Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 119
(2003)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mikel M. Kors
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe zogeheten Bijbelvertaler van 1360 is na Jacob van Maerlant de meest vruchtbare vertaler uit de Middelnederlandse letterkunde.Ga naar eind1 Deze anonymus was een kartuizer, die in de tweede helft van de veertiende eeuw leefde en werkte in het klooster te Herne, gelegen nabij Brussel. Belangrijke teksten uit de christelijke traditie, zoals de Regel van Benedictus, de Homelieën van Gregorius en de Legenda aurea van Jacobus de Voragine, werden door hem in het Middelnederlands overgezet. Een belangrijk onderdeel van het oeuvre van de Bijbelvertaler vormt de bijbel. Hij begon met de vertaling van een Historiebijbel, die hij in 1361 voltooide in opdracht van Jan Taye, een Brussels patriciër. Een Historiebijbel omvat gewoonlijk alleen de historische boeken van de bijbel, wat wil zeggen dat alleen de historisch verhalende stof wordt opgenomen, zoals de Pentateuch, de Kronieken en de Evangeliën. De profetische (zoals Jeremia en Jesaja) en didactische stof (bijvoorbeeld Spreuken en Wijsheid) ontbreekt. Vrijwel alle Historiebijbels in de volkstaal zijn geïnspireerd op een Latijns voorbeeld, de Historia scholastica van Petrus Comestor († 1179). De historische boeken zijn hierin ontleend aan de Latijnse Vulgata, soms in een bewerkte vorm en meestal uitgebreid met glossen en commentaren. De volkstalige traditie voegt hier later onbekommerd apocriefe en profane verhalen aan toe. Na de Historiebijbel richtte de Bijbelvertaler van 1360 zijn aandacht op de didactische bijbelboeken en de profeten Jeremia en Jesaja; ook in dit geval deed hij dat op verzoek van Jan Taye. Pas rond 1385 zijn deze teksten door de Bijbelvertaler voltooid. Het vertaalproject aan de bijbel heeft zich dus over enkele decennia uitgestrekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We beschikken nauwelijks over veertiende-eeuwse handschriften van deze Zuid-Nederlandse bijbelvertaling. De handschriftelijke overlevering begint pas rond 1430 echt op gang te komen, en dan in eerste instantie in de Noordelijke Nederlanden. Er zijn slechts twee fragmenten die vóór 1400 worden gedateerd (Den Haag, K.B., 72 A28; London, BL, MS-ADD 34.392), alsmede één handschrift met een volledige psalmenvertaling (Brussel, K.B., 21.625). Een belangrijk probleem is dat het handschrift en een van beide fragmenten vertalingen bevatten waarvan de toeschrijving aan de Bijbelvertaler van 1360 onzeker is: Job en de Psalmen.Ga naar eind2 Het doel van dit artikel is tweeledig: 1. een onderzoek naar de authenticiteit van de Job- en Psalmen-vertaling; 2. een beschrijving van de oudste handschriften ten einde vast te stellen hoe ze waren opgemaakt en wat hun functie was. Daarbij wordt ingegaan op de vraag in hoeverre ze tekstueel vergelijkbaar zijn met de vijftiende-eeuwse traditie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Terminologische kwestiesTot nu toe wordt, als het de bijbelvertalingen van de Bijbelvertaler van 1360 betreft, de omschrijving ‘Bijbel van 1360’ gebruikt, verwijzend naar de datum waarop de Historiebijbel werd afgesloten. Daarbij worden twee zaken uit het oog verloren. Ten eerste is de Historiebijbel in twee delen tot stand gekomen, waarbij het eerste deel 12 januari 1360 is gedateerd, het tweede 23 juni 1361. Het is daarom in elk geval onjuist om alleen de datum ‘1360’ te gebruiken. Ten tweede wordt vergeten dat de Bijbelvertaler in de Paasstijl dateerde. Dit wil zeggen dat men het nieuwe jaar met Pasen laat beginnen. Theo Coun heeft in zijn studie over de Bijbelvertaler opgemerkt dat dit uiteraard consequenties heeft voor de datering van vertalingen die tussen 1 januari en Pasen tot stand kwamen; deze moeten één jaar later gedateerd worden in de nieuwjaarsstijl.Ga naar eind3 Het eerste deel van de Historiebijbel werd bijgevolg 12 januari 1361 voltooid. De vraag of de Bijbelvertaler nu in zes maanden het gehele tweede deel vertaalde kan hier niet beantwoord worden, maar het lijkt onwaarschijnlijk. Het ligt meer voor de hand dat hij in dat halfjaar zijn tekst tot een definitieve kopie heeft omgewerkt. Gemakshalve wordt de omschrijving ‘Bijbel van 1360’ tegenwoordig ook gebruikt voor het gehele bijbelvertaalproject, hoewel dat over een periode van ruim 25 jaar tot stand kwam. Maar alleen de Historiebijbel is een afgerond project, de overige vertalingen van bijbelboeken ontstonden in fasen. ‘Bijbel van 1360’ is dus in alle opzichten een verwarrende term. Er bestaat nog een andere omschrijving voor deze bijbelvertalingen, die inmiddels weer verlaten is, te weten ‘Tweede historiebijbel’. Op grond van een foutieve datering werd de historiebijbel die in de Noordelijke Nederlanden (zie hierna) ontstond de ‘Eerste historiebijbel’ genoemd, hoewel deze jonger is dan de tekst van de Bijbelvertaler. De vertaling van de Bijbelvertaler ging toen abusievelijk ‘Tweede historiebijbel’ heten. Deschamps stelde in zijn catalogus van 1970 voor de beide termen te handhaven, maar de chronologie te herstellen: ‘tweede’ werd dus ‘eerste’, en vice versa.Ga naar eind4 De term ‘historiebijbel’ is overigens in het geval van de Zuid-Nederlandse vertaling onjuist, omdat de handschriften die dit etiket opgeplakt kregen veel meer bevatten dan alleen de Historiebijbel. Hieraan kan worden toegevoegd dat men zich in het algemeen in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderzoek te weinig heeft gerealiseerd dat alle overgeleverde handschriften een selectie bevatten van hetgeen de Bijbelvertaler heeft vertaald. Zijn Historiebijbel maakt van die selectie vrijwel altijd deel uit - al bevat geen enkel