Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118
(2002)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Erwin Huizenga
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Inleiding‘[...] we can hardly hope in retrospect to reconstruct the dillemmas and decisions, the intentions and the motives, of the original translator. So many choices have to be made and inevitably so many opportunities for error present themselves. [...] it is impossible to penetrate the minds of the translator, let alone original author, or even percieve how the first readers might have interpreted the results.’Ga naar eind1 Deze woorden hebben betrekking op de verhouding tussen het werk van een middeleeuwse vertaler en de perceptie daarvan door de moderne onderzoeker. Dezelfde opmerkingen zijn vanzelfsprekend van toepassing op de middeleeuwse compilator, en daarover gaat dit artikel. Van Jan Yperman kennen we tenminste twee teksten, de Cyrurgie en de Medicina; de eerste tekst is overgeleverd in zeker vier handschriften, de tweede in slechts één. Zelfs onder (medio)neerlandici die niet direct met de Middelnederlandse artesliteratuur te maken hebben, is de naam van deze beroemdste Vlaamse chirurg uit de veertiende eeuw niet onbekend. Minder bekend is dat er van zijn werk ook bewerkingen en compilaties bestaan, die meestal een anoniem bestaan leiden, verscholen in massieve artesconvoluten. Aan de hand van een nauwkeurige vergelijking van één van deze deeloverleveringen in een handschrift in de Cathedral Chapter Libary van Lincoln met de tekst van de Cyrurgie zal worden geprobeerd een beeld te schetsen van de compilator ervan, van zijn beslissingen en motieven. Hoe ging deze compilator om met Ypermans tekst, wat veranderde hij, en waarom deed hij dat? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het onderzoek naar Jan Yperman en zijn CyrurgieHalverwege de negentiende eeuw werd het onderzoek naar het chirurgische traktaat van Jan Yperman voortvarend ter hand genomen.Ga naar eind2 Op zoek naar de eigen identiteit van hun jonge land, stuitten de Vlaamse medisch-filologen op de Cyrurgie van Yperman, en bewonderden de originaliteit, belezenheid en deskundigheid van het traktaat, waarbij de vroege datering ervan het kwalificeerde als het eerste in de volkstaal (Vlaams) geschreven oorspronkelijk medische werk. Het is dan ook niet zonder reden dat Carolus, één van de eerste onderzoekers die zich serieus met Yperman bezighield, in zijn editie van de Cyrurgie in 1854 met enige trots sprak van ‘de vader van de Vlaamse chirurgie’.Ga naar eind3 Met de tekst kwam ook de persoon van Yperman in de belangstelling te staan. Onderzoekers gingen zich afvragen wie hij was geweest, en waar en wanneer precies hij had geleefd.Ga naar eind4 En nog in diezelfde periode werd de Cyrurgie opnieuw uitgegeven, ditmaal door Broeckx, naar het handschrift in Cambridge.Ga naar eind5 Enkele tientallen jaren was het na deze grote onderzoeksactiviteit wat stiller rond Yperman, maar dit zou drastisch veranderen met het werk van Van Leersum. In een kort maar opmerkelijk stuk veegde hij de vloer aan met de editie van Broeckx.Ga naar eind6 Op aandringen van Verdam had hij de editie van de Cyrurgie grondig vergeleken met de tekst in hs. Cambridge, en moest ‘[...] diese Arbeit leider als eine sehr mangelhafte bezeichnen’.Ga naar eind7 Dit leidde ertoe dat Van Leersum zich in de jaren die volgden zowel op de persoon als het werk van Yperman zou storten, wat een stroom van publicaties tot gevolg had.Ga naar eind8 Zijn werk culmineerde in 1912 in de editie van de Cyrurgie naar het Brusselse handschrift; hij koos dit handschrift als basis, onder andere omdat het de oudste tekstgetuige van Ypermans werk is (1351).Ga naar eind9 In 1928 bezorgde Van Leersum daarnaast nog een editie van die andere grote Vlaamse chirurg uit de veertiende eeuw, Thomas Scellinck van Tienen.Ga naar eind10 Na een reeks jaren van betrekkelijke anonimiteit is Yperman sinds de jaren zestig, afhankelijk van de belangstelling van de individuele onderzoeker, geleidelijk aan weer meer in de belangstelling komen te staan, waarbij hij vaak opnieuw in het bredere kader van de Vlaamse culturele identiteit wordt geplaatst.Ga naar eind11 En recentelijk werd geattendeerd op een handschrift dat de universiteitsbibliotheek van Leiden in 1986 aankocht. Het betreft een anonieme chirurgische compilatie, waarin naar alle waarschijnlijkheid delen van de Cyrurgie zijn verwerkt.Ga naar eind12 De aandacht die er sinds enkele decennia ook vanuit het buitenland voor Yperman bestaat, laat eens te meer het belang zien dat er aan zijn persoon en werk wordt gehecht.Ga naar eind13 Voor al deze studies geldt dat het uitgangspunt steeds de editie van Van Leersum was. Voor zover daarvan bij een editie al sprake kan zijn, wordt er een min of meer definitieve status aan toegekend. Slechts weinigen hebben de afgelopen tachtig jaar vraagtekens durven zetten bij de tekst van Ypermans werk zoals Van Leersum die had gepubliceerd. Tot die weinigen behoren Rolf Müller en Gundolf Keil, die in een artikel over Jan Bertand de zwakten van de edities van Van Leersum (ook diens editie van het Boeck van surgien van Thomas Scellinck wordt erbij betrokken) duidelijk uitspreken.Ga naar eind14 Zij wijzen erop dat, hoewel sinds lang ‘sein [sc. Van Leersums] Rang als Herausgeber mittelniederländisch-medizinischer Texte unanfechtbar’Ga naar eind15 was, er desondanks de nodige zwakten in zijn edities aan te wijzen vallen. Zo is de Yperman-editie, hoewel met de Brusselse codex als basis, op vier handschriften gebaseerd.Ga naar eind16 Omdat die af en toe ech- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
