Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118
(2002)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 342]
| |||||||||||||||||
Annelies Roeleveld
| |||||||||||||||||
1. InleidingIn Trefwoord 2002 heeft J. van Donselaar een artikel geschreven over het woord neger, naar aanleiding van het feit dat er Nederlanders van Surinaamse afkomst zijn die via de rechter geprobeerd hebben de woorden creool en neger uit de Grote Van Dale te laten schrappen. Ook naar het oordeel van de rechter moet een modern woordenboek niet voorschrijven maar beschrijven: de woorden creool en neger komen nu eenmaal in het Nederlands voor, al voelen sommige mensen die met deze woorden worden benoemd zich blijkbaar zo minderwaardig bejegend dat zij ze letterlijk niet meer willen horen of zien. In dit artikel komt de interessante en onverwachte geschiedenis aan de orde van het woord creool, waar Van Donselaar in zijn artikel niet op ingaat, en ook deze geschiedenis wijst uit dat creool niet een woord is dat als het ware van nature discriminerend zou zijn. | |||||||||||||||||
2. Betekenis in het NederlandsDe enige betekenis van het woord creool die de meeste Nederlanders in 2002 kennen is ‘iemand van gemengd bloed, met name een gemengdbloedige afstammeling van Surinaamse (of Antilliaanse) negerslaven’. Van Dale 1999 geeft als eerste betekenis echter ‘iemand die in een ander werelddeel geboren is uit Europese ouders’ en keurt de betekenis ‘iemand van gemengd bloed’ af. Vanwaar deze discrepantie? De geschiedenis van het woord begint al in de zestiende eeuw, maar de eerst bekende attestatie van creool in het Nederlands is uit ca. 1740: de Crioolens ‘de Afrikaanse slaven en/of hun afstammelingen’, in Ontwerp tot Eene Beschrijving van Surinaamen, geschreven door een Surinaamse planter (Beeldsnijder 1994, Donselaar 1996). De volgende attestatie is van 1749: creool-negers ‘in Suriname geboren negers’ (Friederici); het woorddeel creool betekent hier uitsluitend ‘aldaar geboren’, omdat het ras al benoemd is in het woorddeel neger. De volgende vindplaatsen dateren van 1770. Het komt in dat | |||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||
jaar een aantal malen voor: Slaaven die in onze Volksplantingen uit Slaaven gebooren worden, Creoolen genaamd, hier zijn creolen dus ‘in Suriname geboren negers (of kleurlingen) in contrast met van over zee aangevoerde slaven’ en Sommige [bosnegers] die men Creoolen noemt [...] welke in het Bosch gebooren en nooit Blanken gezien hadden, dus ‘in vrijheid in het Surinaamse bos geboren negers’ (beide uit Hartsinck, geciteerd in Donselaar 1989). Hartsinck gebruikt creool ook als bijvoeglijk naamwoord: Creole negers ‘in Suriname geboren negers’, waar creole dus opnieuw betekent ‘aldaar geboren’, omdat ook hier het ras al vervat is in het woord neger. De volgende attestatie is uit een woordenboek van 1786-93: Kreool. Door geheel Amerika geeft men deeze naam aan de nakomelingen der Europeërs, die zich in dat wereltdeel hebben nedergezet (WNT). In 1866 vinden we de vrouwelijke vorm kreoole met de betekenis ‘blank in Suriname geboren meisje’ (Donselaar 1989). In Van Dale 1872 is een creool ‘iemand die in een ander werelddeel geboren is uit Europeesche ouders, meer bepaaldelijk een afstammeling van Europeanen in de Spaansch-Amerikaanse staten en op de West-Indische eilanden’; in de Woordenschat van 1899 is een creool ‘een afstammeling van blanken, geboren in Mexico, Zuid-Amerika en West-Indië’. De betekenis ‘iemand van gemengd bloed, met name een gemengdbloedige afstammeling van Surinaamse of Antilliaanse negerslaven’ heb ik pas in een woordenboek uit 1912 kunnen vinden: na de betekenis creool ‘iemand die uit blanke ouders geboren is in Mexico, Zuid-Amerika en West-Indië’ volgen in Kuipers woordenboek als verdere betekenissen ‘een lichte kleurling in West-Indië geboren’ en ‘(in onze Westindische bezittingen) inlandsch kind’. Het is dus duidelijk dat, blijkens een groot aantal attestaties, gesteund door woordenboekdefinities, in het Nederlands eeuwenlang een creool een blanke is, al bestaat vanaf de eerste attestatie in Suriname ook al de betekenis ‘aldaar geboren neger of kleurling’. | |||||||||||||||||
