Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118
(2002)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L. Decloedt
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingFrederik van Eeden heeft zijn leven lang contact gezocht met personen die dezelfde kijk op de mens en de maatschappij hadden als hij. Een niet onbelangrijk deel van die mensen kwam uit het Duitse taalgebied, waar hij als schrijver de erkenning vond die hem in Nederland naar zijn mening lange tijd onthouden bleef. In het volgende betoog wil ik me concentreren op Van Eedens contacten met een aantal Oostenrijkse schrijvers,Ga naar eind2 zijn overigens spaarzame reacties op de Oostenrijkse literatuur en de receptie van zijn werk in Oostenrijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Eerste contacten met Oostenrijk: Frederik van Eeden en Otto HauserMede door het feit dat hij een particuliere secretaris had, was het voor Van Eeden geen probleem om uitvoerig te corresponderen. Tot zijn Oostenrijkse briefpartnersGa naar eind3 behoorden naast de godsdienstfilosoof Martin Buber (1878-1965), de psycholoog Sigmund Freud (1856-1939) en de schrijvers Andreas Latzko (1876-1943), Stefan Zweig (1881-1942) en Rainer Maria Rilke (1875-1926), ook de in Kroatië geboren en in Wenen levende polyglotte schrijver, vertaler, literatuurhistoricus en uitgever Otto Hauser (1876-1944), die met de publicatie van de anthologie Die niederländische Lyrik von 1875-1900 (1901) voor de bekendmaking van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied pionierswerk heeft geleverd.Ga naar eind4 Aan het begin van de correspondentie van Van Eeden met Hauser staat het van 11 april 1901 daterende verzoek van Hauser de gedichtenbundel Ellen. Een lied van de smart (1891) in het Duits te mogen vertalen. Als mogelijke uitgeverijen stelt Hauser de in 1896 in Jena opgerichte en in moderne literatuur gespecialiseerde uitgeverij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eugen Diederichs voor, waar ook Hausers vertaling van D.G. Rossetti's The House of Life was verschenen. Ook de in Stuttgart gevestigde uitgeverij Greiner & Pfeiffer, waar onder andere werk van de ‘Heimatdichter’ Hans Heinrich Ehrler (1872-1951) en de all-round schrijver en publicist Friedrich Lienhard (1865-1929) was gepubliceerd, zou volgens hem een mogelijkheid zijn.Ga naar eind5 Na ontvangst van Van Eedens toezegging spreekt Otto Hauser op 17 april 1901 de hoop uit al in de zomer met het vertalen te kunnen beginnen. Ongeveer anderhalve maand later schrijft Hauser, dat hij ook het eerste deel van Het Lied van Schijn en Wezen (1895) wil vertalen. Deze vertaling zou hij dan samen met Ellen in één boekdeel willen uitgeven.Ga naar eind6 Hij moet dit plan echter al heel snel weer laten varen, want geen enkele van de - niet nader genoemde - ‘drei guten und vornehmen Verlegern’, bij wie hij Ellen aanbiedt, toont enige belangstelling voor zijn voorstel. De eerste uitgever is van mening dat het werk in Oostenrijk geen kopers zou vinden, de tweede vindt dat het boek indruist tegen zijn eigen religieuze overtuiging en de derde is er gewoon niet warm voor te krijgen. Hauser geeft zich echter niet zo gauw gewonnen. Hij begint meteen aan een lang opstel over Frederik van Eeden voor de door George Westermann in Braunschweig uitgegeven Westermanns Illustrierte Deutsche Monatshefte, waarmee hij in het Duitse taalgebied de weg hoopt vrij te maken voor het werk van Van Eeden.Ga naar eind7 Het essay ‘Frederik van Eeden. Ein Charakterbild aus der niederländischen Litteratur der Gegenwart’ verschijnt in februari 1902Ga naar eind8 en betekent inderdaad de definitieve doorbraak voor het werk van Frederik van Eeden in Duitsland.Ga naar eind9 Wanneer Van Eeden voorstelt om de vertaling van Ellen aan de uitgeverij Otto Hendel (Halle an der Saar) over te laten, wijst Hauser dit voorstel categorisch af. Hij is van mening, dat het in zijn ogen belangrijke werk Ellen compleet zou verdwijnen onder ‘dem unendlichen Schund’, die Hendel uitgeeft.Ga naar eind10 Volgens Hauser moet de terughoudendheid van de meeste uitgevers worden verklaard met het feit, dat met poëzie geen geld kan worden verdiendGa naar eind11 - een thema dat ook in de briefwisseling tussen Albert Möser (1835-1900), een leraar uit Dresden, die als dichter en vertaler actief was,Ga naar eind12 en Pol de Mont steeds weer uitvoerig ter sprake komt.Ga naar eind13 Wanneer Hauser in 1905 nog steeds geen uitgever voor zijn vertaling gevonden heeft, stelt hij voor om Ellen op te nemen in de door hem bij de uitgeverij Baumert & Ronge in Grossenhain uitgegeven reeks ‘Aus fremden Gärten’.Ga naar eind14 Frederik van Eeden stemt daar onmiddellijk mee in, want datzelfde jaar nog verschijnt Hausers vertaling Ellen. Ein Lied vom Schmerz als twaalfde deel van deze reeks. Het is blijkbaar zo'n groot succes dat er al in 1913 een tweede oplage van verschijnt in dezelfde serie, die ondertussen door de Weimarse uitgeverij Duncker was overgenomen. Zes jaar later, in 1911 vraagt Van Eeden aan Hauser of die ook zijn versdrama's in het Duits zou willen vertalen. Hauser is daartoe weliswaar bereid, maar hij maakt duidelijk dat hij deze keer voor zijn werk wil worden betaald (de drukkosten voor de tweede druk van Ellen had hij uit eigen zak betaald). ‘100 Mark pro Bogen (= 16 Seiten zu 35 Druckzeilen)’ lijkt hem een passend bedrag te zijn. Mocht het stuk ooit opgevoerd worden, dan wil hij nog een derde van het auteurshonorarium, met aftrek van het reeds aan hem uitbetaalde vertalershonorarium.Ga naar eind15 Op 19 december 1911 schrijft de Deutsche Verlagsanstalt Concordia, die in 1909 Van Eedens Die Nachtbraut in een vertaling van Else Otten had uitgegeven, aan Van Eeden dat ze het door Hauser gevraagde honorarium veel te hoog vindt en dat ze het alleen kan beta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len wanneer Van Eeden bereid zou zijn afstand te doen van het honorarium voor de eerste vier drukken. Op 21 december 1911 stuurt Van Eeden een kopie van dit schrijven naar Hauser en voegt eraan toe: ‘Ich bin kein Kaufmann und handeln kann ich nicht. Ich nehme einfach an was man mir für meine Arbeit schenkt. Nur möchte ich die Sache nicht verschoben haben. Beenden Sie also bitte die Arbeit und seien Sie so gut mir eine Abschrift zur Durchsicht zu schicken...’