handschrift de volledige vertaling - maar is altijd aangevuld met andere bijbelboeken. Pas onlangs heb ik een poging gewaagd om vast te stellen wat deze Historiebijbel nu precies heeft omvat, want zelfs dat stond allerminst vast, juist omdat de handschriften in dezen weinig houvast bieden; de pro- en epilogen maken een reconstructie toch nog mogelijk.Ga naar eind5 In de Noordelijke Nederlanden ontstond, als gezegd, een historiebijbel die geheel onafhankelijk van het werk van de Bijbelvertaler van 1360 is en die slechts een beperkte verspreiding heeft gehad. In zijn proefschrift over deze vertaling heeft Van den Berg hiervoor de omschrijving ‘Noordnederlandse historiebijbel’ gekozen.Ga naar eind6 Met enig recht zou men dus voor ‘Zuid-Nederlandse historiebijbel’ kunnen kiezen als term om het werk van de Bijbelvertaler aan te duiden. Ik geef echter de voorkeur aan de omschrijving ‘Historiebijbel van 1361’; door Sherwoord-Smith werd immers al gekozen voor ‘Historiebijbel van 1360’. Haar naamgeving bevat echter de foute datering en er kan bovendien enige verwarring optreden met de term ‘Bijbel van 1360’.Ga naar eind7 Met ‘Historiebijbel van 1361’ zijn deze beide bezwaren ondervangen. Om het geheel van de bijbelvertalingen van de Bijbelvertaler te omschrijven, dus inclusief de Historiebijbel, zou men kunnen kiezen voor ‘De Bijbel van de Bijbelvertaler van 1360’, maar die term is lelijk. Ik gebruik daarom in het vervolg ‘Zuid-Nederlandse bijbelvertaling’ als het om het totale bijbelvertaalproject gaat; de ‘Historiebijbel van 1361’ is daarbinnen apart te onderscheiden. Ik handhaaf wel de naamgeving ‘Bijbelvertaler van 1360’, omdat die ingeburgerd is en alleen zinvol kan worden veranderd als we weten wie deze anonymus was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De Bijbelvertaler en zijn vertaaltechniekHet oeuvre van de Bijbelvertaler van 1360 is reconstrueerbaar op grond van de informatie in de pro- en epilogen die hij veelal bij zijn vertalingen plaatst. In het verleden zijn buiten dit min of meer vaststaand corpus door diverse onderzoekers op grond van de vertaaltechniek ook andere teksten op zijn naam gezet, zoals de vertaling van Homiliae IV de laudibus Virginis Mariae van Bernardus van Clairvaux.Ga naar eind8 Een dergelijke wijze van toeschrijving is echter een heikele zaak gebleken. Het volgende voorbeeld moge dat aantonen. In zijn proefschrift over de Middelnederlandse vertalingen van het Nieuwe Testament uit 1934 toonde C.C. de Bruin omstandig aan dat de vertaling van de brieven van Paulus, de Algemene brieven en de Apocalyps in het hs. Brussel, K.B., 2849-51 gebaseerd was op een vertaling van de Bijbelvertaler.Ga naar eind9 In 1969 herriep De Bruin dit standpunt, kort voordat hij gedeelten uit dit handschrift uitgaf in zijn reeks Corpus Sacrae Scripturae Neerlandicae Medii Aevi (verder afgekort als CSSN).Ga naar eind10 In de uitgave van het voornoemde Brusselse handschrift plaatste hij de vertaalactiviteiten in het scriptorium van Rooklooster.Ga naar eind11 De kopiist van dit Brusselse handschrift was tot voor kort bekend onder de naam ‘librarius van Rooklooster’, maar omdat dit een weinig gelukkige benaming is, wordt tegenwoordig gekozen voor de omschrijving ‘Rooklooster-kopiist’. Meermalen is bediscussieerd of dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handschrift - nu het in ieder geval met meer met de Bijbelvertaler in verband kon worden gebracht - een autograaf van de vertaler/kopiist zou kunnen zijn. Theo Coun heeft betoogd dat het genoemde handschrift een afschrift is van een bestaande vertaling, maar met verbeteringen en aanvullingen van de hand van Vranke Callaert.Ga naar eind12 De oudtestamentische perikopen in dit handschrift, zo had De Bruin al overtuigend aangetoond, zijn daarentegen ontleend aan de Bijbelvertaler van 1360.Ga naar eind13 Een en ander laat zien dat in de tweede helft van de veertiende eeuw in Brabant tamelijk gelijkaardige vertalingen ontstonden en dat daarbij reeds bestaande overzettingen gemakkelijk geïncorporeerd werden. De vertaaltechniek van de Bijbelvertaler is zowel door De Bruin als door Coun goed bestudeerd.Ga naar eind14 Het belang van Couns studie over de Regel van Benedictus is gelegen in het feit dat hij voor zijn onderzoek gebruik kon maken van afschriften die zeer dicht bij de autograaf van de Bijbelvertaler liggen, zowel in de tijd als wat betreft het dialect.Ga naar eind15 Uit beide onderzoeken zijn enkele belangrijke vertaalkenmerken te destilleren; in hoeverre ze onderscheidend zijn, valt natuurlijk niet uit te maken. Hoogstens kan worden gezegd dat indien een vertaling deze kenmerken niet vertoont, zij in ieder geval niet op naam van de Bijbelvertaler kan worden geplaatst. Maar overeenkomsten alleen kunnen nooit leiden tot een identificatie. Bovendien weten we nog niet in hoeverre de vertaaltechniek van de Bijbelvertaler geëvolueerd is; hij heeft immers gedurende drie decennia vertaald. De Bijbelvertaler werkt over het algemeen zeer woordgetrouw. Hij probeert de betekenisinhoud van de Latijnse lexemen precies weer te geven, vandaar zijn gebruik van latinismen, doubletten en verklarende glossen. Latinismen zijn bijvoorbeeld persecutie voor persecucio of suspicie voor suspicio.Ga naar eind16 De Bijbelvertaler maakt veelvuldig gebruik van doubletten of dubbele vertalingen, die meestal door ofte, soms door ende worden verbonden: existimantes: dat si micken ofte achten; habitandi preceptum: tghebod van den woennenne ofte wandelne.Ga naar eind17 In het geval van glossen kan het gaan om woordverklaringen; soms wordt zelfs het originele woord behouden en geglosseerd (i.p.v. dat een Middelnederlands woord wordt uitgelegd): Emina es in romein een mate die omtrent een pont wijns houdt dats een waelpoit.Ga naar eind18 Aan Couns studie over de Regel van Benedictus kan de volgende reeks van belangrijke en typerende vertaalkenmerken ontleend worden:Ga naar eind19