3. EtymologieVolgens de etymologische woordenboeken van De Vries-De Tollenaere en Van Veen-Van der Sijs is creool in het Nederlands ontleend aan Frans créole (1670; Rey), dat teruggaat op het Portugees. Het ligt echter meer voor de hand dat het Nederlands het woord niet via het Frans maar rechtstreeks aan het Portugees heeft ontleend, gezien de vele contacten met sprekers van Portugees in onze rijke geschiedenis in Zuid-Amerika, en ook gezien de oudste attestatie. De latere vorm kan beïnvloed zijn door het Frans en zeker ook door het Engels (waar de uitspraak [kri:oul] is en de spelling creole). De Portugese vorm was crioulo met de variant crioilo (de Portugese -ou- was een diftong, die later [o] werd), de betekenis in de eerste attestatie is ‘in Brazilië geboren kleurling’ (1632). De Portugese vorm is alleen te verklaren als die is ontleend aan een Spaanse vorm die met de verkleiningsuitgang -uelo was afgeleid van Spaans crio ‘zuigeling, kindje’, bij het Spaanse werkwoord criar ‘kweken, opvoeden’ (uit Latijn cre?re ‘verwekken’). Crio ‘kindje’ kwam in het Portugees niet voor, wel cria ‘jong van een dier’. Deze Spaanse vorm, *criuelo, kan via een corruptie in de taal van de Afrikaanse slaven tot *crioilo zijn geworden, waarop het Portugees het dus ontleend heeft als crioilo, crioulo. In het Spaans ontwikkelde het woord zich verder tot criollo ‘in | |||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||
de kolonie geboren slaaf, kleurling of blanke’ (1562; Woll), ‘in de kolonie geboren blanke’ (1590; Woll). Het Nederlands, het Frans en het Engels kunnen het daaraan evenwel, gezien de al vroeg optredende Zuid-Amerikaans-Spaanse uitspraak van de -ll- als [j] of [?], niet ontleend hebben. | |||||||||||||||||
4. BetekenisontwikkelingHet woord betekent gezien de etymologie en de oudste attestaties oorspronkelijk ‘alhier geboren en opgevoed (kind/persoon)’, waarbij ‘alhier’ Zuid-Amerika en West-Indië is. In de elf oudste Spaanse attestaties (1562-1599) gaat het zowel om slaven, kleurlingen als blanken; de bepalende factor is blijkbaar niet de huidskleur maar het geboren zijn in de kolonie uit van elders afkomstige ouders. De betekenis van het woord beperkt zich dan: het wordt rond 1600 uitsluitend een aanduiding voor wie in noordelijk Zuid-Amerika of het Caraïbisch gebied geboren was uit blanke, uit Europa afkomstige ouders. De eerste attestaties van deze betekenis komen uit Peru en Rio de la Plata, waar weinig tot geen Afrikaanse slaven waren en de potentiële betekenis ‘afstammeling van Afrikaanse slaven’ dus verloren ging. In het Spaans van Peru, bijvoorbeeld, betekent criollo nog steeds: ‘blanke Zuid-Amerikaan, afstammeling van Europeanen, niet-Indiaan’. Ook in de talen van de andere Europese koloniën duidt het woord lange tijd uitsluitend de afstammelingen aan van Portugese en Spaanse kolonisten, later ook van andere Europeanen in deze gebieden. Hesseling (1905: 161) citeert een gesprek in het zogenaamde Negerhollands dat op verschillende eilanden van de Antillen werd gesproken. Het gesprek werd, ook al in 1770, opgetekend door een Deen. Een blanke moeder zegt tegen haar blanke dochter Ju bin een Creol vaervaer ‘je bent echt een creool’. Ook in Oost-Indië blijkt het woord creool gebruikt te worden voor een kind dat uit blanke ouders in Indië was geboren: een citaat in het WNT uit 1827-30 spreekt van De Liplappen of Creolen...in Indië (WNT onder de ingang liplap). Gezien een ander citaat uit dezelfde ingang hoefde liplap nog niet ‘halfbloed’ te betekenen: De kinderen in Indie geboren, worden van de Europeërs onderscheiden met den naam van Liplappen, schoon beide de ouders in Europa geboren zijn (1793). De term werd op dezelfde manier ook voor dieren gebruikt: creool-paarden en creool-varkens waren in Zuid-Amerika gefokt uit paarden en varkens die uit Europa waren ingevoerd (1749; Friederici), er bestond creolenvee (Donselaar 1989). Ook in het Engels betekende creole tot vrij kort geleden ‘afstammeling van blanke kolonisten in het Caribisch gebied’. In de roman Jane Eyre (1847) van Charlotte Brontë is de geheimzinnige vrouw die Thornfield Hall onveilig maakt, de creoolse vrouw van Mr. Rochester. Zij wordt opgesloten gehouden, niet uit schaamte omdat zij een kleurling