.Ga naar eind16 Hauser interpreteert deze woorden als toezegging en begint meteen met de vertaling. Op 29 december 1911 kan Hauser Van Eeden meedelen dat het eerste bedrijf van De idealisten of het beloofde land. Toneelspel (1909) ‘in der Hauptsache fertig’Ga naar eind17 is en dat hij de hele klus tegen januari 1912 hoopt rond te hebben.Ga naar eind18 Wanneer hij dit schrijft, heeft Hauser nog geen weet van de brief van de Deutsche Verlagsanstalt Concordia van 18 december 1911 aan hem, waarin duidelijk wordt gemaakt dat de uitgeverij niet bereid is om hem het gevraagde honorarium te betalen. In zijn antwoord op de brief aan de uitgeverij heeft Hauser - zo blijkt uit zijn brieven aan Van Eeden - op Van Eedens toezegging van 21 december 1911 gewezen. Vanaf dat moment bekoelt de relatie tussen Van Eeden en Hauser snel. De correspondentie tussen de twee schrijvers wordt steeds onaangenamer van toon. Op 28 maart 1912 dreigt Hauser zelfs om naar de rechtbank te stappen, mocht de uitgeverij zich niet aan de afspraak houden. Op 28 juli 1912 en 22 augustus 1912 verweert Hauser zich tegen Van Eedens aantijging, dat hij veel geld wil verdienen. In beide brieven verklaart hij nog eens uitvoerig zijn eisen. Frederik Van Eeden, die zijn brief van 21 december 1911 in tegenstelling tot Hauser niet als een toezegging beschouwt en de hele zaak zo snel mogelijk achter de rug wil hebben, biedt Hauser op 28 augustus 1912 een onkostenvergoeding van 200 Mark aan. Hauser neemt het aanbod aan en wil het geld in de ‘“Mitteilungen der evangelischen Gemeinde, Wien, A.C.” als eine Stiftung für einen deutschen evangelischen Schüler ausschreiben lassen’,Ga naar eind19 een idee dat Van Eeden ‘lächerlich’ en ‘antipathisch’Ga naar eind20 noemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Van Eeden en Stefan ZweigIntussen is Van Eeden in Oostenrijk al lang niet meer zo onbekend als in 1901, het jaar waarin Otto Hauser voor de eerste keer met hem contact had gezocht. In de op zondag verschijnende, bijzonder uitvoerige en in de eerste plaats op Duitstalige literatuur gerichte rubriek ‘Bücher’ van de Weense liberale krant Die Zeit bijvoorbeeld wordt in de jaren 1906-1910 in verschillende recensies aandacht besteed aan het werk van Van Eeden - een eer die buiten Herman Heijermans, Stijn Streuvels en Herman Gorter, van wie overigens slechts één werk besproken werd, geen enkele andere schrijver uit het Nederlandse taalgebied te beurt viel.Ga naar eind21 Afgezien van een recensie uit het jaar 1908 waarin de theoloog Karl Jentsch (1833-1917) naar aanleiding van Van Eedens Ist Kommunismus ein Traum (vertaald vanuit het manuscript door Else Otten) van ‘24 Seiten Trivialitäten’Ga naar eind22 spreekt, worden alle besprekingen door een grote welwillendheid en bewondering gekenmerkt. Op 9 juli 1907 toont de in 1882 geboren kunsthistoricus Viktor Fleischer zich in Die Zeit tevreden met de naar zijn gevoel soms moeilijk te doorgronden roman Die Stürme Segnen (Else Ottens Duitse vertaling uit 1907 van Van de koele meren des doods - 1900): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Es ist wie ein ungewöhnlicher, verschlossener Mensch; nur wer sich ihm willig hingibt, dem wird es zum Freunde. Das aber ist ein Recht des Künstlers: zu verlangen, daß man ohne vorher bestimmte Maße an sein Werk herantrete. Die Menschen, die Frederik van Eeden hier schildert, sind nicht alltäglich und ihre Schicksale sind außergewöhnlich. Aber sie sind glaubwürdig gezeichnet. Nur die Technik ist - namentlich im Beginne - befremdlich. Es scheint mir, als müßte der Leser selbst ein gut Stück der künstlerischen Arbeit leisten, aus der Vielzahl der Erscheinungen die entscheidenden Linien lösen. Mir wenigstens wird, je weiter ich mich von dem Buche entferne, je mehr die wechselnden Lichter der einzelnen Situationen verblassen, die Gestalt der Helden dieses Romans klarer und gefestigter. ‘Die sorgfältige Studie eines pathologischen Falles’ nannten holländische und englische Kritiker das Buch. Frederik van Eeden wehrt sich in seinem Vorwort gegen die Auffassung. Das Urteil ist aber nur dann falsch, wenn man zu sagen vergißt, daß ein Künstler diese subtilen Beobachtungen und aufmerksamen Schilderungen niedergeschrieben hat. Denn nur ein Künstler konnte so heikle Dinge in dieser dezenten, keuschen Weise besprechen.Ga naar eind23Op 29 december 1907 behandelt een zekere Gustav Zieler Die Freudige Welt, de vertaling van De blijde wereld. Reden over menschen en maatschappij (1903). Deze Zieler wijst in zijn recensie, die hij met een verwijzing naar Der kleine Johannes en Die Stürme Segnen begint, vooral op de sociale geloofsbelijdenis die Van Eeden steeds weer in een literair kleedje verpakt. Das Charakteristische an der Anschauung Van Eedens ist, daß er als Naturwissenschaftler, von der Biologie aus, an die sozialen Probleme herantritt. Seine tiefe Religiosität, die nichts ist als die aus dem Studium der Natur gewonnen Überzeugung [...] ist weit entfernt von einer irgendwie gearteten Konfessionalität. [...] Er sucht also, wenn man so will, den Glauben an den Ubermenschen auf eine sichere naturwissenschaftliche Basis zu stellen und das ethische Postulat der allgemeinen Menschenliebe induktiv zu begründen.Ga naar eind24 In 1909 bespreekt dezelfde Gustav Zieler Else Ottens vertaling Johannes der Wanderer. Blätter der Liebe (Ndl. Johannes Viator). Volgens hem is de in het boek behandelde problematiek das Problem zugleich Mensch zu sein unter Menschen und der Diener des Ewigen, das Problem der Freiheit und der gleichzeitigen Gebundheit des Willens, das Problem, ein Sklave zugleich der Leidenschaften und frei von ihnen über sie erhaben zu sein.Ga naar eind25Het belangwekkende aan het boek is volgens de recensent dat Van Eeden niet zoals vele anderen de ascese als oplossing voor het zo pas geschetste probleem aanbrengt. Van Eedens hoofdpersonage bereikt de hoogte door zowel hoogte- als dieptepunten te beleven. Net daarom is het boek volgens de recensent ‘kein Buch für die vielen, so wenig wie der “Zarathustra”. Viele werden es kopfschüttelnd aus der Hand legen, andere Menschen vielleicht nur die grandiose Schönheit der Sprache bewundern und den Reichtum der Farben, die der Dichter findet’.Ga naar eind26 Dat is echter niet voldoende om de essentie van het boek te begrijpen. ‘Man bedarf der Sammlung, wenn man die Stimmung in sich erzeugen will, in der all das Dunkle klar und das komplizierte einfach erscheint.’Ga naar eind27 Volgens Zieler heeft Van Eeden weer eens bewezen dat hij tot de grote persoonlijkheden van Europa behoort en dat zijn geschriften een nooit eindigende winst voor het eigen leven zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een andere recensie, die Van Eeden uitdrukkelijk in zijn dagboek vermeldt (Db, 660), verschijnt op 13 mei 1906 en heeft Else Ottens vertaling van De kleine Johannes (1887) uit hetzelfde jaar tot onderwerp. De recensent, niemand minder dan Stefan Zweig, is niet echt gelukkig met het inmiddels uit drie delen bestaande werk. Und nun ist das Werk komplett, aber die Linie ist nicht mehr rein, die Konturen nicht mehr glatt. Nachguß ist immer dünner als die erste Mischung, und die Weltliteratur kennt kein Beispiel, wo die Forsetzung eines Werkes nach Jahren auch seine innerliche Vollendung geworden wäre.Ga naar eind28 Zweig betreurt dat Van Eeden de ongekunsteldheid van het eerste deel van De kleine Johannes niet heeft kunnen volhouden in de volgende delen: Aus ahen Verstecken wucherte da [= in het eerste deel] liebliches Unkraut aus Märchen und Sage, wunderbare Liebe zur Natur umgoldete die stille Geschichte des Knaben [...]