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De auteurskwestie van de Job-vertalingIn zijn reeks met Middeleeuwse bijbelteksten publiceerde De Bruin de tekst van een vertaling van het boek Job, die door hem zonder nadere argumenten werd toegeschreven aan de Bijbelvertaler van 1360.Ga naar eind28 Het boek Job bevat geen proloog, terwijl vertalingen van de Bijbelvertaler vrijwel altijd van een pro- of epiloog vergezeld gaan. In het handschrift dat ten grondslag ligt aan de editie van De Bruin (Londen, BL, 15.310-311) komen evenmin glossen voor. In sommige andere codices vinden we een versie waarin één glos staat bij vers 9,9 (bijv. 's-Gravenhage, K.B., 133 D 31, f. 98ra/b). Normaal glosseert de Bijbelvertaler zijn bijbelvertalingen rijkelijk en op dit punt wijkt het boek Job dus eveneens af. Daar staat tegenover dat in een laat werk als de overzetting van Jeremia (1384 of later) slechts vijf glossen staan; in de editie-De Bruin komen op de bladzijden 111 tot en met 157 zelfs helemaal geen glossen voor. Het vrijwel ontbreken van glossen hoeft dus op zich geen doorslaggevend argument tegen het auteurschap van de Bijbelvertaler te zijn. Het ontbreken van een pro- of epiloog evenmin, maar het maakt de toeschrijving wel moeilijker. We zullen daarom eerst moeten vaststellen of de vertaaltechniek in het boek Job overeenstemt met hetgeen wij van zijn wijze van vertalen weten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In grote lijnen voldoet de vertaling van Job aan het vertaalprofiel zoals hierboven geschetst, al vinden we geen ingelaste verklaringen (althans niet in het handschrift dat De Bruin voor zijn uitgave gebruikte). Verder lijkt minder vaak gekozen te zijn voor het vertalen van verbale substantieven door een gesubstantiveerde infinitief, al vinden we hiervan wel voorbeelden:Ga naar eind29 sHeren berespen (vers 5,17 increpationem ergo Domini); mijn verwandelen (14,14 conmutatio mea). Het aantal doubletten is beperkt (de volgende lijst is zelfs exhaustief: Die groete ende onbegripelike ende wonderlec dingen doet ende maect (9,10 qui facit magna et inconprehensibilia et mirabilia); wie heeft den vorst vanden hemele ghemaect oft ghewonnen? (38,10); dat de Joerdane in sinen mont loepen sal oft vloeyen (40,18). Als we het lijstje met vertaalkenmerken verder doorlopen, dan zien we vooral overeenkomsten met het hiervoor gegeven vertaalprofiel:
Verder zijn er woorden die vooral of uitsluitend (althans: volgens de cd-rom Middelnederlands) door de Bijbelvertaler worden gebraikt: ommen domme (‘rondom’) uitsluitend in de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling; vers 1,10 per circuitum; 10, 8 per circuitum; 19,12 in gyro; 37,10 per circuitum); holocaust: alleen in de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling; tsop: consequent in Bijbelvertaling; spelthane: vindplaatsen voornamelijk in de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling. De wijze van vertalen in het boek Job sluit dus geenszins uit dat dit het werk van de Bijbelvertaler is geweest. Een bijkomend argument pro is, dat het is overgeleverd in een aantal handschriften die verder alleen werk van de Bijbelvertaler bevatten.Ga naar eind30 Een ander argument valt te ontlenen aan de zogeheten Utrechtse bijbels, waarin ofwel vertalingen van de Bijbelvertaler ofwel psalmen- en Nieuwe Testament-ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
talingen van Johannes Scutken († 1423) zijn gebruikt.Ga naar eind31 Deze Utrechtse bijbels bevatten echter nooit de volledige bijbel; we kunnen dus niet zeggen dat men uit een streven naar volledigheid het boek Job speciaal vertaald zou hebben. (Overigens is zo'n streven eerder typisch reformatorisch dan middeleeuws te noemen.) Met andere woorden, als het boek Job geen werk van de Bijbelvertaler is, zou het binnen het corpus van de Utrechtse bijbels de enige uitzondering vormen. Een ander argument voor de toeschrijving van deze vertaling aan de Bijbelvertaler kan ons het Haagse fragment van het boek Job leveren. Dit fragment stamt uit het derde kwart van de veertiende eeuw (zie hierna). In de koptitel staat: Job; een dergelijke koptitel hoort thuis in een handschrift met meerdere bijbelboeken. Voor zover wij weten was er in het derde kwart van de veertiende eeuw geen andere prozavertaling van het Oude Testament beschikbaar dan die van de Bijbelvertaler van 1360. Het blijft mogelijk dat juist de Job-vertaling apart is gemaakt en is aangevuld met vertalingen van de Bijbelvertaler, maar erg waarschijnlijk lijkt dat niet, vooral omdat Job later in handschriften is opgenomen die verder alleen materiaal van de Bijbelvertaler hebben. Al met al zijn er genoeg in- en externe argumenten om deze vertaling van het boek Job aan de Bijbelvertaler toe te schrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De auteurskwestie van de psalmenvertalingDoor De Bruin werd een bepaalde psalmenvertaling toegeschreven aan de Bijbelvertaler en door hem uitgegeven in de reeks middeleeuwse bijbelteksten.Ga naar eind32 Deze vertaling is alleen volledig overgeleverd in hs. Brussel, K.B., 21.625 en wel in de vorm van een regel-voor-regelvertaling. Dit wil zeggen dat er eerst een versregel in het Latijn staat, gevolgd door een vertaling.Ga naar eind33 Dit is niet ongewoon bij een psalterium. Bovendien komt in hetzelfde handschrift, maar in een codicologisch gezien apart deel, een gelijkaardig procédé voor bij het dodenvigilie. Het kan dus heel goed zijn dat een bestaande vertaling van de psalmen