ter grote verschillen vertonen, waarbij niet zelden hele stukken tekst in slechts één van de tekstgetuigen voorkomen, zijn delen van de editie gebaseerd op een wel heel magere overlevering. De vraag kan dan gesteld worden of de betreffende kapittels eigenlijk wel tot Ypermans tekst behoren, of dat het individuele toevoegingen van de kopiisten of compilatoren van de handschriften betreft.Ga naar eind17 Daarnaast kunnen er vraagtekens worden gezet bij de interpunctie van de teksten; is er, met name in de editie van Scellinck, sprake van ‘heuristische Sorglosigkeit’ (sc. onbekendheid met andere tekstgetuigen); en vooral is Van Leersum niet vertrouwd met de Latijnse bronnen waarop Yperman ten dele een beroep deed, waardoor er onnodig nogal wat fouten en blijken van onbegrip in de edities zijn geslopen.Ga naar eind18 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Leven en werk van Jan YpermanOndanks al dit onderzoek naar Jan Yperman gedurende de afgelopen honderdvijftig jaar is er over zijn persoon nog steeds verrassend weinig feitelijk bekend. Bovendien is de kans klein dat er ná Van Leersums werk nog veel nieuwe gegevens boven water zullen komen. Dit komt doordat in de Eerste Wereldoorlog de archieven van Ieper vernietigd werden.Ga naar eind19 Voor biografische gegevens omtrent Yperman zijn we daarom aangewezen op wat de onderzoekers daarvóór over hem hebben gepubliceerd. De eerste keer dat Ypermans naam genoemd wordt is in 1281. In een document van 18 augustus 1285 legt hij de gelofte af, dat hij zich zal onderwerpen aan alle formaliteiten die van overheidswege nodig zijn ter gelegenheid van zijn huwelijk, en verkrijgt hij het Ieperse burgerrecht.Ga naar eind20 Wanneer hij dus in 1285 is gehuwd, is het aannemelijk dat hij rond 1260-1265 zal zijn geboren, hoewel daarover geen documentatie bestaat.Ga naar eind21 In de periode 1297-1300 ontvangt hij van de stad in vier termijnen een bedrag van 200 sols parisis, mogelijk als tegemoetkoming voor gemaakte kosten tijdens een verblijf in Parijs in die periode. Er is daarom wel verondersteld dat Yperman in die tijd onderwijs heeft genoten van de beroemdste chirurg van zijn tijd, Lanfranc van Milaan; sluitende bewijzen hiervoor zijn er echter niet, zoals Van Leersum betoogt.Ga naar eind22 In de stadsrekeningen van 1304 valt te lezen dat Yperman als stadschirurg is aangesteld in het Belle-gasthuis. Dat gasthuis was kort daarvoor, in 1276 opgericht. Het zou blijven bestaan tot de Eerste Wereldoorlog. In de loop van de jaren dat Yperman er werkzaam is, zeker tot 1327, wordt zijn salaris van aanvankelijk vier Parijse ponden geleidelijk aan verhoogd tot tien ponden per jaar.Ga naar eind23 In 1310 koopt Yperman een huis buiten de stadswallen van Ieper.Ga naar eind24 Aangezien de poorten van de stad 's nachts echter gesloten blijven, eist het college van schepenen van de stad dat hij in de stad zélf gaat wonen.Ga naar eind25 Dat hij in ieder geval in 1313 een ruime woning bezit, naast het Belle-gasthuis, blijkt uit een rekening in de Ieperse stadsarchieven uit dat jaar. Yperman ontvangt van stadswege een bedrag voor de verhuur van een kamer van zijn woning.Ga naar eind26 Mogelijk is een zekere Kateline, die rond 1304 of 1305 overlijdt, Ypermans moeder geweest. Zij werkt eveneens in een hospitaal in Ieper, het hospitaal Sous le marchiet (‘op de markt’). Ze is daar opgevolgd door een dochter die eveneens Kateline heet.Ga naar eind27 Yperman is behalve als stadschirurg van Ieper bij het Belle-gasthuis ook werkzaam geweest als militair chirurg. Zowel voor 1312 als voor 1325 zijn er tekstgetuigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
waaruit blijkt dat hij op de militaire expedities van de Ieperse troepen tegen de Graaf van Vlaanderen en tegen Brugge meereist en er een salaris voor ontvangt. In 1312 begeleidt Yperman een leger om het huis ‘Wijnendael’ te veroveren op graaf Lodewijk I van Nevers, zoon van de graaf van Vlaanderen. En in 1325 wordt in een stadsrekening van Ieper vermeld, dat hij acht pond ontvangt voor bewezen diensten aan de troepen van Ieper, die hebben deelgenomen aan vijandelijkheden tussen de burgers van Brugge en Lodewijk van Crécy, graaf van Vlaanderen.Ga naar eind28 De naam van Yperman komt voor het laatst voor in de stadsarchieven van Ieper voor de jaren 1329-1330. In 1332 is zijn rol als chirurg bij het Belle-gasthuis overgenomen door een zekere meester Henri de Bril, zodat het aannemelijk is dat Yperman rond 1330 of kort daarna zal zijn overleden.Ga naar eind29
Ypermans belangrijkste werk is, als gezegd, zijn Cyrurgie. Hij schreef het waarschijnlijk in of rond 1310: dat jaar wordt in twee handschriften genoemd.Ga naar eind30 Heel nadrukkelijk geeft Yperman te kennen dat hij zijn werk compileerde uit verschillende Latijnse bronnen, die hij zelf vertaalde omwille van zijn zoon, die het Latijn niet machtig was.Ga naar eind31 De Cyrurgie is opgedeeld in zeven boeken, die elk op hun beurt uit een groot aantal, meest korte, kapittels bestaan. Het chirurgische traktaat is op een in de Middeleeuwen welbekende manier geordend, a capite ad calcem, ‘van het hoofd tot de voeten’.Ga naar eind32 Opvallend is daarbij, dat de eerste zes boeken over het hoofd of de hals gaan, en alleen het zevende en laatste boek (dat overigens wel veruit het meest omvangrijke is) de andere lichaamsdelen aan de orde laat komen. De tekst begint met een anatomische beschrijving van het hoofd en enkele algemene richtlijnen voor wondbehandeling daar (I, kap.1-3). Na een deontologisch kapittel (kap. 4) worden in de resterende kapittels alle mogelijke hoofdwonden en -aandoeningen besproken, evenals hun behandeling (kap. 5-30).Ga naar eind33 Het tweede boek is gewijd aan de ogen; de 25 kapittels in dit deel besteden met name aandacht aan ziekten aan het netvlies en dergelijke, die het zicht kunnen aantasten. Het derde gaat over de neus, en is met 7 kapittels het kortste in de Cyrurgie. De boeken vier, vijf en zes (20, 9 en 12 kapittels) gaan over respectievelijk de mond, de oren, en