. Ein Einfalt war in dem Werke, eine schlichte Art der Symbole, erinnernd an die Art der alten Sagen [...]. Nun ist dies aber die Tragik aller in ihrer Schlichtheit so großen Dichter, daß sie nicht um dieser Einfachheit willen geliebt sein wollen. [...] Frederik van Eeden [hat] diesem leisen Hymnus der Natur, dessen Stimme süß wie Vogelgezwitscher und wie die linden Arien der Winde war, einen breitausladenden Bau angefügt, der in Symbolen allen Menschheitsprobleme aufzeigt, [...] ein Werk mit tausend Schönheiten, deren einzelne Kraft aber nicht mehr die bestrickende Melodik der ersten Geschichte ersetzt.Ga naar eind29Hoewel Zweig van mening is dat het ‘Dichterische und Wissenschaftliche, das Schöpferische und Propagandistische’ elkaar niet doordringen en de symbolen in De kleine Johannes beperkt blijven tot ‘Toiletten’ en nooit een menselijke gedaante aannemen, blijft hij Frederik van Eeden toch ‘ein liebenswerter und durchaus sympathischer Dichter, von faustischem Drang möglicherweise im Tiefsten bewegt’ vinden.Ga naar eind30 Zweigs over het algemeen positieve houding ten opzichte van Van Eeden verandert in de loop der jaren nauwelijks. Zo schrijft Zweig bijvoorbeeld op 2 januari 1926 aan Van Eeden, dat hij het drama Ysbrand graag via de Salzburgse theaters bekend zou willen maken.Ga naar eind31 Wanneer hij een paar weken later al van een toezegging hieromtrent gewag maakt, voegt hij er toch nog aan toe: Viel wage ich nicht zu versprechen, denn die Theaterkrise gibt zur inneren Neigung den Directoren noch die willkommene Ausrede, nur Erbärmliches [...] in ihren Amüsierbuden paradieren zu lassen. Mich widert das Theater immer mehr an: auch die Festspiele im Sommer mit ihrer Scheinfrommheit, sehr zurückgestellten Mysterieneinfalt waren mir ein Greuel. Meine Idee der Kunst [...] wäre der Tolstois ähnlich, in dessen Volkslegenden ich das Höchste erblicke - in Doppelwirkung auf den Geist und die Beglückung des simplen Lesers. Wir Deutschen geben alle dem Volk zu wenig, Bildungsdichter, die für Gebildete dichten - ich persönlich finde ein paar kleine Legenden von ihrem Freund Timmermanns wertvoller als unsern ganzen Expressionismus.Ga naar eind32Zweigs brief van 2 januari 1926 is een antwoord op een brief van Van Eeden van 29 december 1925. In deze brief vraagt Van Eeden onder andere, of Zweig zijn naam kent. Per kerende post antwoordt de Oostenrijkse schrijver, dat hij Van Eeden al 15 tot 20 jaar geleden heeft leren kennen door de lectuur van De kleine Johannes. De vraag van Van Eeden is nogal merkwaardig. Op 20 augustus 1919 schreef Romain Rolland, over wie Stefan Zweig een biografie publiceerde, immers aan Van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eeden: ‘J'ai aussi écrit à Stefan Zweig et je lui ai exprimé le voeux que vous soyez appelé á jouer auprès de la jeunesse allemande le role de guide moral, qui vous revient de droit. Vour pourriez lui faire tant de bien et elle a tant besoin de vous en ce moment’.Ga naar eind33 Uit de bewaarde briefwisseling uit het jaar 1921 blijkt dat Stefan Zweig de aanbeveling van Romain Rolland ernstig genomen heeft. De brieven, die Van Eeden om de een of andere reden in 1925 al weer compleet vergeten was, draaien in de eerste plaats om Stefan Zweigs wens in Nederland gepubliceerd te worden. Op 12 maart 1921 stuurt Stefan Zweig het opstel ‘Tragik der Vergesslichkeit’ naar Van Eeden op,Ga naar eind34 die het op 25 juni 1921 in de rubriek ‘Internationale Tribune’ van De Groene Amsterdammer opneemt.Ga naar eind35 Ongeveer een maand later bedankt Zweig Van Eeden voor de publicatie en stuurt hem tegelijkertijd de novelle Die Augen des ewigen Bruders, die kort ervoor in de Neue Rundschau was verschenen, in de hoop dat Van Eeden de tekst ergens zal kunnen plaatsen.Ga naar eind36 Op 15 oktober 1921 krijgt Zweig echter van Van Eeden te horen, dat de tekst voor De Groene Amsterdammer te lang is en dat hij jammer genoeg geen goede contacten met andere tijdschriften heeft. In 1925 verschijnt de novelle tenslotte zonder toedoen van Van Eeden bij de in 1921 opgerichte uitgeverij De Tijdstroom als De oogen van den eeuwigen broeder (in 1932 verscheen een herdruk). De novelle werd vertaald door Reinier Pieter Sterkenburg, die al in 1923 Zweigs novellen Der Zwang (1920) voor de uitgeverij Prometheus in Den Haag vertaald had. In de volgende jaren zou Sterkenburg, die o.a. ook een vertaling van Joseph Roths Beichte eines Mörders, erzählt in einer Nacht (1936) verzorgde, nog heel wat werken van Zweig in het Nederlands vertalen. Sommige van deze vertalingen werden nog in de jaren vijftig en zestig herdrukt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Ysbrand te WenenOf Ysbrand werkelijk in Salzburg opgevoerd werd, is heel onwaarschijnlijk. Tijdens mijn onderzoek heb ik in elk geval geen enkele verwijzing naar een eventuele Salzburgse opvoering gevonden. Meer succes heeft Ysbrand. Eine Tragikomödie (in de vertaling van Else Otten) echter in Wenen gehad. Op 6 december 1910 vindt in de pas opgerichte schouwburg ‘Residenzbühne’ van 19.30 tot 22.00 uur de Oostenrijkse première plaats met in de hoofdrol Hermann Traeger (1869-1916).Ga naar eind37 Op 7, 8, 11, 12, 15, 19 en 21 december wordt de opvoering van het stuk, dat sinds oktober 1910 al in verschillende Duitse steden te zien was, herhaald. Traditioneel neemt het toneel in Wenen een belangrijke plaats in het culturele leven in. Ook vandaag nog is de première van een nieuw stuk in bijvoorbeeld het Burgtheater goed voor een bericht in het avondnieuws en ontaarden theaterschandalen al heel vlug in politieke discussies over de vrijheid van de kunst. Vanuit die optiek is het niet te verwonderen dat de première van Ysbrand in bijna alle Weense kranten uitgebreid (en dit niet altijd even positief) besproken wordt. Terwijl het in 1893 opgerichte moderne damesblad Neues Wiener Journal vooral gecharmeerd is door de fijne ironie en de geslaagde satirische scènes,Ga naar eind38 vindt de in 1888 opgerichte rechts-nationale krant Deutsches Volksblatt, waarin trouwens uitermate veel aandacht wordt besteed aan Ysbrand, dat het satirische element van het stuk dat als tragikomedie van de menselijke laagheid en hebzucht wordt voorgesteld, heel wat aan kracht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingeboet heeft door van de hoofdfiguur een gevaarlijke gek te maken en hem een taal te laten spreken, ‘mit denen Normalmenschen gewöhnlich nicht miteinander zu sprechen pflegen’.Ga naar eind39 Die Zeit gaat nog verder in haar oordeel. Deze krant ziet geen enkele komische trek in het stuk en vindt dat het van een ondramatische breedte getuigt;Ga naar eind40 ze spreekt van ‘bleierne Langweile’Ga naar eind41 en