tot deze vorm is bewerkt. Dat het handschrift met de psalmenvertaling zeker een afschrift en geen autograaf is, valt af te leiden uit een handschrift uit Rooklooster (Brussel, K.B., 2905-09, f. 118v-28v). Deze codex is een rapiarium,Ga naar eind34 met daarin onder andere een zogeheten Sinte Jheronimus souter, een uittreksel uit de psalmen. Dit uittreksel is gebaseerd op dezelfde vertaling waarvan het andere Brusselse handschrift de volledige tekst levert. Enkele gedeeltes uit beide versies zijn parallel afgedrukt door Ebbinge Wubben.Ga naar eind35 Een vergelijking maakt duidelijk dat het Rooklooster-handschrift een veel betere tekst biedt, wat bewijst dat de kopie in ons psalterium een niet erg nauwkeurige kopie is. Hierboven is vermeld dat in Rooklooster wel vaker bestaande bijbelvertalingen werden geïncorporeerd, ook van de Bijbelvertaler, dus dat betekent dat hij in ieder geval kandidaat blijft voor deze overzetting van de psalmen. Men kan zich mét De Bruin afvragen of het Sinte Jheronimus souter ook door de Bijbelvertaler werd samengesteld. Aan dit relatief korte ‘souter’ gaat een proloog vooraf, waarin wordt gesteld dat de teksten zijn bedoeld voor mensen in de wereld die niet in de gelegenheid zijn om een volledig psalter te bidden. Zoals bekend, vertaalde de Bijbelvertaler geregeld werk voor leken in de wereld en liet hij zijn vertalingen vaak door een proloog voorafgaan. Maar op zich is dat niet voldoende om het werk aan hem toe te schrijven, wat De Bruin overigens wel deed.Ga naar eind36 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een bewijs dat de psalmenvertaling wijdere bekendheid genoot, is volgens De Bruin het feit dat de zeven boetepsalmen in het handschrift-Van Hulthem ook aan deze overzetting zijn ontleend.Ga naar eind37 De overeenkomsten zijn inderdaad groot, al heeft de versie van het Hulthemse handschriftGa naar eind38 wel enkele aanpassingen op lexicaal niveau, zoals moge blijken uit het onderstaande overzicht, waarin de beide versies van de eerste boetepsalm (Ps. 6) zijn weergegeven:
De verschillen tussen het handschrift-Van Hulthem en de zogeheten Vlaams-Brabantse standaardredactie van de psalmen zijn veel groter (althans: in de versie zoals die in de CSSN-editie voorligt), zodat die standaardredactie in ieder geval niet het voorbeeld voor het handschrift-Van Hulthem kan zijn geweest. Hetzelfde geldt voor de psalmenvertaling in de standaardredactie van de moderne devotie. Het is dus al met al goed mogelijk dat de Hulthemse versie van de boetepsalmen op enigerlei wijze teruggaat op de volledige psalmenvertaling. Nu het Hulthemse handschrift voorzichtig in verband wordt gebracht met Molenbeek, bij Brussel,Ga naar eind41 zou dit betekenen dat we, naast Rooklooster, een tweede plaats vlakbij Brussel hebben waar een kopie met excerpten uit deze psalmenvertaling werd vervaardigd. Het lijkt daarom wel aannemelijk dat we met een oorspronkelijk Brabantse vertaling van doen hebben, maar is deze ook van de Bijbelvertaler? De zogeheten Utrechtse bijbels leveren een vrijwel volledige vertaling van de Schrift, dit wil zeggen: ze bevatten de vertalingen van de Bijbelvertaler minus de meeste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Profeten, aangevuld met de vertaling van Johan Scutken van de Brieven der apostelen en de Openbaring en van de mede door hem gemaakte redactie van de psalmen en Cantica.Ga naar eind42 Opvallend is dat vijf codices van de Utrechtse bijbel in hun psalterium voor wat betreft de eerste acht psalmen aansluiten bij de tekstversie van onze psalmenvertaling.Ga naar eind43 De invloed is dus niet tot Brabant beperkt gebleven. Al met al kunnen we besluiten dat de versie van deze psalmenvertaling invloed heeft gehad, zowel in Rooklooster, waar andere bijbelteksten van de Bijbelvertaler zijn gebruikt, als in de bijbels waarin materiaal van de Bijbelvertaler en Scutken is opgenomen. Er is dus de nodige ‘circumstantial evidence’ die pleit voor de mogelijkheid dat de Bijbelvertaler de psalmenvertaling vervaardigde. Bestudering van de vertaaltechniek moet verdere evidentie brengen. In zijn bijdrage uit 1940 noemde De Bruin een aantal kenmerken die de Bijbelvertaler zouden verraden als maker van de psalmenvertaling.Ga naar eind44 Belangrijk zijn volgens hem de ‘karakteristieke woorden’ van de Bijbelvertaler. Hij publiceerde in 1977 een lijst van deze ‘voorkeurwoorden van de “vertaler van 1360”,Ga naar eind45 maar daarin worden nauwelijks vindplaatsen vermeld en is slechts zelden aangegeven welk Latijns woord is vertaald. Bovendien komen nogal wat zogeheten “karakteristieke woorden” die De Bruin in zijn bijdrage uit 1940 gaf niet in deze latere lijst terug (bijv.: anxtelec (vehementer), doemer, holocausten). Over het algemeen kan men zeggen dat deze woorden alleen enige bewijskracht hebben indien het Latijnse woord in de Psalmen én in het authentieke werk van de Bijbelvertaler op dezelfde wijze wordt vertaald, mits het bovendien een woord betreft dat buiten het oeuvre van de Bijbelvertaler nauwelijks voorkomt. De Bruin geeft één voorbeeld: arden potmaker (voor vas figuli, ook in Jeremia 18,6). Maar ook enkele andere vertalingen komen vrijwel uitsluitend of exclusief in het werk van de Bijbelvertaler voor (ontleend aan de cd-rom Middelnederlands), zoals op den tsop van sijn hoeft (in verticem eius), sculage (latibulum) en holocaust. Voor ons onderzoek is eveneens van belang dat in de prologen tot de Historiebijbel van 1361 een aantal malen psalmverzen in het Middelnederlands worden aangehaald; De Bruin gebruikt dit argument onvoldoende.Ga naar eind46 Als we die citaten vergelijken met ons psalterium en de versie van de Vlaams-Brabantse standaardredactie (de enige andere vertaling die toen beschikbaar was), dan blijken de overeenkomsten met het psalterium het grootst (hetgeen overeenstemt is cursief gezet): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ps. 55,11