de hals en de keel. Het zevende boek, met het opschrift Vanden halse ende vander kelen nederwert tote allen leden ende tallen steden vanden lichameGa naar eind34, valt uiteen in twee delen. Het eerste deel bestaat uit 40 ook in de handschriften genummerde kapittels. Daarin worden in hoofdzaak traumatologische kwalen besproken, zoals steekwonden, al dan niet met doorgesneden aderen, darmwonden, gebroken beenderen, dislocaties. Het tweede deel van het zevende boek is heel anders van karakter, en illustreert meteen één van de problemen met Van Leersums editie, een probleem dat hierboven reeds ter sprake kwam: de magere overlevering. Want dit tweede deel komt alleen voor in C.Ga naar eind35 Bovendien wijken deze liefst 52 (ongenummerde), meest korte kapittels ook inhoudelijk sterk af van het voorafgaande: het gaat met name om de interne geneeskunde en verwondingen. De kapittels zijn duidelijk onderworpen aan een systematische classificering: ze zijn geordend in zes groepen samenhangende hoofdstukjes. Achtereenvolgens behandelen ze huidziekten (waaronder lepra, pokken, en schurft), vergiftigingen (zowel door mens als dier), verschillende soorten gezwellen, interne verwondingen aan lever, blaas of nieren, aandoeningen aan de geslachtsdelen, en tenslotte kwalen aan de benen. In afwijking van alle andere kapittels (die immers op B | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gebaseerd waren), zijn deze kapittels niet genummerd. Ook in dit geval kan daarom niet uitgesloten worden dat het een afwijkende, eigen toevoeging betreft van de kopiist van C (of van zijn legger). Hoewel Yperman overduidelijk zeer vertrouwd is met de chirurgisch-medische werken van grote auteurs als Galenus, Hugo Borgognoni de Lucca, Avicenna, en Lanfranc van Milaan, en er ook met regelmaat naar verwijst, is zijn Cyrurgie een zelfstandig, in het Middelnederlands geschreven werk, waarin hij met regelmaat blijk geeft van zijn eigen ervaringen en vakkennis. Vaak ook refereert hij aan misstanden in de chirurgie die hij in zijn eigen omgeving is tegengekomen. Om de onkunde tegen te gaan, pleit hij voor een brede, op de artes liberales georiënteerde opleiding. Yperman is daarnaast een groot voorstander van een sterke beroepsethiek.Ga naar eind36 Naast de Cyrurgie schreef Yperman nog een tweede traktaat, de Medicina.Ga naar eind37 Dit werk moet vooral gezien worden als een aanvulling op het materiaal dat in de Cyrurgie werd beschreven. Yperman beijverde zich ervoor dat de chirurg niet alleen de eenvoudige, externe wondbehandeling diende te kennen, maar, met de genoemde solide artesopleiding in zijn bagage, ook de interne geneeskunde zou moeten beheersen. Het is een pleidooi voor het (opnieuw) samengaan van geneeskunde en chirurgie, die in de late Middeleeuwen steeds meer van elkaar gescheiden zouden raken.Ga naar eind38 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Handschrift Lincoln, Cathedral Chapter Library, Ms. 127Ga naar eind39Tot nu toe is er bij onderzoekers van de Middelnederlandse artesliteratuur weinig aandacht geweest voor het handschrift waarin zich de deeloverlevering van Ypermans Cyrurgie bevindt die in dit artikel aan de orde komt. Ten onrechte, want het betreft een omvangrijke codex met een zeer diverse inhoud op geneeskundig gebied. Hij moet zeker gerekend worden tot de belangrijkste Middelnederlandse medische artescodices die we kennen. Voor een eerste oriëntatie op de codicologische eigenschappen zijn er beschrijvingen in de catalogi van Woolley en ThomsonGa naar eind40; het beste inhoudelijke overzicht geeft het Repertorium van Jansen-Sieben.Ga naar eind41 De codex is geschreven op papier en bestaat uit 280 bladen op quartoformaat. Er zijn twintig katernen van een zeer onregelmatige omvang. Sommige katernen bestaan uit acht dubbelbladen, maar er zijn er ook van vijf, zes, zeven of zelfs tien dubbelbladen. De bladen zijn met inkt afgelijnd. De teksten zijn in één kolom geschreven, waarbij de volledige breedte van de bladspiegel (ca. negen cm.) is gebruikt. Alle originele teksten zijn geschreven in één hand, in een cursiva formata. Daarnaast zijn er op verschillende plaatsen latere toevoegingen op aanvankelijk blanco gebleven folia aangebracht; vrijwel altijd betreft het medische recepten.Ga naar eind42 Hier en daar zijn lijnen in rode inkt aangebracht, en zijn woorden of begrippen onderstreept.Ga naar eind43 Er zijn eenvoudige gerubriceerde lombarden, meestal drie, vier of vijf regels hoog. De codex is in de loop van de vijftiende eeuw geschreven in Vlaanderen.Ga naar eind44 De inhoudelijke diversiteit van het handschrift blijkt alleen al uit het feit dat er in het Repertorium niet minder dan 42 tekstuele eenheden worden onderscheiden. Daarbij zijn dan de talrijke recepten ook nog eens in groepen samengenomen. Een nadere beschouwing leert echter dat er binnen dit bonte geheel nog wel grotere, min | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 1: Handschrift Lincoln, Cathedral Chapter Library, Ms. 127, fol. 46r (iets verkleind): het begin van de deeloverlevering van Jan Ypermans Cyrurgie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