van ‘fein gezeichnete Figuren’Ga naar eind42 die zich ‘als lebendige Staffage in dem reizlosen Bild’Ga naar eind43 verliezen. Der feine holländische Romancier van Eeden hat nicht vermocht, diesen Stoff zum Drama zu gestalten. Herr Hermann Träeger wußte aus der Titelrolle ein paar recht wirksame Momente zu holen, stellte aber das ganze allzusehr auf Empfindlichkeit und Pathos.Ga naar eind44 De socialistische krant Arbeiter-Zeitung bewondert in de eerste plaats het tempo van de voorstelling dat zelfs - zo voegt de recensent eraan toe - ‘durch die Humorlosigkeit manches Episodisten nicht zu hemmen war’.Ga naar eind45 De Arbeiter-Zeitung, die naar aanleiding van de opvoering van Ysbrand een aantal algemene gedachten over het theaterbeleid formuleert, hoopt dat het succes van Van Eedens stuk de theaterleiding van de Residenzbühne ertoe zal motiveren, ook in de toekomst artistiek hoogwaardige stukken te brengen. Sie darf sich an kein französisches oder italienisches Modell verlieren, weil sie ja doch nur Modelle älterere Facon bieten kann, sie muß sich vor einem Sperrjahr hüten. Was wir in Wien brauchen können, das ist nicht etwa ein neues Ruttersheim-Theater, sondern ein kleines, geschmackvolles leidenschaftlich arbeitendes Kunsttheater. In diesem intimen Hause sind die allerstärksten Wirkungen möglich, man muß sie nur zu ringen versuchen.Ga naar eind46 Ook het in 1872 opgerichte links-liberale boulevardblad Illustriertes Wiener Extrablatt is blij met het feit dat het jonge huis aandacht heeft voor de moderne buitenlandse, in dit geval Nederlandse, literatuur: Die literarischen Tendenzen dieses jüngsten Wiener Theaters erstrecken sich sogar auf die neueste holländische Literatur. Bisher kannte der brave deutsche Schauspielhausbesucher mit Bildungsbedürfnis bloss Heijermans - nun lernt er auch Frederik van Eeden kennen, einen viel feineren Kopf und eine viel leichtere Hand, einen Geistesverwandten von Maurice Maeterlinck.Ga naar eind47Volgens het Illustriertes Wiener Extrablatt, dat ook kort ingaat op De kleine Johannes,Ga naar eind48 past de hoofdfiguur van Ysbrand in zijn omgeving, ‘wie der heilige Antonius des Maeterlinck ins moderne belgische Philisterum’.Ga naar eind49 Het stuk zelf getuigt volgens de recensie van ‘Gedankentiefe, Empfindungsgröße, Seelenzartheit und starkem Höhenschwung’.Ga naar eind50 De in 1867 gestichte krant Neues Wiener Tagblatt, die weldra uitgroeide tot Wenens kwaliteitskrant met de hoogste oplage, is vooral tevreden met de keuze van de Residenzbühne, omdat het stuk van Van Eeden, een ‘der begabtesten jüngeren holländischen Dichter’,Ga naar eind51 goed aansluit bij de toenmalige trend naar meer religiositeit (Walt Whitman, Peter Hille). De recensent ziet in Van Eedens held in de eerste plaats een ‘religiöser Schwärmer’, een ‘Verächter der nüchternen Ich- und Geldsucht, ein Verzückter, der im freien Feld, unter dem hohen weiten Himmel die Harmonie der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sphären hört und gar nichts andres mehr, als dieses reinste Glück genießen will’.Ga naar eind52 Het stuk is volgens het Neues Wiener Tagblatt een van poëzie vervuld, psychologisch meesterwerk: ‘Die Nebengestalten sind kräftig und plastisch, reich abgestuft in ihrem Egoismus. Die Handlung steigert sich langsam, aber sicher bis zum Schluß in höchster Spannung’.Ga naar eind53 In het vanaf 1864 verschijnende en wereldwijd bekende liberaal-burgerlijke blad Neue Freie Presse, dat in die tijd een welkome schietschijf voor de gevreesde satiricus Karl Kraus was, wordt de hoofdfiguur zelfs ‘eine Jesusfigur’ genoemd, ‘ein echt Tolstoischer Mensch, ein heiliger Narr’.Ga naar eind54 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Wenen: een ‘wonderlijke Duitsche enclave in een Slavisch land’Het niet helemaal onverdeelde succes van Ysbrand komt ongeveer anderhalf jaar na Van Eedens eerste bezoek aan Wenen. Tijdens een van zijn vele buitenlandse tournees, waarmee hij zijn werk aan het door hem zo vurig verlangde succes probeert te helpen, doet hij ook de Haupt- und Residenzstadt van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie aan. Een dag na de geboorte van zijn zoon Hugo, op woensdag 27 januari 1909, de dag waarop trouwens de voorverkoop van de kaartjes voor de première van Arthur Schnitzlers (1862-1931) omstreden toneelstuk Liebelei begint, komt Van Eeden na een ‘mooi[e] maar somber[e]’ (Db, 1064) treinreis vanuit Berlijn aan in het Kaiserin-Elisabeth-Bahnhof, de huidige Westbahnhof, die toen net vijftig jaar bestond. Dezelfde dag nog bezoekt hij het slot Schönbrunn. Van Eeden is niet erg onder de indruk van het toen nog door Frans Josef als zomerresidentie gebruikte kasteel. Hij vindt het maar een ‘zeer leelijk geel stucco bouwwerk’ (Db, 1065). De stad Wenen, die ‘wonderlijke Duitsche enclave in een Slavisch land’, vindt hij weliswaar niet echt ongezellig, maar toch ook ‘oud en achterlijk’ (Db, 1064). De mensen maken een goede indruk op hem: ze zijn ‘goedig, beleefd, en slof en gemoedelijk’ (Db, 1064). Op donderdag 28 januari 1909 geniet Van Eeden van het prachtige weer tijdens een lange wandeling door de met sneeuw bedekte stad. 's Avonds soupeert hij bij de kunstlievende familie Gombrich. De avond verloopt bijzonder gezellig: de vrouw des huizes geeft er met een zekere dr. Brünauer onder andere een sonate van Brahms voor twee piano's ten beste. Van Eeden ontmoet bij deze gelegenheid ook voor de eerste keer Hugo Heller (1871-1923), de ‘goede, geestige, scherpzinnige Jood’ (Db, 1333) die voor hem op 29 januari 1909 een voordracht in Wenen georganiseerd heeft. Heller, die een belangrijke persoonlijkheid in het Weense cultuurleven is en ook als uitgever actief is (hij drukt naast eigen werk o.a. ook werk van S. Freud, H. Bahr en F.C. Ginzkey), kwam als jonge man uit Stuttgart naar Wenen en richtte in 1905 in het centrum van de stad, op de Bauernmarkt 3, de kunst- en boekenzaak ‘Hugo Heller & Cie. Buch- und Kunsthandlung’ op.Ga naar eind55 Op vrijdag 29 januari bezoekt Van Eeden het Hofmuseum, het huidige Kunsthistorische Museum. Hij komt er vooral onder de indruk van een ‘prachtig mansportret van Lotto’, dat volgens hem ‘toch fijner, edeler, voornamer’ is, ‘dan iets wat de Hollanders in portretkunst gaven’. Hij ziet er ook mooie schilderijen van Rembrandt zoals het portret van Titus en van zijn moeder. De confrontatie met deze schilderijen doet hem inzien dat ‘wij eigenlijk veel meer van Rembrandt niet mooi, niet geslaagd, leelijk moeten noemen. Vooral door 't zien van de wèl schoone werken’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Db, 1065). Na zijn voordracht, die hem getoond heeft dat hij ook in Wenen ‘veel oprechte en geestdriftige bewonderaars, met intelligentie’Ga naar eind56 heeft, leert hij onder andere Martin Buber kennen, ‘den fijn intelligenten jood [...] met zijn jonge Rabbikop’ (Db, 1065). In de komende jaren zou Van Eeden Buber, die net zo'n wereldverbeteraar is als hij, nog een paar keer in Berlijn ontmoeten.Ga naar eind57 Op 6 februari 1909 is Van Eeden al weer op Walden. Vanuit Nederland kijkt hij met tevredenheid terug op zijn verblijf in Wenen. Vooral de sneeuw, de drukte van de stad en het zonnige weer stemmen hem gunstig (vgl. Db, 1066). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Frederik van Eeden en Rainer Maria RilkeIn 1913 komt Van Eeden voor de tweede keer naar Oostenrijk. Op woensdag 10 september reist hij samen met een paar vrienden naar Gossensass in Zuid-Tirol, een bekend kuuroord langs de Kaiserstraße, waar onder anderen de Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen (1828-1876) en de als literaire tegenstander van de vrouwenemancipatie bekend staande religieus reactionaire romanschrijver en dichter Oskar Freiherr von Redwitz (1823-1891) graag vertoefden. Op donderdag 11 september brengen ze een bezoek aan ‘het aardige, kleurige stadje’ (Db, 1334) Sterzing in het Eisacktal, dat door ‘Tirolers met bruine bloote knieen en bloote halzen’ (Db, 1334) bewoond wordt en waar ze een prettige tijd doorbrengen. Vooral het opschrift op de deuren van het hotel ‘Alte Post’: ‘bewohnt von Kaiser Franz Josef’ met daaronder ‘besetzt’ zorgde voor de nodige hilariteit. Het korte bezoek aan Oostenrijk vindt onmiddellijk na het congres van psychoanalytici in München plaats, waar Van Eeden buiten Sigmund Freud en Hugo Heller ook Rainer Maria Rilke ontmoet. Met deze laatste heeft hij op 8 september een gesprek in een theesalon, dat - vanuit de optiek van Van Eeden - alleen gestoord wordt door het ‘onnoozel lachen om het Freudsche gemodder’ (Db, 1334) van Lou Andreas-Salomé (1861-1937), de vriendin van Friedrich Nietzsche (1844-1900) en een goede kennis van Rilke. Ze praten vooral over Venetië en over de sociaal-geëngageerde schrijver Romain Rolland, Rilke's buurman in Parijs, die Van Eeden op het werk van Rilke gewezen heeft. Al in 1911 heeft Van Eeden met veel plezier Vom lieben Gott (1904) gelezen (Db, 1201).Ga naar eind58 Na zijn kennismaking met Rilke in München houdt Van Eeden contact met hem via brieven. Jammer genoeg is van de briefwisseling tussen Rilke en Van Eeden slechts heel weinig overgeleverd. In een brief van 4 maart 1914 bedankt Rilke Van Eeden voor het ontwerp van de Forte-KreisGa naar eind59 en voor het verzoek of hij tot deze door Van Eeden, Erich Gutkind, Walter Rathenau, Henri Borel en Gustavl Landauer opgerichte kring zou willen toetreden. Hij bedankt echter voor de eer. Volgens hem is de realisatie van het plan ‘nicht recht vorstellbar’, ja zelfs ‘unnatürlich’.Ga naar eind60 Op 8 maart 1914 schrijft Van Eeden een kaartje aan Rilke met de mededeling dat hij hem graag tussen 15 en 25 maart in Berlijn zou ontmoeten. Rilke gaat echter niet op die uitnodiging in. Op 4 december 1914 vraagt Van Eeden ‘uns Holländern etwas mit zu teilen von Ihren Gedanken über die jetztige Lage. Ich werde diese dann veröffentlichen in einem unter meiner Redaction stehenden Wochenblatt. Dabei möchte ich denn auch gern über Ihre Arbeit schreiben und ein gutes Bild von Ihnen reproduciren’.Ga naar eind61 Het hier door Van Eeden vermelde artikel is nooit verschenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Tweede bezoek aan WenenKort na zijn ontmoeting met Rilke vermeldt Van Eeden in zijn dagboek (op 2 november 1913) dat hij een uitnodiging voor Wenen heeft gekregen (Db, 1343). Begin 1914 nemen zijn reisplannen al concrete vormen aan. Op nieuwjaarsmorgen 1914 noteert hij: ‘Een tocht naar Oostenrijk in januari/verder geen digtbij liggende plannen’ (Db. 1350). Op donderdag 29 januari is hij inderdaad al in Wenen. Dit keer woont hij - samen met Ella Geldmacher - in het centrum van Wenen in Hotel Dungl in de Glückgasse 1 - Neuer Markt. 's Avonds houdt hij in de boekhandel van Hugo Heller een voordracht over de Indische schrijver Rabindranath Tagore (1861-1941), op wiens bestaan Van Eeden het Nobelcomité geattendeerd heeft en van wie hij een aantal werken heeft vertaald. De voordracht is een groot succes. Er komen mannen op het podium om hem te omarmen en de vrouwen werpen bloemen naar het podium of willen zijn hand kussen.Ga naar eind62 Na de voordracht soupeert hij nog ‘met een sympathiek gezelschap’ bestaande uit onder anderen Sigmund Freud, de familie Gombrich, Hugo von Hofmannsthal (1874-1919) - wiens werk door Van Eeden als ‘te overdreven, te ueberschwänglich, ook te onethisch’ (Db, 608) ervaren wordt -, de romanschrijver Jakob Wassermann (1873-1934), de in het Weense patentamt werkende schrijver Walter van Molo (1880-1958) - ‘Een zuivere Duitscher uit het noorden, [...] een leevendig, hartelijk man, met luide stem en groote vitaliteit [...] geen literator, maar een mensch’ (Db, 1354-1355) - en de bekende joodse zangeres Emmy Heim, een goede vriendin van Ella Geldmacher.Ga naar eind63 Net zoals tijdens zijn bezoek in 1909 voelt Van Eeden zich ook deze keer weer bijzonder goed in Wenen. Op vrijdag 30 januari 1914 noteert hij in zijn dagboek: Eindelijk, eindelijk ben ik weer uit den neevel, uit de schaduw, en voel mij als vroeger, in mijn besten tijd. Volkoomen gezond, rustig, krachtig - innerlijk vrij en tevreeden. Tot nog toe was er steeds een achtergrond van zorg en weemoed. Maar ik ben veel gevorderd bij vroeger. Ik spreek beeter en bereik meer. Ik vorm ook hier een kleine gemeente. [...] Ik voel me weer geheel in de ruime waereld, uit alle provinciale benauwdheid. En dat wordt van mij verlangd, dat is duidelijk. Dat zegt mij de druk en de angstige weemoed. Nu voel ik weer de verligting en de rust, nu ik actief ben in mijn hoogste werksaamheid [sic!] (Db, 1353).Dezelfde dag nog bezoekt Van Eeden Emmy Heim. Wanneer ze hem iets voorzingt (Mahler, Bach, Brahms, Wolff), komen hem de tranen van ontroering in de ogen. Hij hoopt Emmy Heim ervan te kunnen overtuigen naar Nederland te komen, ‘om Mahler te doen verstaan’ (Db, 1354). Op vrijdagavond eet hij met Freud in het nog steeds bestaande Hotel Regina in de buurt van de Votivkirche, die ter herdenking van de aanslag op de jonge keizer Frans Josef (1853) gebouwd werd. Ook op zaterdag 31 januari heeft Van Eeden een overvol programma. Eerst krijgt hij bezoek van de Nederlandse journalist De la Faille en en de zangeres Plato. Daarna neemt hij actief deel aan een vergadering van jonge mensen die zich zelfstandig proberen te ontwikkelen, zonder ‘Verwachsene’ zoals ze de volwassenen noemen. (Db, 1354). 