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ps. 56,5
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ps. 139,4
Er is wel enige variatie ten opzichte van het psalterium, maar de tekst van de Bijbelvertaler sluit er toch meer bij aan dan bij de tekst van de Vlaams-Brabantse standaardredactie. De vooropgeplaatste genitief, een belangrijk kenmerk van de Bijbelvertaler, zien we tot twee keer toe, in afwijking van de Vlaams-Brabantse redactie. De schaarse verschillen zijn bovendien te verklaren uit het feit dat we bij het psalterium over slechts één volledig handschrift beschikken, dat bovendien niet erg nauwkeurig is. De Bruin noemt in zijn bijdrage uit 1940 nog een aantal vertaalkenmerken die hem ertoe brachten de psalmenvertaling op naam van de Bijbelvertaler te plaatsen: de voor het regens geplaatste genitieven (vooral van persoonsnamen); het veelvuldig gebruik van hervattende of terugverwijzende woordjes als so en hi.Ga naar eind47 Een ander argument om deze vertaling aan de Bijbelvertaler toe te schrijven vond De Bruin in de cantica, die traditioneel het psalterium, en zo ook het onderhavige handschrift met de volledige psalmenvertaling, besluiten: ‘Een ander bewijs dat dit psalter vervaardigd is door den vertaler van 1360, levert de overeenstemming van de redaktie van het canticum Ezechiae achter deze souter met de tekst van dit “liedekijn”, zoals de vertaler het in zijn historiebijbel heeft toegevoegd aan IV Reg. 20 en de vertolking ervan in Jes. 38:10 e.v., waaraan dit canticum ontleend is. Voorts is de “sanc van Habbacuc” in de bijbel van 1360 gelijkluidend [...]’.Ga naar eind48 Het wekt enige bevreemding dat De Bruin niet gezien heeft dat de meeste andere cantica eveneens in de Historiebijbel van 1361 staan, achtereenvolgens: Samuel 2, 1-10, Exodus 15, 1-19, Deuteronomium 32, 1-43, Daniel 3, 57-90 en Lucas 1,68-79, 1, 46-55, 2, 29-32.Ga naar eind49 Bij de cantica uit het Oude Testament kunnen we een vrijwel woordelijke overeenkomst vaststellen met de tekstversie in de uitgave van De Bruin. De Evangeliënharmonie in de vertaling door de Bijbelvertaler werd door De Bruin helaas niet uitgegeven. Hij gebruikte voor zijn editie van de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling meestal het tweedelige Londense handschrift, BL, Add. 15.310-11. Dit handschrift behoorde toe aan het St. Catharinaklooster te Hasselt. De cantica uit het Nieuwe Testament kunnen dus niet met de CSSN-editie worden vergeleken. Voor een vergelijking van de cantica met deze Evangeliënharmonie wordt hier gebruik gemaakt van het hs. Luik, UB, ms. 2635, dat het diatessaron in de vertaling van de Bijbelvertaler bevat. Het Luikse handschrift is voor hetzelfde klooster - het St.-Catharinaklooster te Hasselt - en in dezelfde tijd geschreven als het Londense handschrift. De reden waarom men de Evangeliënharmonie niet opnam in het grote tweedelige Londense bijbelhandschrift, is waarschijnlijk gelegen in het feit dat het Luikse handschrift is ingericht voor liturgisch gebruik en daarmee een andere functie had dan de codex met de bijbel. Om niet geheel blind te varen op deze ene tekstgetuige is ook een vergelijking gemaakt met de Evangeliënharmonie in het hs. Brussel, K.B., 9018-23, maar er vielen geen varianten van belang vast te stellen tussen dit Brusselse en het Luikse handschrift. Een vergelijking met het bekende Magnificat (Lucas 1,46-55) laat zien dat er weliswaar afwijkingen zijn tussen de Evangeliënharmonie en het betreffende canticum, maar dat de tekst van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijbelvertaler toch de bron moet zijn geweest. Ter vergelijking is de tekst van het Stuttgartse diatessaron afgedrukt, want op een gelijkaardige versie baseerde de Bijbelvertaler zijn vertaling van de Evangeliënharmonie: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Magnificat, naar: 1. Luik, ms. 2635; 2. Stuttgartse Diatessaron; 3. Psalterium
Ondanks deze overeenkomsten blijft de mogelijkheid bestaan dat de kopiist van het psalterium de cantica aan de Bijbelvertaler heeft ontleend, maar zelfstandig de psalmen heeft vertaald. Als we dat zouden aannemen, wordt het moeilijk om het voorkomen van bepaalde woorden te verklaren die we verder alleen bij de Bijbelvertaler vinden, alsmede de overeenkomsten in vertaaltechniek. Verder is de overeenstemming tussen de psalmcitaten in de proloog tot de Historiebijbel van 1361 en het psalterium opvallend groot. Ten slotte is het opmerkelijk dat deze vertaling enige invloed heeft uitgeoefend op het psalterium van enkele Utrechtse Historiebijbels; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van deze bijbels is immers bekend dat ze alleen werk van de Bijbelvertaler en van Scutken overleveren. Het psalterium is daarom onzes inziens een werk dat met het nodige voorbehoud aan de Bijbelvertaler kan worden toegeschreven. Hij vertaalde alle psalmen en voegde de cantica toe vanuit zijn eigen vertaling in de Historiebijbel. Bijgevolg is het oorspronkelijk Psalterium in ieder geval na voltooiing van de Historiebijbel, dus na 1361 ontstaan. Het enige ons overgeleverde volledige exemplaar van het Psalterium is een kwalitatief niet erg goed afschrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De oudste handschriften van de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling6.1. Het fragment JobHet fragment met Job (London, BL, MS-ADD. 34.392) is het restant van het oudste handschrift met de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling. Vanwege het vrij consequents