of meer samenhangende eenheden onderscheiden kunnen worden, die ten dele samenvallen met de codicologische grenzen. Het betreft elf tekstclusters. Het eerste cluster bestaat uit een kalender met vermelding van heiligen- en feestdagen, zondagsletter en een cisiojanus.Ga naar eind45 De kalender is zeker geen ongebruikelijke verschijning in Middelnederlandse medisch-astrologische verzamelhandschriften.Ga naar eind46 Op fol. 14r schreef op aanvankelijk blanco folia een zestiende-eeuwse hand een bezwering om bloed te stelpen. De allereerste tekst van de codex echter, dus nog vóór de kalender, is een Middelnederlands gedicht of lied in strofen. Het heeft als titel (?): Ten baet gheen vlught / Ic moet besterven. Het is geschreven op de recto- en verso-zijde van het eerste blad, en betreft een latere toevoeging.Ga naar eind47 Vanaf fol. 14v volgt een tweede groep traktaten. Deze groep begint met een reeks kalendarische tabellen, mogelijk om het geschikte moment voor aderlating te bepalen. Opvallend is dat ze in het Frans zijn geschreven, in tegenstelling tot alle andere teksten in de codex. Op fol. 28v-29r zijn opnieuw later enkele recepten toegevoegd. Daarop volgen maankalenders, een eeuwigdurende paastabel, een zodiaktabel en een cirkel met het gulden getal. Tijdrekening en chronologie zijn niet zelden belangrijke elementen in Middelnederlandse arteshandschriften. Op fol. 42v, aanvankelijk blanco, bevindt zich dan weer een later toegevoegd recept tegen bloedstolling. Het derde cluster is sterk chirurgisch getint: na alweer een later bijgeschreven tekstje met een katarchenprognoseGa naar eind48 op het onbeschreven blad fol. 44v, begint op fol. 46r de deelreceptie van Ypermans Cyrurgie die in dit artikel centraal staat. Deze wordt gevolgd door traktaten over de anatomie, over sperma, en een tekst over hoe je een goede vroedvrouw moet wezen. Vergelijkbaar hiermee is het eveneens sterk op de medisch-chirurgische praktijk gerichte vierde cluster, met vanaf fol. 76r één chirurgisch traktaat, met als openingswoorden Als ten eersten van churgien, een laxeer-traktaat, en in een andere latere hand op de slotfolia van dit katern weer een reeks medische recepten. Een vijfde groep teksten begint op fol. 96r, en lijkt iets anders van karakter dan hetgeen eraan voorafgaat. Het bestaat uit excerpten uit het beroemde Antidotarium Nicolai: een braak-traktaat, zalfrecepten en een tekstje over de medicinale gewichten.Ga naar eind49 Daarnaast komen we er nog recepten tegen neusbloeding tegen en, opnieuw in een andere hand, een traktaat over de bereiding van medicinale wateren. In tegenstelling tot het derde en vierde cluster maakt déze groep de indruk zich meer op de alledaagse apothekerspraktijk te richten. De zesde groep op fol. 110v-145v, bestaande uit een groot aantal recepten om zalf te bereiden, sluit hier nadrukkelijk bij aan. Als zevende cluster begint op fol. 146v een reeks recepten en traktaten over de behandeling van de pest. Bovendien zijn in dit deel allerhande medische recepten (waaronder urologische) te vinden, evenals teksten over de behandeling van blaasstenen en een levensmiddelenleer. Het volgende, achtste deel, dat begint op fol. 194r, is weer sterk op de praktijk van chirurgen en barbiers-chirurgen gericht, met teksten over de aderlating en de bloedschouw, en een incompleet kruidenboek. In een negende cluster, op de katernen 17 en 18 (fol. 225r-254v) komen we opnieuw twee kruidenboeken tegen. Daarop volgt een tiende cluster dat zich voornamelijk richt op de interne geneeskunde, met twee traktaten over uroscopie, en verder over waterzucht, menisoen (dysenterie, buikloop), squinantie (angina of keelontsteking), phtisis (tering) en tandzweren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Na enkele blanco folia (271v-273) geeft het laatste katern tenslotte chirurgische recepten, de kleine en grote Gracia Dei genoemd, en een chirurgisch receptentraktaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De plaats van Ypermans deeloverlevering in relatie tot de rest van de codexDe vele latere aanvullingen en de talrijke blanco folia doen vermoeden dat de codex een convoluut is, waarbij verschillende kleinere libelli gedurende enige tijd onafhankelijk van elkaar gefunctioneerd hebben, en pas in een later stadium bijeengebracht zijn. Zeker op het gebied van de Middelnederlandse artesliteratuur was dit een heel gebruikelijk proces.Ga naar eind50 Een sterk argument hiervoor is het samenvallen van de katerngrenzen in dit handschrift met het begin van nieuwe tekstonderdelen.Ga naar eind51 De codex bestaat als gezegd uit twintig katernen. Op tenminste zeven daarvan zijn één of twee folia op het slot door de kopiist blanco gelaten.Ga naar eind52 Het merendeel van deze blanco folia is in een latere fase opgevuld door tenminste drie andere, zestiende-eeuwse handen.Ga naar eind53 Dat het hierbij in vrijwel alle gevallen gaat om medische recepten, vormt een aanwijzing dat deze latere eigenaren naar alle waarschijnlijkheid behoorden tot een medische beroepsgroep. Maar niet alleen de laatste folia van de katernen zijn aanvankelijk leeggelaten, en vervolgens later opgevuld - dit is een praktijk die in middeleeuwse artesverzamelhandschriften heel gebruikelijk is.Ga naar eind54 Minstens zo opvallend is, dat dit ook geldt voor veel openingsfolia van katernen. In minimaal vijf gevallen zijn door de kopiist van Li de eerste en/of tweede bladen van een katern, waar een nieuwe tekst begint, blanco gelaten.Ga naar eind55 Niet alleen wijst het erop dat de kopiist niet op het papier dat hij gebruikte hoefde te beknibbelen, maar bovendien vormt het eens te meer een aanwijzing dat in ieder geval een deel van de te onderscheiden eenheden binnen de verzamelcodex enige tijd zelfstandig gefunctioneerd heeft. Het overslaan van folia aan het begin van je tekst is alleen zinvol wanneer je het katern los wilt bewaren, gemakkelijker wilt kunnen vervoeren, of iets dergelijks.Ga naar eind56 Wanneer dat het geval is, zegt dat ook iets over de aard van het handschrift. De kopiist had zeker niet van aanvang af de intentie om de verschillende delen bij elkaar te brengen: het overslaan van één of enkele bladen aan het begin van een nieuwe tekst heeft alleen zin uit het oogpunt van tekstconservering: het buitenste blad beschermt de volgende, beschreven bladen. Dat anderen deze blanco bladen in een later stadium wél met recepten beschreven hebben, ondersteunt eens te meer de gedachte dat de oorspronkelijke functie van de libelliGa naar eind57 een andere was dan de huidige situatie, waarin ze