's Avonds is hij weer te gast bij de familie Gombrich. Op zondag 1 februari bezoekt Van Eeden, samen met onder andere Ella Geldmacher en Emmy Heim het Kunsthistorisches Museum. Daarna zijn ze bij Sigmund Freud op bezoek. Het gezin en de woning van Freud maken een grote indruk op Van Eeden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Geldmacher. Volgens Van Eeden kan men Freud ‘niet waardeeren als men hem niet persoonlijk bij zijn familie gezien heeft. Hij is een eedel type, een goed mensch’ (Db, 1354). Geldmacher beschrijft Freud in het Liber Amicorum als ‘freundlichen, tief schärfenden Gelehrten und feinsinnigen Sammlers, der uns seine Sammlung antiker Gefässe und Phiolen mit der Freude und dem Stolze eines beglückten Kindes zeigte’.Ga naar eind64 's Avonds gaat Van Eeden met Heller en de Gombrichs naar een voorstelling van Androclus und der Löwe in de mede door de schrijver en dramaturg Berthold Viertel (1885-1953) opgerichte ‘Wiener Volksbühne’. Dit sprookjesspel in drie bedrijven van Bernhard Shaw (in de vertaling van Siegfried Trebitsch (1869-1956)) maakt een ambivalente indruk op Van Eeden. Enerzijds is hij zeer onder de indruk van de figuur van de kleermaker, anderzijds ergert hij zich mateloos aan ‘de half komieke half pathetische behandeling van groote, ernstige dingen als de Christen vervolgingen. Jammerlijk’ (Db, 1354). Op maandag 2 februari is Van Eeden in het uiterst nobele, negentiende district van Wenen (Grinzing) te gast bij Jakob Wassermann, de schrijver van Caspar Hauser oder Die Trägheit des Herzens (1909). Tijdens het eten spreekt het grote gezelschap (aanwezig zijn onder andere de danseres Grete Wiesenthal (1885-1970), die samen met haar zussen de op de wals gebaseerde ‘G.-W. Techniek’ ontwikkelde, de schilder Erwin Lang (1886-1962) en Emmy Heim) onder meer vol afkeer over ‘Oostenrijk en de Oostenrijksche instelling. De oude monarchie, kampend om haar bestaan’ (Db, 1354-1355). Dezelfde dag brengt Van Eeden ook nog een bezoek aan Walter von Molo, die eveneens in Grinzing woont, ‘in een mooie kleine villa’ (Db, 1354). Ze maken samen een lange wandeling door het ijskoude sneeuwlandschap. Op dinsdag 3 februari bezoekt hij na de lunch met Emmy Heim in een Italiaans restaurant nog kort Schönbrunn. In het ook al door Johann Strauß graag bezochte café Tivoli (Hohenbergstraße 58), in de buurt van het kasteel drinken ze samen nog een koffie. 's Avonds houdt Van Eeden weer een uitermate geslaagde voordracht, dit keer ‘in de loge’. De zaal is ‘stampvol’ (Db, 1355). Tijdens het aansluitende souper houdt Heller een ‘geestdriftige tafelreede’, die volgens Van Eeden weliswaar ‘goed gemeend’ was, ‘maar niet prettig. Het Weener publiek is demonstratief, roept bravo en klapt gaauw - ook onder 't spreeken. Maar eenigszins onrustig waren ze - niet zoo ademenloos als in Antwerpen b.v. - en dan waren ze op eenmaal weer dol geamuseerd door een miserabele komiek, een oude grappenmaker’ (Db, 1355). Zijn derde en laatste voordracht in Wenen houdt Van Eeden op woensdag 4 februari voor de vereniging ‘Freie Schule’. De voordracht begint om 20 uur en vindt plaats in de feestzaal van de genoemde vereniging in de Florianigasse 13. Een kaartje kost 1 kroon. Gereserveerde kaarten zijn voor 3 kronen te krijgen.Ga naar eind65 Van Eeden is ‘smoorverkouden door de neevel en de kou en de bedompte hotel-sfeer en cafésfeer’ (Db, 1355), maar dat verhindert hem niet groot succes bij het publiek te oogsten (‘Ik werd weederom zeer in de hoogte gestooken’, Db, 1355). Na de voordracht heeft hij in het hotel nog een ‘klein afscheidsmaal, met de Gombrichs/Heller en Emmy Heim’ (Db, 1355). 's Anderendaags staat hij al om zes uur op. Om half acht vertrekt zijn trein richting Nederland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Frederik van Eeden en Felix BraunEen paar maanden na Van Eedens bezoek aan Wenen breekt de Eerste Wereldoorlog uit, die zijn contacten met het Duitse taalgebied sterk bemoeilijkt. Uit die tijd stamt de briefwisseling van Van Eeden met een zekere F.B. Tot op heden wordt aangenomen dat achter deze initialen de Oostenrijkse schrijver Felix Braun (1885-1973) schuil gaat.Ga naar eind66 In de nalatenschap van Van Eeden bevinden zich drie brieven die met de initialen F.B. ondertekend zijn. In deze brieven is sprake van het in 1915 bij de uitgeverij Payot & Co (Lausanne) door F.B. gepubliceerde boek J'accuse.Ga naar eind67 Deze onverbloemde schildering van het Duitse streven naar macht en de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog voor honderdduizenden mensen baart niet alleen in Duitsland, maar ook in Nederland heel wat opzien.Ga naar eind68 Van Eeden is zo sterk onder de indruk van het boek - in een brief van 16 mei 1915 aan Rainer Maria Rilke is sprake van ‘das gewaltigste und wichtigste Buch über den Krieg, bis jetzt erschienen’Ga naar eind69 -, dat hij het meteen in het Nederlands vertaalt. Begin juni verschijnt zijn vertaling, voorzien van een uitgebreid voorwoord, bij De Haan in Utrecht.Ga naar eind70 In een mum van tijd is de vertaling uitverkocht. In Duitsland en onder de Duitsgezinden in Nederland wordt het boek als verraad aan Duitsland gezien. Frederik van Eeden veegt in een artikel in De Amsterdammer (23 mei 1915) alle bedenkingen van tafel. Voor hem is dit boek een bewijs van de grote vaderlandsliefde van de auteur. Het boek biedt volgens hem ‘met een vloed van volstrekt oovertuigende argumenten’ het bewijs dat de bewering van de Duitsers, dat ze een verdedigingsoorlog tegen Engeland en Frankrijk begonnen zijn ‘een gigantische leugen’ is, een ‘duivelsch bedrog en goedmoedige volksverblinding, dat alleen staat in de waereldgeschiedenis’. Van Eeden schrijft verder: Het boek is vlot en krachtig geschreeven, vermoedelijk door een rechtsgeleerde, die wat onnoodig zijn beleezenheid toont, maar inderdaad uitneemend is gedocumenteerd. Het zijn feiten op feiten, er is niets teegen in te brengen. Het is geen kunstwerk als de Max Havelaar, maar de welspreekendheid der feiten is niet minder ooverweldigend. Het is een verschrikkelijke aanklacht - waarteegen de beschuldigde alleen met machtelooze woede en holle aantijgingen zich zal kunnen verzetten. [...] Wij zijn niet Anti-Duitsch. [...] Maar als de Waarheid eindelijk uit de put rijst, dan hebben we reeden tot juichen. En daarmee bewijzen we vrienden te zijn van Duitschland, eeven als de Duitscher die eindelijk zijn landgenooten de waarheid durft zeggen.Van Eeden laat zich op het eind van zijn bespreking door zijn enthousiasme meeslepen: Een revolutie kan het gevolg zijn van dit boek. Want nooit is een groot volk op zulk een enorme wijze misleid en in 't ongeluk gevoerd. En als zijn oogen oopen gaan, dan zal zijn kracht zich nog op andere wijze uiten dan door 't vermoorden van onschuldige buitenlanders. Dan wee de schuldigen!Ga naar eind71Op 27 juni 1915 dankt F.B. Van Eeden voor het voorwoord bij zijn boek. In dezelfde brief uit hij de wens dat de opbrengst van de tweede druk de Franse én Duitse gekwetsten ten goede zal komen.Ga naar eind72 Frederik Van Eeden moet aansluitend F.B. gevraagd hebben om zijn ware identiteit bekend te maken, want op 24 augustus 1915 schrijft deze aan Van Eeden: Dass ich das bin, was ich in meinem Buche, besonders im Epilog von mir sage: ein Deutscher