesde en laatste aspect dat ik hier wil noemen. De vele portretten van letterkundigen door Jan Toorop, Jan Veth en de vormgeving van het tijdschrift Van nu en straks door de beroemde vormgever en kunstenaar Henry van de Velde illustreren de talrijke verbanden die er rond 1900 zijn tussen literatuur en beeldende kunst. Er verschijnen veel boeken met omslagen van kunstenaars als Toorop - werken van Couperus bijvoorbeeld - van Dijsselhof of Berlage. Henriette Roland Holst gaf haar bundel Sonnetten en verzen in terzinen geschreven uit in een editie door haar echtgenoot Rik gemaakt en daarmee streefden ze naar het Gesamtkunstwerk, waarbij verschillende kunsten samenwerken. In de tijdschriften wordt veel aandacht besteed aan de beeldende kunst. In Verweys Het Brandende braambosch is ook een gedicht opgenomen over de beroemde muurschildering van Derkinderen, waar destijds veel over werd geschreven (Bel 2004). Verwey zelf was in 1900 als intellectueel adviseur betrokken bij de bouw van de Beurs van Berlage, het klassieke voorbeeld van gemeenschapskunst, waar hij gedichten voor schreef. Al met al is dit zeker een aspect dat aandacht verdient in een literatuuroverzicht over de tijd rond 1900. | ||||||||||||||||||||||||||||
14 BalansTot zover zes opmerkingen over de literatuur rond 1900. Wat is nu de balans? Een ‘top tien’, in dit geval twee lijsten met favoriete teksten gebaseerd op de literaire kritiek, aangevuld met onderzoek van literaire tijdschriften, levert zeker aanknopingspunten voor de literatuurgeschiedschrijver. In de eerste plaats materiaal voor een dwarsdoorsnede van de literatuur, in dit geval in het jaar 1900, en ook materiaal voor de diachrone delen die het accent leggen op de ontwikkeling, de verandering. Want alleen een dwarsdoorsnede geven van het literaire leven volstaat uiteraard niet. Om het diachrone overzicht te verbreden kan men de ontwikkeling in de tijd bestuderen van onder meer de door mij aangestipte aspecten: relatie tussen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||
literatuur en maatschappij, de Vlaams-Nederlandse of zo men wil Nederlands-Vlaamse connectie, vrouwen, koloniale literatuur, de buitenlandse literatuur, en de relatie tussen literatuur en beeldende kunst. Dit moet aangevuld met de ontwikkeling van de (sub)genres en stromingen die uit de ‘lijsten met favorieten’ naar voren kwamen. Een literatuurgeschiedenis legt in principe de nadruk op diachrone verbanden, deze laten de ontwikkeling in de tijd zien. Maar omdat, zoals we bij Anbeek gezien hebben, daardoor de literaire breedte verloren gaat, zijn synchrone dwarsdoorsneden onontbeerlijk. Zo is de literatuurgeschiedenis van de Taalunie dan ook opgezet. De dwarsdoorsneden laten zien dat er veel naast elkaar, tegelijkertijd, gebeurt. Nicolaas Beets, bekend om zijn Camera Obscura (1839), door de Tachtigers van zijn voetstuk gestoten als domineedichter, is in 1900 nog altijd in leven - hij is dan in de tachtig - en publiceert nog steeds nieuw werk. Dus naast iemand als Verwey functioneert Beets die toch veel meer geassocieerd wordt met de eerste helft van de negentiende eeuw. En voor beide auteurs bestaat kennelijk een publiek. Een dichter als J.H. Leopold echter, die nu als een van de topfiguren wordt gezien, speelt in 1900 nog geen centrale rol in het publieke literaire leven omdat hij nog geen bundel heeft gepubliceerd. Maar zijn gedichten in tijdschriften worden wel opgemerkt.Ga naar voetnoot43 Oude en nieuwe literatuur, auteurs die een voorhoederol spelen, schrijvers die een breed publiek bedienen, schrijvers met een specifieke doelgroep - de dames - publiceren naast elkaar. De dwarsdoorsnede laat een aantal speerpunten zien, laat zien welke vragen gesteld kunnen worden aan het materiaal. De literatuurhistoricus heeft een zoeklicht nodig om te bepalen wat wel en wat niet meer van belang is. De literaire kritiek levert een eerste goed instrument. Na al deze opmerkingen over literatuurgeschiedschrijving, moet niet vergeten worden dat het uiteindelijke doel een leesbaar boek is, om het publiek weer kennis te laten maken met schrijvers en hun werk in de context van de eigen tijd. Een literatuurgeschiedenis moet niet het praalgraf zijn voor de ‘Grote Namen’ maar evenmin een etalage van curieuze, terecht vergeten romans. Het is ook juist de taak van literatuurhistorici om de literatuur op een aansprekende manier vast te leggen en vervolgens ook levend te houden en onder de aandacht te brengen van een breder publiek. Daardoor kan ook de houdbaarheidsdatum van de literatuur verlengd worden. Misschien betekent dat af en toe wat schipperen tussen toen en nu. Maar daarom is het ook prettig als er nog eens iets anders gebeurt en we ook eens een man zien en een boot en een geit. | ||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteur
Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur, Faculteit der Letteren Vrije Universiteit, De Boelelaan 1105, nl-1081 HV Amsterdam jhc.bel@let.vu.nl |
|