gebruik van de tong-e (niet alleen aan het einde van het woord maar ook in een woord), moet het in het derde kwart van de veertiende eeuw worden geplaatst.Ga naar eind51 De taal is Hollands. Het fragment levert precies de recto-b/verso-a- kolom van een perkamenten tweekolomshandschrift. De volledige binnen-, boven- en ondermarge bleven bewaard, respectievelijk 25, 29 en 64 mm (deze en alle volgende ma ten zijn gemeten op de recto-zijde). De hoogte van het blad is 310 mm. Hoogte en breedte van de kolom bedragen 215 x 75 mm. De breedte van het oorspronkelijke blad is natuurlijk moeilijker te schatten, in ieder geval 25 en 2 x 75 mm, plus de interkolom en de buitenmarge, die we schatten op 15 en 30 mm. We komen dan op een bladmaat van 310 x ca. 220 mm. Dit komt neer op twee dubbelbladen uit één vel perkament van ca. 620 x 440 mm. De dubbele naaigaatjes zijn goed zichtbaar op 37, 83, 128, 173, 212 en 262 mm van de bovenkant. Het schrift is goed verzorgd maar betrekkelijk kiein (o-hoogte 2, 0 mm) en het regeltal is met 50 regels per kolom relatief hoog. Het is dus geen handschrift dat geschikt is voor refterlezing of om door meerdere personen tegelijk te worden gelezen. Het fragment maakte in ieder geval deel uit van een bijbelhandschrift. Zoals gezegd, is dit af te leiden uit de bewaarde koptitel op de rectozijde: Job. Gezien de ouderdom van het fragment staat het nog dicht bij de tijd waarin de Bijbelvertaler werkzaam was, al is het wel in Holland afgeschreven. Het valt natuurlijk moeilijk uit te maken of de codex ook in het beoogde milieu van leken functioneerde. Het handschrift is gezien de uitvoering voor privé-lectuur bestemd; daarmee wijkt het behoorlijk af van het hierna te bespreken handschrift. Maar of het handschrift particulier in plaats van institutioneel bezit was, valt niet te zeggen. Als we het tekstfragment vergelijken met de door De Bruin uitgegeven versie, valt op dat er vrijwel geen variatie is vast te stellen. Dat is opmerkelijk, want het handschrift dat De Bruin gebruikte, kwam bijna honderd jaar later tot stand. Dit wijst op een stabiele overlevering. Het betekent bovendien dat het basishandschrift van De Bruin goed bruikbaar is voor onderzoek naar de vertaal- en bewerkingstechniek van de Bijbelvertaler. Reeds in het derde kwart van de veertiende eeuw was het werk van de Bijbelvertaler in een ander milieu gaan functioneren dan dat van de directe opdrachtgever, de Brusselaar Jan Taye, want dit handschrift is in Holland geschreven. In dezelfde periode raakte ook werk van Ruusbroec in Holland bekend,Ga naar eind52 zodat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 1: Den Haag, KB, 72 A 28, dl. 1, nr. 88r (detail, ware groote). © K.B. Den Haag.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
expansie van Brabantse literatuur in het Noorden toen kennelijk op ruimere schaal heeft plaatsgehad. Deze noordelijke verspreiding van literatuur uit het zuiden vond nog plaats voor het optreden van Geert Grote, die als belangrijkste verspreider van onder anderen Ruusbroec in het Noorden wordt gezien. Zonder aan zijn rol iets af te willen doen, moet toch geconstateerd worden dat hij kon putten uit materiaal dat reeds in de Noordelijke Nederlanden, meer in het bijzonder in Holland, aanwezig was. Dat hij de Brabantse volkstalige literatuur later in het centrum van de aandacht heeft geplaatst, staat natuurlijk buiten kijf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.2. Het fragment III RegumHet fragment van III Regum (Den Haag, K.B., 72 A 28) hoort tot de Historiebijbel en de auteurskwestie speelt hier dus geen rol. Het fragment heeft als verstevigingsmateriaal voor een boekband gediend. Voordien deed het echter dienst als omslag; we kunnen dit nog zien aan de uitgesneden hoeken en aan de vouwen. Gezien het Nederduits dialect stamt het fragment uit een streek grenzend aan het Middelnederlands taalgebied, mogelijk Westfalen. Het handschrift wordt door Biemans in het derde kwart van de veertiende eeuw geplaatst,Ga naar eind53 maar dat lijkt te vroeg. Rond 1400 is een veiliger datering. Gewezen kan worden op de overeenkomst met Manuscrits datés/Pays-Bas II, 459 (1399, Nettelhorst (Gelderland; vooral de hand op f. 137) en 708 (1394, Windesheim; het aspect van de hand op f. 58v). Aan de over een opening lopende koptitel Regum Tercius kunnen we zien dat het fragment tot een bijbelhandschrift behoort. Dit handschrift was opgemaakt in twee kolommen. De bovenmarge is deels compleet bewaard en meet 45 mm; de binnenmarge bleef volledig bewaard en meet eveneens 45 mm (deze en alle volgende maten zijn gemeten op de recto-zijde). De oorspronkelijke hoogte van de schriftspiegel was 300 mm. Wanneer we een ondermarge aannemen van ongeveer 90 mm, komen we uit op een oorspronkelijke bladhoogte van 435 mm. Van de vouw tot de b-kolom me ten we 165 mm; de breedte van de a-kolom is 100 mm. Als we voor de b-kolom dezelfde breedte aanhouden, komen we uit op 265 mm. Tellen we daarbij een buitenmarge van ca. 60 mm, dan komt de breedte van het blad op ca. 325 mm. Dit betekent dat uit een vel perkament van 660 x 440 mm één bifolium gehaald kon worden. De sneetjes waar de katernen op de bindtouwen waren genaaid, zijn op 64, 127, 186, 246 en 306 mm van de bovenkant. Het onderste van de zes sneetjes bevond zich in het afgesneden gedeelte. We hebben hier dus te maken met een werkelijk kolossaal boek met hoge productiekosten. De bladgrootte gecombineerd met het grote schrift (o-hoogte 4,0 mm) kan erop wijzen dat het handschrift oorspronkelijk bedoeld was om in groepsverband te lezen. Verder valt op dat er als afkortingen alleen nasaalstrepen zijn gebruikt, meestal aan het einde van de regel (voor m of n); dat wijst wellicht op