von Geburt, Nationalität und Gesinnung, das kann und will ich Ihnen hier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mit nochmals bestätigen. [...] Sie können also mit gutem Gewissen der Behauptung, das Deutschen-Buch sei eine Mystifikation, entgegentreten.Ga naar eind73Op 9 oktober 1915 krijgt Van Eeden het verzoek, F.B.'s reactie op een door een ‘hochangesehenen schweizerischen Rechtsgelehrten’ geformuleerde laster met betrekking tot het boek J'accuse in de Nederlandse en Duitse pers te verspreiden.Ga naar eind74 Op de genoemde brieven in Van Eedens nalatenschap werden - waarschijnlijk door een onderzoeker of een medewerker van het archief - de initialen F.B. aangevuld met de naam Felix Braun. Een aantal argumenten spreken tegen deze interpretatie. Het boek J'accuse is met zekerheid van Richard Grelling (1853-1929), een Berlijnse advocaat die onder andere voorzitter was van de Berlijnse ‘Freie literarische Gesellschaft’. Bij een grafologische vergelijking met brieven van Felix Braun in de Wiener Stadtund Landesbibliothek kon vastgesteld worden, dat de met F.B. ondertekende brieven met grote zekerheid niet van Felix Braun zijn. Ook heeft Felix Braun zich nooit ‘Duitser’ gevoeld en past de inhoud van het pamflet überhaupt in het geheel niet bij het overige werk van Braun. Men kan er dus vanuit gaan dat Richard Grelling uit veiligheidsoverwegingen met F.B. ondertekend heeft. Jammer genoeg heb ik de brieven, die Van Eeden - via de uitgeverij Payot - aan F.B. geschreven heeft, niet meer kunnen vinden. Ook navraag bij de uitgeverij Payot omtrent deze zaak leverde niets op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Frederik van Eeden en Hermann Bahr (1863-1934)In 1930 verschijnt bij de Maatschappij tot verspreiding van Goede en Goedkoope Lectuur (Wereldbibliotheek) ter gelegenheid van Van Eedens zeventigste verjaardag het Liber Amicorum (1930), waarin onder andere teksten staan van Stefan Zweig, Martin Buber, Erich Gutkind, Franz Oppenheimer (1864-1943) en Hermann Bahr, een literaire duizendpoot en een verwoed lezer met een bijzonder representatieve bibliotheek voor de eeuwwisseling. Zoals uit de volgende lijst blijkt, was Bahr ook tamelijk goed geïnformeerd over de Nederlandse literatuur van zijn tijd:Ga naar eind75
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jammer genoeg heeft Bahr in zijn boeken nauwelijks aantekeningen gemaakt, zodat we niet weten hoe hij op de literatuur uit Nederland en Vlaanderen gereageerd heeft. Voor zover ik dat kan overzien heeft Bahr zich ook in zijn dagboeken en in de vele recensies die hij heeft geschreven nooit over de Nederlandse literatuur uitgelaten. Van Eeden daarentegen heeft op 20 september 1906 in het Deutsches Theater in Berlijn de première van Herman Bahrs stuk Ringelspiel (gedrukt in 1907 bij S. Fischer in Berlijn) gezien. Van Eeden is er niet echt over te spreken: het stuk maakte mij zeer kregel en moedeloos. Het was een slecht stuk zonder eenige krachtige teekening/zonder actie, zonder spanning. Alleen wat conversatie-tooneeltjes met brutaal-gewaagde frivoliteit, en wat aardige vertooning, zonder eigenlijke stemming en dat nemen ze aan! dacht ik. Dat is nu een van die twee of drie moderne stukken, die het zoo uiterst precieuze Deutsche Theater in een seizoen opvoert. En dit stuk heeft alle gebreken, en meer, die Kahane als reden opgaf voor de onopvoerbaarheid van mijn stuk. En het heeft geen van de deugden van mijn stuk, je heelemaal geen deugden. Laat Kahane mij nu nog eens van gebreken praten! Nu begrijp ik waarom men Ibsen zoo hoog stelt. Daar zit ten minste spanning en teekening in, al is 't geen schoonheid (Db, 721). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Frederik van Eeden en Andreas LatzkoMen kan ervan uitgaan dat Frederik van Eeden en Hermann Bahr zeker met elkaar gecorrespondeerd hebben. Ik kon echter geen enkel spoor van een dergelijke briefwisseling terugvinden, noch in Nederland, noch in Oostenrijk. Iets beter gedocumenteerd zijn gelukkig de contacten van Van Eeden met de in Boedapest geboren vooral als pacifistische auteur bekende Andreas Latzko, die tijdens de Tweede Wereldoorlog een tijdje in Nederland als balling leefde.Ga naar eind77 De overgeleverde briefwisseling tussen Van Eeden en Latzko dateert uit een periode, waarin in Nederland bijna elk jaar een boek van Latzko in het Nederlands verschijnt.Ga naar eind78 De briefwisseling is vooral interessant omdat ze ons enig inzicht geeft in de positie van maatschappijkritische auteurs in Duitsland tijdens het interbellum. Op 27 maart 1921 schrijft Latzko vanuit een kleine gemeubileerde flat in Allasië in Italië aan Van Eeden dat hij druk bezig is met een nieuwe roman waarvan hij hoopt dat ze hem de nodige financiële onafhankelijkheid zal geven. Tegelijkertijd stuurt hij Van Eeden het manuscript van de novelle Narbe met het verzoek ze in De Groene Amsterdammer te plaatsen. Volgens Latzko gaat het om een verhaal met een spannende handeling, wie die verehrten Leser es lieben, denn ich habe viermal im Jahre an eine amerikanische Zeitschrift Novellen zu senden, un [sic] diese müssen dann richtige ‘short stories’ sein, mit viel Geschehen. Ich bemühe mich trotzdem immer, auch die Psychologie in Ehre zu halten, und schicke Ihnen daher die Novelle, weil ich glaube, dass die Arbeit eine Art ‘en tout cas’ mannigfachen Geschmacksrichtungen zusagen kann, was Ihnen als Herausgeber vielleicht angenehm sein kann.Ga naar eind79Van Eeden, wiens antwoord alleen als concept bewaard is gebleven, vindt de novelle echter ‘zu lang und zu grauenhaft. Ich mag sie wirklich nicht. Es ist mir zu dämonisch’. Belerend voegt hij er nog aan toe: ‘Es mag wohl so von einem großen Publikum gewünscht werden. Auch Meyrink wird viel gelesen. Aber wir müssen diesem Publikum nicht nach dem Munde schreiben’. Latzko laat zich echter niet ontmoedigen. Eind april 1921 vraagt hij Van Eeden opnieuw een tekst van hem te willen opnemen. Verder kondigt hij voor juni ook nog de novelle Doppelpatrioten aan, ‘die Ihnen wieder zusagen wird, die ich aber ausser bei Ihnen nur in einigen Linksseitigen deutschen Blättern, veröffentlichen kann, auch in diesen nur, weil die Leute von mir, ausnahmsweise Novellen bringen (sonst nur Aktuelles, wozu ich gar kein Talent habe) aber dies sind Markhonorare, und sehr niedrige’.Ga naar eind80 Op 6 juni 1921 kan Van Eeden hem meedelen dat de tekst vertaald en vervolgens ook gepubliceerd zal worden.Ga naar eind81 Ein Duell verscheen in De Groene Amsterdammer van 22-29 januari 1922. Sedert de publicatie van zijn boek Menschen im Krieg (1918) - dat in 1918 onder de titel Menschen in den Oorlog als nummer 366 van de Wereldbibliotheek ook in het Nederlands verscheen - geldt Latzko als linkse auteur, wat de publicatie van zijn werken in Duitsland en Oostenrijk er niet gemakkelijker op maakt. Net zoals vele andere Duitstalige auteurs is