zou zijn, maar omdat zij krankzinnig is geworden, misschien omdat zij als vrijgevochten blank tropenkind in het Victoriaanse Engeland niet kon aarden (een idee dat Jean Rhys uitwerkt in haar roman Wide Sargasso Sea). In de Verenigde Staten betekent creole tot op de dag van vandaag allereerst ‘blanke afstammeling van Franse kolonisten’, en wel speciaal in Louisiana, ‘the Creole State’; daarnaast betekent het ‘afstammeling van Franse kolonist en neger’. In een willekeurig Frans-Nederlands woordenboek (Valkhoff 1902) staat als vertaling van het Franse woord créole ‘kreool, kreoolse; hij of zij die van Europeesche ouders in Amerika geboren is’. | |||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||
In de achttiende eeuw gaat het woord in meerdere talen bij uitbreiding opnieuw tevens de in West-Indië geboren nakomelingen van Afrikaanse slaven aanduiden. Oldendorp heeft de manuscripten der Evangelische Broedergemeente betreffende de Maagdeneilanden uitgegeven, waar ook Negerhollands werd gesproken. Hij spreekt voor 1767-68 van creolen bij zowel blanken als zwarten. In Suriname werd in de achttiende eeuw verschil gemaakt tussen Zautwater-negers ‘van over zee aangevoerde slaven’ (1749, Friederici) en Creoolen ‘in de kolonie geboren slaven’ (WNT onder zoutwater I, uit Hartsinck). De betekenis ‘iemand van gemengd bloed’ komt, zoals boven opgemerkt, pas veel later, in de vroege twintigste eeuw in de Nederlandse woordenboeken, bijvoorbeeld ook schoorvoetend in Koenen 1923: ‘kind van Europeesche ouders in de tropen, soms: halfbloed’. Halverwege de twintigste eeuw heeft Kramers 1950 nog steeds als enige definitie van creool: ‘in tropisch Amerika geboren kind van blanke ouders’. De strijd om de ‘kleurrijkheid’ van dit woord uit de woordenboeken te weren is verbazend hardnekkig. Koenen 1974 meldt het volgende over creool: 1 (oorspr. en nog in New-Orleans) naam voor afstammelingen v.d. Portugese en Spaanse kolonisten uit de zeventiende en achttiende eeuw in noordelijk Z.-Am. en het Caraïbisch gebied; 2 afstammeling van Europeanen in die streken; 3 (in Suriname) inboorling, geboren uit afstammelingen van negerslaven; het gebruik van ~ voor mensen van gemengd ras is onjuist. (cursiveringen Koenen).En Van Dale 1984: iem. die in een ander werelddeel geboren is uit Europese ouders, meer bepaald een afstammeling van Europeanen in de Spaans-Amerikaanse staten en op de Westindische eilanden; - (in Suriname) inboorling, geboren uit afstammelingen van negerslaven; - [minder juist is het gebruik in toepassing op personen van gemengd Europees en niet-Europees bloed].Deze laatste opmerking is in Van Dale 1992 en 1999 ingekort tot: ‘(minder juist) persoon van gemengd Europees en niet-Europees bloed’. In de meest recente editie schrijft de Grote Van Dale dus nog altijd voor wat (blijkbaar voor het historisch of etymologisch gevoel van de redacteuren) juist en minder juist is. Ook in het Britse Engels en het Engels van het Caraïbisch gebied wordt de betekenis van creole tegenwoordig steeds meer beperkt tot ‘uit het Caraïbisch gebied afkomstige (vaak gemengdbloedige) afstammeling van negerslaven’ (Allsopp 1996) en begint de creoolse afkomst van Mrs. Rochester uit Jane Eyre aanleiding te geven tot misverstanden. | |||||||||||||||||
5. Andere betekenissenCreool is ook een verkorte vorm van creolentaal. Dat een uit een pidgin ontstane nieuwe, volwaardige taal (definitie Van Dale 1976) in de internationale taalkunde de naam creole language of creole draagt, is het gevolg van de omstandigheid dat juist onder de Afrikaanse slaven en hun afstammelingen veel van dergelijke talen ontstonden. Op de plantages waren de slaven vaak afkomstig uit allerlei verschillende | |||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||