een doelgroep die met vertrouwd was met een ingewikkelder afkortingssysteem. De uitvoering van het handschrift is verder betrekkelijk simpel: het schrift is van niet meer dan gemiddelde kwaliteit, de rubricatie werd door de kopiist uitgevoerd, van enige versiering is niets te zien. Het handschrift is op duurzaamheid en gebruiksgemak gemaakt. Het is in ieder geval geen pronkhandschrift voor particulieren (zoals sommige Utrechtse bijbels en de Noord-Nederlandse historiebijbel). Als herkomst lijkt een klooster of een huis van semi-religieuzen goed mogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel tekst biedt dit fragment natuurlijk niet, maar het laat toch enkele interessante aspecten zien. Uit de prologen van de Bijbelvertaler weten we dat hij er bijzonder aan hechtte dat bijbeltekst en de commentaren (ontleend aan Historia scholastica) goed van elkaar onderscheiden zouden worden: [...] so sel ic tot allen steden daert profijt ende orbaer wesen sel, nemen uut historia scolastica ende setten by den texte. Mar dat sal ic wel tot allen steden onderscheiden, waert beghint ende eynde neemt, mit roden yncte.Ga naar eind54 Hij wijst kopiisten er zelfs op dat als zij zich niet aan zijn instructies houden, zijn (en hun!) werk als verknoeid mag worden beschouwd: Ende so wie hier namaels uut desen boeke ennen anderen scriven wil, hi moet naerstelike merken ende hem wachten dat hine scrive also dese gheordiniert is, of hi soude twerck seer blameren ende sine pijn verliesen.Ga naar eind55 In het fragment staat op de rectozijde vóór het begin van kapittel 13 in rood Text. Hiermee wordt gemarkeerd dat hetgeen volgt uit de bijbel stamt. (In latere handschriften vinden we ook wel text der bibelen.) Op de versozijde is een stuk uit Historia scholastica gemarkeerd door de rubriek Scolastica historia. Daarmee voldoet dit handschrift aan de eisen die door de Bijbelvertaler aan de opmaak van zijn bijbelvertaling waren gesteld. Ook ver buiten het oorspronkelijk verspreidingsgebied hield men zich dus aan zijn instructies voor kopiisten. Een vergelijking met het basishandschrift dat De Bruin voor zijn editie gebruikte (zo men weet nam hij de gedeeltes ontleend aan Historia scholastica niet op) laat zien dat er op woordniveau enige aanpassingen zijn aan het dialect van de kopiist, maar dat er verder volledige overeenstemming is. Dat versterkt nog eens de indruk dat het basishandschrift van De Bruin goed bruikbaar is voor onderzoek naar de bijbelvertaling. Dit fragment en dat van de Job-tekst laten zien dat de bijbelvertaling reeds (ruim) vóór 1400 in het noorden en noordoosten verspreiding had gevonden. Daardoor kon men enkele decennia later, bij het samenstellen van de Utrechtse bijbels, gebruik maken van de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling. In een andere bijdrage lieten we al zien dat Gerard Zerbolt van Zutphen in zijn traktaat over de bijbel in de volkstaal (van omstreeks 1393/94) zeer waarschijnlijk de overzetting door de Bijbelvertaler op het oog heeft gehad.Ga naar eind56 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3. De psalmenvertalingHet volledige handschrift met de vertaling van de psalmen wijkt in opmaak sterk af van de twee hiervoor besproken handschriften. Het maakt onderdeel uit van een codex waarin twee handschriften, geschreven door dezelfde hand, zijn samengebonden; dit blijkt uit het feit dat het psalterium een eigen, contemporaine Romeinse nummering heeft en aan het eind een eigen inhoudsopgave bevat. Het eerste handschrift in deze codex bevat teksten voor liturgisch gebruik, meestal alleen in het Latijn, in één geval in het Latijn met een Brabantse vertaling. Alle teksten zijn achter elkaar door geschreven, alleen het laatste blad (f. 22) bleef op de versozijde leeg; het betreft: officie van Kerst, Pasen, Pinksteren, Triniteit en Annunciatie (Latijn, f. 1-12rb); collecten van heiligen, van Geneviève tot en met Barbara (Latijn, f. 12rb-18vb); Dodenofficie met lectiones (Latijn/Brabants, f. 18vb-22rb). In het Dodenofficie worden eerst grotere stukken in het Latijn gegeven, gevolgd door de vertaling. In het tweede handschrift van deze codex, dat uit het psalterium en de cantica bestaat, gaat het om een regel-voor-regel-vertaling. Het eerste handschrift is dus maar ten dele bedoeld voor mensen die het Latijn niet goed machtig zijn, terwijl het tweede exclusief op hen is gericht. Duidelijk is dat de beide handschriften functioneerden in een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
milieu waarin beide talen werden gebruikt; een klooster is derhalve de meest waarschijnlijke herkomst, waarbij we voor het psalterium aan gebruik door lekebroeders kunnen denken. Het eerste zowel als het tweede handschrift zijn te oordelen naar het schrift aan het einde van de veertiende eeuw door dezelfde hand geschreven. De opmaak van beide handschriften is gelijkaardig; het eerste is tweekoloms met 32 regels, het tweede eveneens, maar met 30 regels per kolom. Het formaat is 220 x 162, waarmee ze duidelijk kleiner zijn dan de twee bovenstaande gereconstrueerde handschriften. Gezien het feit dat de kopiist eerder een tekst tweetalig kopieerde, is het mogelijk dat het tweetalig psalterium eveneens zijn inventie is. In een psalterium werden wel vaker de beide talen gebruikt, maar meestal zijn dan alleen de eerste woorden van een vers in het Latijn. Voor dit handschrift was echter het criterium dat men het hele psalterium woord-voor-woord moest kunnen meelezen. We kunnen dan denken aan een klooster onder de regel van Benedictus, waar iedere week het hele psalterium gezongen moest worden; het handschrift was dan bedoeld voor degenen die de Latijnse tekst (nog) niet beheersten. Daarmee blijft natuurlijk