hij financieel sterk afhankelijk van het succes van zijn werk in het buitenland. Daarom dringt hij er bij Van Eeden ook op aan een Nederlandse uitgever te zoeken voor zijn nieuwe roman.Ga naar eind82 Van Eeden moet hem echter teleurstellen. Op 6 juni 1921 schrijft hij Latzko dat hij geen enkele uitgever kent die hem zou kunnen helpen. De enige uitgever met wie hij contact heeft, is Versluys en die zal volgens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Eeden waarschijnlijk helemaal geen belangstelling hebben. Wel stelt hij Latzko voor Holkema te schrijven. Tegelijkertijd waarschuwt hij er echter voor dat Holkema de gewoonte heeft de zaken die Van Eeden hem aanbeveelt niet uit te geven. Ondanks Van Eedens weinig hoopgevende reactie houdt Latzko hem van zijn plannen verder op de hoogte. Op 22 februari 1922 bijvoorbeeld schrijft hij Van Eeden dat hij van plan is een paar novellen en schetsen te bundelen. Bei der besonderen ‘Beliebtheit’ deren ich mich in Deutschland erfreue, denke ich in erster Reihe an fremdsprachige Ausgaben, es ist mir während der allerletzten Jahre häufiger passiert, dass ich eine Arbeit nur im deutschen Original nicht placieren konnte. Da wäre es mir jedenfalls von Vorteil, wenn ich den kleinen Novellenband den ausländischen Verlegern gleich in ihrer Sprache anbieten könnte.Ga naar eind83 Of hij via Van Eeden voor deze bundel een uitgever gevonden heeft, valt niet vast te stellen. Zoals in alle andere gevallen, waar hem om een dergelijke bemiddeling gevraagd werd, zal Van Eeden ook hier weer heel weigerachtig gereageerd hebben. De laatste, bewaarde brief van Latzko aan Van Eeden dateert van 22 mei 1922. Hij stuurt Van Eeden weer eens een bijdrage voor De Groene Amsterdammer. Mocht het artikel hem niet bevallen, dan wil Latzko het artikel aan Het Volk sturen. Hij beklemtoont echter dat zijn voorkeur naar De Groene Amsterdammer uitgaat, want: Will man den Antisemitismus zu Leibe hat es keinen Zweck in zionistische Blätter zu schreiben und ebenso ist es ein rein akademisches Vergnügen, gegen soziale Mißstände in den Organen zu wettern, die nur vom Proletariat gelesen werden. Daher ist es mir immer lieber, wenn meine Stimme, so schwach wie sie auch ist, auch das Bürgertum erreicht. In Deutschland bin ich ja endgültig stumm. Der ‘Vorwärts’ ist heute intoleranter als die kapitalistischen und feudalen Blätter der Kaiserzeit waren. [...] Ich werde nur aufhören zu fürchten, wenn alles wieder beim Alten ist.Ga naar eind84 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Frederik van Eeden en Joseph A. LuxIn de jaren twintig onderhoudt Van Eeden eveneens schriftelijk contact met Josef August Lux (1871-1947), een filoloog en kunsthistoricus met een grote bewondering voor het werk van Van Eeden, die hij als ‘den größten lebenden Genius’ van Nederland beschouwt.Ga naar eind85 Op zondag 26 juni 1921 krijgt Van Eeden bezoek van Paulina Braun, een schoonzus van Lux, die met hem over haar zwager kwam praten (Db, 1928). Op 8 augustus 1921 bedankt Lux zich schriftelijk voor de vriendelijke manier waarop Van Eeden Paulina Braun ontvangen heeft.Ga naar eind86 In dezelfde brief beklemtoont Lux, die vooral bekend geworden is met een aantal biografische romans en mysteriespelen, zijn zielsverwantschap met van Eedens De kleine Johannes. Deze ontboezeming is het startsein voor een korte analyse van de Oostenrijkse en Duitse literatuur. Volgens Lux, die er een uitgesproken katholieke en Oostenrijke houding op na hield (hij was onder andere mede-oprichter van de ‘Kralik-Gesellschaft’), zijn de belangrijkste vertegenwoordigers van de Duitse en Oostenrijkse kunst door allerlei omstandigheden gedwongen thuis te blijven. Het gevolg hiervan is dat de kunstenaars en schrijvers die Duitsland en Oostenrijk naar buiten toe beweren te representeren juist diegenen zijn, die in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun eigen land helemaal niet gewaardeerd worden. Volgens Lux is de kunst die internationaal een hoog aanzien heeft in werkelijkheid van secundaire kwaliteit en vertegenwoordigt ze niet de ‘eigentlichen schöpferischen Genius des Volkes’. Haar enige waarde bestaat in een ‘Reproduktions- und Wertschätzungswert’.Ga naar eind87 Gevolg gevend aan Van Eedens - via Paulina Braun aan Lux meegedeelde - aanbod iets voor De Groene Amsterdammer te schrijven, stuurt hij samen met de brief van 26 juni 1921 de drukproef van zijn ‘Schubertiade’ op, waarmee hij ‘den holländischen Leser zu den Wallfahrtsstätten der klassischen Meister des Wiener Bodens zuführen’ en op die manier ‘auf den tieferen genius loci meiner Vaterstadt Wien aufmerksam machen [möchte], dem ich in vielen Büchern, Romanen und dergleichen die Welt vertraut zu machen bemüht war’.Ga naar eind88 Omdat hij er zich van bewust is dat dit kamermelodrama, dat zowel in een concertzaal als in familiaire kring kan worden opgevoerd, voor de doeleinden van Van Eeden te omvangrijk is, vraagt hij Van Eeden het werkje ‘mit einer entsprechenden Zeile’ aan een Nederlands muziektijdschrift te willen doorsturen. Op 13 augustus 1921 noteert Van Eeden in zijn dagboek, dat hij ‘een vleyende brief’ van Lux kreeg, waarin deze ‘uitwisseling van arbeid wenscht en daarbij denkt aan de fabel van de muis en de leeuw. Hij de muis en ik de leeuw. Hij moest eens weeten in welk net ik gevangen zit’ (Db, 1936). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. BesluitVan Eedens pogingen zich uit het hem beklemmende (Nederlandse) net te bevrijden, leiden hem onder andere ook naar Oostenrijk waar zijn talent over het algemeen naar waarde geschat wordt. Dankzij de inspanningen van mensen als Otto Hauser en Hugo Heller is Van Eeden in het eerste kwart van de twintigste eeuw geen onbekende in Wenen. De opvoering van Ysbrand is een groot (maar niet onverdeeld) succes, zijn boeken worden in Weense kranten doorgaans welwillend besproken en hij heeft contact met heel wat Oostenrijkse prominente schrijvers, uitgevers en wetenschappers. Zoals blijkt uit de brieven van Andreas Latzko en Stefan Zweig vormen de bewondering van de Oostenrijkse briefpartners voor het werk van Van Eeden en de hoop via Van Eeden in Nederland publicatiemogelijkheden te vinden heel vaak de basis voor een uitgebreide briefwisseling, die jammer genoeg slechts gedeeltelijk overgeleverd is. Door het vaak heel erg fragmentarische karakter van de briefwisseling en de beknoptheid van Van Eedens dagboekaantekeningen was het niet altijd even gemakkelijk de bredere context te beschrijven. De bovenstaande bijdrage moet dan ook slechts als bescheiden bijdrage tot het verder onderzoek naar de relaties van Van Eeden met het Duitse taalgebied in het algemeen en met Oostenrijk in het bijzonder worden gezien.
Adres van de auteur: Institut für Germanistik an der Universität Wien - Abteilung Nederlandistik Dr. Karl Lueger-Ring 1 A-1010 Wien leopold.decloedt@univie.ac.at |
|