gebieden in Afrika; zij konden alleen communiceren in een ter plaatse ontstane pidgin, een zeer simpele omgangstaal, in deze gevallen gebaseerd op de taal van de meesters. De kinderen van de slaven leerden vanaf het eerste moment niet de talen van hun Afrikaanse voorouders, die niet of nauwelijks om hen heen gesproken werden. De pidgin werd hun moedertaal en ontwikkelde zich weer tot een volwaardige taal, een creolentaal. Het hierboven genoemde Negerhollands van de Antillen, het Sranang Tongo in Suriname (vroeger ook wel Negerengels geheten) en de talen van de marrons (of bosnegers) in Suriname zijn een paar voorbeelden. De meeste woordenboeken geven overigens als definitie van creolentaal of creoolse taal: ‘verbasterde Europese taal’. Ook de Aanvullingen op het WNT (2001) kent creoliseren alleen als ‘het buiten Europa verbasteren van een Europese taal onder invloed van een inheemse taal’, een omschrijving die meer op een pidgin slaat dan op de volwaardige taal die zich daar uiteindelijk weer uit ontwikkelt. Een creool is tegenwoordig ook een oorring. Deze betekenis is ontstaan omstreeks 1980, waarschijnlijk omdat Surinamers en Antillianen (ook mannen), die toen in grotere getale dan ooit naar Nederland kwamen, ze veel droegen (Van Dale 1984). | |||||||||||||||||
6. De connotatiesVolgens mijn eigen waarnemingGa naar eind1 was in de jaren vijftig van de vorige eeuw creool een neutraal woord, dat bijvoorbeeld in de aardrijkskundeboekjes werd gebruikt: in Suriname wonen Indianen, Creolen, Boslandcreolen (zie hieronder), Hindoestanen, Javanen, enz. Ferrier, de laatste gouverneur en eerste president van Suriname, gebruikt in 1950 in zijn proefschrift over de Surinaamse samenleving heel vanzelfsprekend de omschrijving Creolen voor de bevolkingsgroep die bestaat uit de (vaak gemengdbloedige) afstammelingen van de Afrikaanse slaven. Ook Beeldsnijder gebruikt in zijn recente proefschrift (1994) creolen en creools als neutrale beschrijving van in Suriname geboren afstammelingen van Afrikaanse slaven (p. 123 en passim). Het woord boslandcreool kwam op in de jaren 1950 als eufemisme voor het als onbeschaafd aangevoelde woord bosneger ‘in het binnenland levende afstammeling van weggelopen slaven’. Meteen vanaf de jaren 1950, maar definitief aan het eind van de twintigste eeuw werd ook dit woord (dat nooit echt ingeburgerd is) vervangen, door marron ‘afstammeling van weggelopen slaaf’. De benaming Marrons (waarschijnlijk uit Spaans-Cubaans marro ‘ontvluchting’) werd eerder vooral gebruikt voor de weggelopen slaven zelf, bijvoorbeeld in de geschiedenisboeken. Ferrier in 1950 en Meijer in 1956 gebruiken nog het woord bosnegers, ondanks het blijkbaar opkomende gevoel dat neger een onbehoorlijk woord is. Beeldsnijder gebruikt in 1994 uitsluitend nog Marrons. In mijn waarneming was ook het woord neger in Suriname in de jaren 1950 geen scheldwoord of woord met vanzelfsprekende discriminerende connotaties. De uit Suriname afkomstige cabaretier Jörgen Rayman gebruikt het in 2002 nog altijd op die neutraal-beschrijvende manier: ‘En wie mag hier weer opruimen? Mij niet gezien vandaag, dan zoeken ze maar een andere neger!’ Het scheldwoord was blaka man en ook creolen scholden elkaar daarvoor uit, zie bijvoorbeeld ook het citaat uit 1972 bij blakaman in Donselaar 1989: dat het een koelie is geweest, nee dat het natuurlijk weer een | |||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||
blakaman is, waarin koelie en blakaman de denigrerende woorden zijn voor respectievelijk Hindoestaan en Creool. | |||||||||||||||||
7. ConclusieHet woord creool duidt al bij de eerste attestatie in het Nederlands een afstammeling van Afrikaanse slaven aan, van waaruit zich logisch de betekenis ‘iemand van gemengd bloed, met name een gemengdbloedige afstammeling van Surinaamse slaven’ ontwikkelt. De thans in het Nederlands veel minder gangbare betekenis ‘in een ander werelddeel geboren persoon van Europese afkomst’ komt ook al vroeg voor. De etymologie van het woord en de geschiedenis ervan in het Nederlands en andere talen geven geen aanleiding om een van deze betekenissen aan te geven als de meest oorspronkelijke of meest juiste. De etymologie en de geschiedenis van creool maken duidelijk dat het woord niet intrinsiek discriminerend of denigrerend is. Woorden als neger, creool, kleurling, zwarte en de equivalenten daarvan in andere talen worden ieder op hun beurt ervaren als scheldwoord, maar worden ook wel trots en zelfbewust als erenaam gebruikt. Woorden discrimineren niet, dat doen de mensen die ze gebruiken.
Adres van de auteur: a.roeleveld@hum.uva.nl | |||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||
|
|