de vraag of ook de Bijbelvertaler dit publiek op het oog had geheel in het midden en ook of hij zelf al dan niet een regel-voor-regel-vertaling heeft vervaardigd. Het kan immers zijn dat de psalmenvertaling onderdeel uitmaakte van zijn bijbel-vertaalproject, dat, zoals we weten, over een periode van zeker 25 jaar tot stand is gekomen. Het is in ieder geval zeker dat deze vertaling een zeer beperkte weerklank heeft gehad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De particuliere bezitters van de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling in de veertiende eeuwUit de veertiende eeuw zijn, zoals gezegd, maar zeer weinig handschriften met de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling overgeleverd. De vraag is natuurlijk of wat thans nog voorhanden is als representatief kan worden beschouwd. Bijbelhandschriften verouderden niet zo heel snel en de enorme hoeveelheden perkament die ervoor nodig waren konden veelal een andere bestemming krijgen. Handschriften uit particulier bezit konden bovendien altijd nog een tweede leven tegemoet gaan als ze aan een klooster werden geschonken. Wat dat betreft zou de overlevering dus representatief kunnen zijn. Zoals uit de prologen blijkt, was Jan Taye de opdrachtgever van de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling. Van meet af aan hield de Bijbelvertaler echter rekening met een bredere verspreiding, gezien zijn instructies aan kopiisten. Of hij daarmee ook kopiisten in kloosters voor ogen had, blijft een vraag. In zijn prologen laat hij zich in ieder geval wel kennen als een groot pleitbezorger van de bijbel in de volkstaal voor een seculier publiek. Naast Jan Taye zijn enkele andere particuliere bezitters van deze bijbelvertaling bekend. Reeds De Bruin wees op twee Gentse burgers die waarschijnlijk de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling, of in ieder geval een gedeelte daarvan, in bezit hadden. Het betreft: Meester Symoen Eylaers, waarschijnlijk een chirurgijn, die in een akte van van 5 juli 1376 j deel van der Biblen aan zijn zoon Reinkine naliet; Jan Wasselins, overleden in 1388, bezat een Bibele in vlaemsche.Ga naar eind57 De oogst is niet groot als men bedenkt dat De Pauw voor het Gentse materiaal 40 000 akten doorploegde. Al met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al lijkt de schaarse hoeveelheid handschriften uit de veertiende eeuw die ons is overgeleverd enigermate representatief te zijn: veel is er waarschijnlijk nooit geweest en zeker niet in particulier bezit.Ga naar eind58 Een mogelijke verklaring voor de zeer beperkte verspreiding van de bijbel onder leken is te vinden in het maatschappelijk klimaat in het derde kwart van de veertiende eeuw. Talloze ketterse groeperingen waren toen actief en tegen hen werd fel opgetreden. Van verstrekkende betekenis was het decreet dat Keizer Karel IV op 17 juni 1369 uitvaardigde.Ga naar eind59 Hierin draagt hij de inquisiteurs op om ketterse geschriften in de volkstaal op te sporen en te vernietigen. Opvallend is dat daaronder eveneens boeken worden verstaan die over de Schrift handelen. Juist een tekst als de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling, vol met theologische en andere commentaren op de schrifttekst, kon daardoor heel gemakkelijk in een verdacht daglicht komen te staan. Dat zou verklaren waarom de receptie van dit werk al spoedig in kloosters en niet meer bij particulieren plaatsvond.Ga naar eind60 Zerbolt van Zutphen droeg daaraan bij door zijn traktaat De libris teutonicalibus, waarin hij de bijbellectuur door leken inperkt tot het Evangelie en het lezerspubliek beperkt tot de Broeders en Zusters van het Gemene Leven.Ga naar eind61 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. ConclusiesHet onderzoek naar de vertaaltechniek heeft het mogelijk gemaakt twee vertalingen met enige zekerheid aan de Bijbelvertaler toe te schrijven: het boek Job en het Psalterium, waarbij opgemerkt moet worden dat het bijkomend bewijs voor het boek Job groter is. Het fragment van Job is het oudste (derde kwart veertiende eeuw), maar de tekstuele overeenkomst met de veel latere handschriftelijke traditie is frappant. Dit betekent dat de latere handschriften waarschijnlijk een goed beeld geven van de oorspronkelijke tekst van de Bijbelvertaler en dus voor verder onderzoek bruikbaar zijn. De oudste handschriften van de Zuid-Nederlandse bijbelvertaling zijn wat hun uitvoering betreft onderling verschillend en ze functioneerden waarschijnlijk in verschillende milieus: het fragment van III Regum stamt uit een kolossaal bijbelhandschrift dat mogelijk in een klooster werd gebruikt voor gemeenschappelijke lezing. Het psalterium heeft zeker in een monastiek milieu gefunctioneerd. De verkloosterlijking van de bijbelvertaling, toch oorspronkelijk voor een leek bedoeld, zet dus reeds aan het einde van de veertiende eeuw in. Het Job-fragment is wel voor privé-lectuur bestemd, maar of het geschreven is voor een leek in de wereld of in een klooster, is een geheim dat het fragment niet prijsgeeft. Dat er in de veertiende eeuw maar weinig in particulier bezit was, lijken we wel te mogen afleiden uit het archiefmateriaal dat ons uit de veertiende eeuw uit Gent bekend is. Een verklaring zou kunnen zijn dat het decreet van Keizer Karel IV uit 1369 betreffende ketterse boeken zijn uitwerking in de Zuidelijke Nederlanden niet gemist heeft en ook de bijbelvertaling in deze vorm tot verdachte lectuur maakte. Waarschijnlijk was het project om de bijbel onder leken te verspreiden onder een slecht gesternte geboren.
Adres van de auteur: Vakgroep Nederlands, KU Nijmegen, Postbus 9103, nl-6500 HD Nijmegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|