tezamen gebonden zijn: de latere eigenaren van het handschrift zochten in de (op dat moment al?) bijeengebrachte delen alleen maar naar een gelegenheid om hun aanvullende recepten neer te kunnen schrijven, en die vonden ze op de blanco folia. De oorspronkelijke bescherming hoefden de buitenbladen binnen het geheel van de codex niet meer te bieden. Er was dus geen intentie om de verschillende delen van meet af aan samen te voegen, en in die zin moeten we dan ook spreken van een convoluut en niet van een verzamelhandschrift.Ga naar eind58 Of, om een recente terminologie te gebruiken: de codex bestaat uit tenminste tien productie-eenheden, om pas later te worden samengevoegd tot één gebruikseenheid.Ga naar eind59 Een aanwijzing dat de codex ook toen hij al samengevoegd was intensief gebruikt is, zijn de grote vochtplekken aan de onderkant van alle katernen, dus over de katerngrenzen heen (zie afb. 1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Eén van deze oorspronkelijk onafhankelijk functionerende delen van het handschrift was de libellus met de deeloverlevering van Ypermans Cyrurgie. Voor het op zichzelf staan van dit deel zijn verschillende aanwijzingen. Zowel de eerste folia (fol. 44, 45) van de katernen vier en vijf waaruit dit deel bestaat, als de laatste (74, 75) waren blanco; ten dele zijn zij later weer opgevuld (fol. 44v, 74v, 75r-v). Bovendien lopen de teksten niet over de katerngrenzen heen: de laatste langere tekst, de vroedvrouwencatechismus, eindigt op fol. 72v. Daarna zet dezelfde kopiist zijn werk in één adem en zonder enige onderbreking voort met een reeks medische recepten (fol. 72v-74r). Omdat er hier geen sprake is van een breuk in de opmaak maar alleen voor wat betreft de inhoud, is het aannemelijk dat deze recepten in één productiegang met de voorafgaande traktaten zijn opgeschreven. Mogelijk wijst dit erop dat de legger die voor dit deel werd gebruikt hiermee ten einde kwam, en dus ook zélf deze toegevoegde recepten had. De plaats van dit zelfstandige deel binnen de codex is een opvallende: na de kalendaria en de eeuwigdurende paastabel op de eerste drie katernen, in een latere fase opgevuld met medische recepten door andere scribenten, is dit de eerste libellus waarin niet de chronologie en tijdsbepaling centraal staan, maar chirurgische onderwerpen; met name de behandeling van hoofdwonden en -ziekten en de anatomie behoorden vanzelfsprekend tot de kerntaken van een middeleeuws chirurg. Een dergelijke ordening, waarbij zaken als tijdrekenkunde maar ook astronomie en - vooral - astrologie centraal staan, en in de handschriften weliswaar samen voorkomen maar toch worden gescheiden, is in de Middelnederlandse (maar ook in andere volkstalige) artescodices heel gebruikelijk.Ga naar eind60 Li lijkt daarmee een complementair karakter te hebben, dat wil zeggen dat de traktaten die er in voorkomen niet uitsluitend op één vakgebied (bijvoorbeeld de chirurgie) liggen, maar elkaar aanvullen en daarmee een groter vakgebied bestrijken. Toch moeten we hierbij niet uit het oog verliezen dat de rest van het handschrift zoals dat nu is meer in de richting van een additieve codex wijst: een handschrift waarin zoveel mogelijk teksten over één discipline werden verzameld.Ga naar eind61 Daarbij komt bovendien dat de codex geen verzamelhandschrift maar een convoluut is, en dat het voorkomen van de eerste drie katernen (met de afwijkende inhoud) niet vooraf zo geconcipieerd was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Overzicht van de inhoud van Ypermans Cyrurgie, kap. 1-12Alvorens te bespreken waar en hoe de beide teksten van elkaar verschillen dan wel overeenkomen, is het zinvol de inhoud van de eerste twaalf kapittels van de Cyrurgie meer gedetailleerd te bespreken, waarbij het schema van afbeelding 2 bij paragraaf 7 als richtlijn fungeert. De vier handschriften die Van Leersum bij zijn editie betrok hebben alle een opdracht en/of een proloog, en één of twee inhoudsopgaven, in wisselende volgorde.Ga naar eind62 Yperman draagt zijn werk op aan de heilige drie-eenheid Vader, Zoon, Heilige Geest, aan Maria, en aan de beschermheiligen van de geneeskunde en de chirurgie, Cosmas en Damianus.Ga naar eind63 Na deze prologen en inhoudsopgaven, die in de vier handschriften van uiteenlopende lengte zijn, begint de Cyrurgie in het eerste kapittel met een algemene, anatomische beschrijving van het hoofd. Daarbij gaat Yperman in op vragen als het | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
verschil tussen kraakbeen en gewone botten, waar de aderen lopen, wat de onderdelen van de schedel zijn en welke complexieGa naar eind64 ze hebben, wat de zetel is van het menselijke denkvermogen en de zintuiglijke waarneming, en wat de functie van dura mater en pia mater is.Ga naar eind65 Het tweede kapittel gaat nader in op wonden die zich om uiteenlopende redenen aan het hoofd kunnen voordoen. Met name bespreekt Yperman de symptomen waaraan de chirurg kan zien of dura en pia mater gewond zijn, en wat daaraan gedaan kan worden. Daarbij verwijst hij onder andere naar de Italiaanse chirurg Bruno Longoburgensis en diens Chirurgia magna.Ga naar eind66 Het korte derde kapittel stelt aan de orde dat men bij wonden aan de schedel hete medicijnen moet vermijden. In twee van de codices met de (min of meer) volledige tekst van de Cyrurgie (C en L) volgen daarop enkele opmerkingen over de arbeidsethiek van de chirurg, en het feit dat hij volledig moet vertrouwen op God, want: dan sel God werken met hu. Ende metter hulpen van hem soe sal hu werc wel varen.Ga naar eind67 Het vierde kapittel wijkt inhoudelijk sterk af van het voorafgaande. Er worden geen concrete chirurgische ingrepen meer behandeld, maar deontologische vraagstukken. Daarbij gaat het om theoretisch-idealistische onderwerpen met betrekking tot de ethiek van de medische standen, en om beschrijvingen van hoe een chirurg zich zou moeten gedragen. Yperman pleit onder andere voor een veel betere theoretische kennis van de chirurg: Ende hine [= de arts/chirurg] moet hem oec allene niet verstaen van medicinen, maar oec coenen [kennen] sine boeken van naturen dat heet philosophie. Want grammarie, logike, rothorike ende ethike - dese .4. consten leren alle dinc met redenen proeven.Ga naar eind68 Ook het volgende, vijfde kapittel is voor wat betreft de inhoud weer heel anders dan de eerste drie of het vierde. Er volgt hierin een algemene wondbehandeling; het is een onderwerp dat je eerder aan het begin van een chirurgie zou verwachten. Hoe moet je wonden dichtnaaien, welke naalden moet je daarbij gebruiken? Dat zijn zo enkele van de vragen waarop Yperman een antwoord geeft. Een belangrijk aspect van de algemene wondbehandeling is hoe het bloed gestelpt kan worden wanneer het uit een wond stroomt. In het lange kapittel zes wordt hierop in de Cyrurgie uitvoerig ingegaan. Er wordt uitvoerig gerefereerd aan recepten en opmerkingen van grote chirurgische autoriteiten als (opnieuw) Bruno, en Lanfranc van Milaan.Ga naar eind69 Opvallend is het vermelden van enkele praktijkgevallen van Lanfranc, waarbij deze, door gebruik te maken van bepaalde medicijnen, erin slaagde enkele kinderen weer op de been te krijgen.Ga naar eind70 Met het zevende kapittel keert Yperman terug naar het pad dat hij met de eerste drie kapittels was ingeslagen: het bevat raadgevingen en recepten voor hoofdwonden, waarbij echter geen breuk van de schedelbeenderen of een open wond heeft plaatsgevonden. Ten opzichte van de informatie die in de eerste drie kapittels werd verschaft, doen dit en de volgende kapittels wat redundant aan: veelal dezelfde informatie, overlappingen etc. Zo bespreekt kapittel acht hoofdwonden, en dan met name builen ten gevolge van valpartijen, of opgelopen tijdens gevechten, bijvoorbeeld met een stok of een steen. Daarbij wordt opnieuw verwezen naar beproefde middelen van autoriteiten als Lanfranc of Theodoricus Borgognoni de Lucca.Ga naar eind71 De kapittels negen tot en met twaalf houden zich eveneens allemaal op één of andere manier bezig met min of meer ernstige hoofdwonden, ontstaan onder uiteenlopende omstandigheden. Zo beschrijft het negende kapittel hoe je erachter kunt komen of de botten van de schedel in het geval van een wond daadwerkelijk gebroken zijn, en wat je daaraan kunt doen. Kapittel tien verschaft raad voor het geval dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
er een deel van de schedel, hetzij bot, huid of orgaan, af is geslagen, waarbij de hersenen echter niet open liggen. Het volgende kapittel borduurt hierop voort, door te beschrijven wat er gedaan moet worden als de hersenen in zo'n geval wél open liggen en de dura mater te zien valt. Het twaalfde kapittel beschrijft de behandeling van hoofdwonden die een gevolg zijn van steekwapens, waarbij echter het onderscheid met het voorafgaande kapittel niet erg groot is. De volgende kapittels zetten de behandeling van uiteenlopende hoofdwonden voort, maar behoren niet meer tot het deel van de Cyrurgie waarvan in Li een bewerking te vinden is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Vergelijking van de editie Van Leersum en handschrift LincolnIn de tweede paragraaf werd het onderzoek naar de Ypermans Cyrurgie geschetst. Daarbij werd duidelijk dat, hoewel bij de editie van Van Leersum de nodige vraagtekens kunnen worden geplaatst, de positie van zijn editie de afgelopen negentig jaar onaangetast is gebleven. Wanneer er in het hedendaagse onderzoek naar de Cyrurgie wordt verwezen, is het naar Van Leersum. De editie heeft zichzelf als het ware geïnstitutionaliseerd. Ik wil in dit artikel niet van deze praktijk afwijken, en voor de hiernavolgende analyse en vergelijking van het begin van Ypermans Cyrurgie met de bewerking zoals die in Li is overgeleverd, verwijzen naar de editie als ware het dé tekst van Yperman. Ik ga daarmee bewust voorbij aan het feit dat het daarbij gaat om vier af en toe sterk van elkaar afwijkende tekstgetuigen, van uiteenlopende datering en lokalisering. Een belangrijk argument daarvoor is het feit, dat juist in de passages die in de bewerking in Li zijn overgeleverd (de eerste twaalf kapittels van de Cyrurgie) de vier handschriften die Van Leersum bekend waren en die hij gebruikte voor zijn editie, over het algemeen een opmerkelijke overeenkomst en consistentie vertonen, zowel voor wat betreft de inhoud als het woordgebruik. We mogen er dus vanuit gaan, dat de betreffende gedeelten wel degelijk tot Ypermans traktaat hebben behoord.Ga naar eind72 De verschillen tussen VL en de bewerking van een deel van het eerste boek uit Ypermans Cyrurgie in Li zullen worden besproken aan de hand van een schema (zie afb. 2). In dit schema is geprobeerd de gecompliceerde verhoudingen tussen de beide tekstversies zo overzichtelijk en begrijpelijk mogelijk te presenteren. In twee kolommen wordt de inhoud van respectievelijk VL (linkerkolom) en Li (rechterkolom) weergegeven.Ga naar eind73 De dikkere doorlopende zwarte balkjes duiden aan, waar een volgend tekstelement (bijvoorbeeld een kapittel) begint. De tekst in de kolommen geeft de titels van de kapittels in cursief (alleen in VL; Li heeft geen titels), en daarnaast in enkele woorden een zo beknopt mogelijke omschrijving van de inhoud. De nummers van de kapittels zijn in beide gevallen vet gedrukt.Ga naar eind74 Zowel in de linker- als in de rechtermarge zijn buiten de kolommen donkergrijze balkjes te zien. Hiermee worden tekstpassages aangegeven die ófwel in Li, ófwel in VL ontbreken ten opzichte van elkaar. Omschrijvingen of titels die in de andere tekst niet voorkomen, zijn vet gedrukt. De stippellijnen geven aan waar een passage die in één van beide teksten niet voorkomt, begint of eindigt, wanneer dit begin of einde niet samenvalt met het begin of einde van een kapittel. Tussen de beide kolommen bevinden zich een groot aantal balken met allerlei patronen en arceringen; zij hebben geen andere functie dan op grafische wijze aan te geven waar zich in beide teksten overeenkomstige tekstpassa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 2: Schema met een vergelijking van de verhoudingen tussen Ypermans tekst zoals die door Van Leersum is uitgegeven (linkerkolom), en de tekst in handschrift Lincoln (rechterkolom).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
ges bevinden. Want er valt in één oogopslag te zien dat met name op dit gebied Li sterk afwijkt van VL: de volgorde van de kapittels of van delen daarvan in Li verschilt nogal van die in VL. Hieronder volgt een vergelijking van de beide teksten. Om gefundeerde waarnemingen te kunnen doen omtrent de manier waarop de compilator van Li te werk is gegaan, zal het in deze paragraaf nodig zijn dit af en toe op zeer gedetailleerd niveau te doen. In principe zal hierbij te werk worden gegaan vanuit de volgorde in VL, waarnaast de verschillen in Li worden gezet. Aan de hand hiervan zullen in de volgende paragraaf deze verschillen in een groter verband worden gebracht, en zal worden geprobeerd een profiel van de compilator te schetsen. Wanneer ik het in het vervolg over ‘de’ compilator heb, bedoel ik daarmee de compilator die Ypermans tekst bewerkt heeft tot de compilatie zoals die nu aan ons overgeleverd is. Dit kán de kopiist van Li zijn geweest, maar getuige het opvoeren van de naam van Yperman als één van de velen in de proloog (zie hieronder), is dat niet erg waarschijnlijk, en is Li een kopie van de niet-overgeleverde compilatie. Maar omdat Li de enige tekstgetuige is die we hebben, moet ik de verschijnselen behandelen zoals die zich in dít handschrift aan ons voordoen.
Evenals de Cyrurgie bevat Li een proloog, zij het een heel andere dan in de editie. De proloog bevindt zich op fol. 46r-v, en luidt aldus (zie ook afb. 1): Die dezen trectaet zullen lezen, die zullen der in mueghen leeren menegherande wijshede angaende surgijne ende medecine. Ende dat bijder gracie van Gode. Gheprouft, ghekuereert ende ooc warachtich ghevonden van wijze doctuers, leeraers ende meesters. Ende ooc specialeken huuten juedschen boucken. Ende bescrijft ons Arestoteles ende den coninck Kaerle, Albucacis, Avichenam, Ypocras, Plinius, Lanfrancus, Galienus, Selernitanium, Cleopatra, Matrobius [sic!], Embrio, Beda, meester Diederic de predecare, meester Jan Yperman, ende den wijzen kuenijnc Alexander. Van wonden, van zeeren, van zeere ooghen, raet ende troost daer toe te ghevene, de cruden te kennene van grade te grade, [46v] zalve te makene, zeer veden te heelene, vrauwen te helpene van hueren zaken ende ghebreken, doode dracht voort te doen commene, den cancker te ghenezene. Ende ooc Jan Damas, Platearius, Sircuinstans,Ga naar eind75 Adromakus, Paragoris, Fleuctius, Constantijn.Ga naar eind76In de proloog wordt de lezer erop gewezen dat het een chirurgisch en medisch traktaat betreft. Daarop volgt de verzekering dat wat er staat, ook waar is, want het is goedgekeurd door ontwikkelde lieden die ervoor geleerd hebben: doktoren, leraren en chirurgen. Vervolgens geeft de tekst een lange opsomming van alle autoriteiten en teksten waarvan gebruik is gemaakt. Zeer opvallend is daarbij in dit rijtje de vermelding van meester Jan Yperman zélf: de Cyrurgie wordt niet als dé bron genoemd, maar opgevoerd als één van de velen. Naar mijn mening hebben we hiermee een nadrukkelijke aanwijzing in handen voor de secundaire receptie van Ypermans traktaat; de kopiist/compilator heeft zijn tekst niet meer herkend als behorende tot de Cyrurgie. Tussen een (veertiende-eeuws?) afschrift van de Cyrurgie en de bewerking in Li bevinden zich op z'n minst nog één, en mogelijk meer fases. Het is aannemelijk dat de lijst met autoriteiten een uitbreiding vormt van een opsomming in het afschrift van Ypermans tekst die aan deze bewerking ten grondslag ligt. Tenminste twee van de codices (C en Lo) hebben een Latijnse proloog waarin een opsomming voorkomt van de autoriteiten waarvan Yperman gebruik heeft gemaakt.Ga naar eind77 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarop volgt in Li een beschrijving van alle medisch-chirurgische onderwerpen die in het traktaat beschreven zullen worden, zoals daar zijn het behandelen van wonden en kwetsuren, van zere ogen, kennis van kruiden, het genezen van kanker en, heel opvallend, de gynaecologische behandeling van vrouwen en het verwijderen van dode foetussen. Dit is vooral zo opvallend, omdat het onderwerp nergens in de compilatie voorkomt, en ook niet in de volledige tekst van de Cyrurgie. De proloog is derhalve geen proloog meer bij de bewerking van Ypermans tekst alléén, maar is omgebouwd tot een inleiding bij het chirurgische derde cluster van Li als geheel (zie par. 4). Op het slot dáárvan komt namelijk wél de vroedvrouwencatachismus voor waarnaar in de proloog verwezen wordt. Bovendien zijn veel van de namen in de proloog in Li afkomstig uit de beide volgende traktaten, de anatomie en het gynaecologische traktaat; ik noem als voorbeelden Aristoteles, Plinius en Cleopatra. Als laatste geeft de proloog nogmaals een rijtje illustere namen, duidelijk een latere toevoeging.Ga naar eind78 Er is in Li dus geen spoor meer van de prologen van de codices die in VL zijn gebruikt, met daarin de verantwoording van Yperman van de redenen om zijn werk op schrift te stellen, voor wie, en met welke bedoeling. Hetzelfde geldt voor bijna het complete eerste kapittel. In VL worden daarin anatomische kenmerken van het hoofd beschreven, met aandacht voor zaken als het harde en zachte hersenvlies, de aderen, het ruggenmerg en de werking van de hersenen. Waarom dit in Li wordt overgeslagen wordt duidelijk wanneer de tekst wordt beschouwd in de bredere context van het cluster waarin hij zich bevindt. Op de Yperman-compilatie volgt in Li na een blanco blad (fol. 63) immers een vergelijkbaar anatomisch traktaat. Ook dit begint met een beschrijving van het: hoofd, maar gaat daarna met een beschrijving van het hele menselijk lichaam veel verder. De anatomische beschrijving in de Cyrurgie zou daarmee voor de compilator overbodig kunnen zijn geworden.Ga naar eind79 Feitelijk is het eerste tekstfragment waaraan we kunnen zien dat het traktaat in Li afkomstig is uit Ypermans Cyrurgie, het vijfde kapittel in VL. De af en toe woordelijke overeenkomst laat hierover geen misverstand bestaan:
Ondanks de grote gelijkenis zijn er in dit kapittel toch ook belangrijke verschillen in de tekst. Li slaat bijvoorbeeld een persoonlijke, op ervaring gebaseerde opmerking van Yperman over. Yperman maakt er melding van dat wanneer het eiwit ontbreekt, sommigen in plaats daarvan water of azijn gebruiken. Maar zelf gebruikt hij in zo'n geval het bloed van de patiënt, en dat bevalt prima.Ga naar eind81 Geen woord hierover in Li. Elders vergist Li zich in de autoriteit: bij een poeder dat gebruikt moet worden bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
samengenaaide wonden wordt de herkomst toegewezen aan Lanfranc, terwijl VL Roland (van Parma) heeft.Ga naar eind82 Een ander verschil is de vooruitwijzing in VL, over het gebruik van meel afkomstig uit een windmolen bij de behandeling van een gebroken been, also ment visieren [onderzoeken] sal int capitel van tebrokennen leden (p. 16a). Binnen het kader van het chirurgisch traktaat over het hoofd in Li had een dergelijke verwijzing natuurlijk geen zin meer, en hij is door de compilator dan ook weggelaten. Het feit dat Li begint met het vijfde kapittel uit VL, betekent niet dat alles wat daaraan vooraf gaat door de compilator van Li wordt overgeslagen. Dit geldt als gezegd wél voor het grootste deel van het eerste kapittel, maar het slot daarvan, met enkele beschrijvingen van praktijkgevallen door Galenus en Theodoricus Borgognoni, en een beschrijving van het voorkomen van ziekmakende materie tussen de beide hersenvliezen, is door de compilator van Li verplaatst naar het midden van het zevende kapittel. Daaraan vooraf gaat in Li het begin van het tweede kapittel in VL (de volgorde van deze beide passages is dus omgedraaid).Ga naar eind83 Een praktijkvoorbeeld van Bruno Longoburgensis in VL is niet in Li opgenomen.Ga naar eind84 In het begin van het derde kapittel in VL wordt meegedeeld, dat je een patiënt die int vorste deel van zijn hoofd gewond is, op die plek niet met hete en droge medicijnen mag behandelen. Het is het enige fragment van dit kapittel dat in Li ook voorkomt:
De rest van het derde kapittel, evenals het complete vierde, ontbreekt in Li geheel. Het deel van het derde kapittel dat hier mankeert lijkt in de Cyrurgie een vreemde eend in de bijt: het gaat om een moraliserende uitweiding over het feit dat de chirurg zich volledig op God moet verlaten, want die is toch de oorsprong van alle genezende macht: Dan sel God werken met hu, ende metter hulpen van hem soe sal hu werc wel varen, want Gode side sculdich ane te roupene met allen sinne in alle uwe beghinnen van uwen wercken (VL, p. 12b). Het is aannemelijk, dat dit in het exemplaar van Ypermans tekst dat de compilator heeft gebruikt, ook heeft ontbroken. Het komt namelijk alleen voor in hs. C, zodat het erop lijkt dat we in dit geval te maken hebben met een uitweiding van een eigenzinnige kopiist van de Cyrurgie. Maar dat geldt níet voor het vierde kapittel. Met name het onbreken van dit tekstgedeelte is interessant, want het gaat hier om deontologische vraagstukken, richtlijnen over hoe de chirurg zich zou moeten gedragen en wat hij zou moeten weten (zie paragraaf 6). Het lijkt erop, dat de compilator in het geheel niet geïnteresseerd was in wat de chirurg wel of niet zou moeten doen. Hij wilde, voor zichzelf of voor z'n lezerspubliek, puur op de praktijk gerichte informatie verschaffen: om welke ziekte/kwetsuur/wond gaat het, en wat kan ik daaraan doen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals reeds eerder werd beschreven, heeft de compilator van Li Ypermans vijfde kapittel, over de algemene wondbehandeling, in z'n geheel naar voren gehaald, waar het in Li nu het eerste kapittel van de chirurgische compilatie vormt.Ga naar eind85 Kapittel zes is door hem daarentegen juist helemaal achteraan geplaatst. Het merendeel van dit kapittel in Li (het achtste) komt in grote lijnen, en af en toe zelfs bijna woordelijk, overeenmet de tekst in VL. Hóe groot de overeenkomsten kunnen zijn, laat ik zien door een wat langere passage uit VL en Li te citeren. Het betreft het begin van het kapittel:
Afgezien van enkele kleinere discrepanties in spelling en woordgebruik verschillen de teksten in deze passage feitelijk alleen in de volgorde van enkele zinnen, zoals even verderop ook weer het geval is. De grote overeenkomst in woordgebruik wijst erop, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de compilator een handschrift met de tekst van de Cyrurgie als legger voor zich had liggen, en niet zelf gebruik maakte van een bewerking van Ypermans tekst. Opvallend is het voorkomen van enkele typerende (lees-?)fouten in Li: vander herte in plaats van het veel logischer hertheit, en hard bloet voor hare bloet. Het wijst op een zekere onzorgvuldigheid, en mogelijk ook een zekere ondeskundigheid, van de kopiist. Is het eerste deel van Ypermans zesde kapittel tamelijk getrouw in Li terechtgekomen, dit is veel minder het geval met het vervolg van het kapittel. Enkele citaten van Bruno en Galenus over de achtergronden van de behandeling van zwerende wonden zijn door de compilator van Li weggelaten. Twee recepten voor poeders om bij open wonden bloed te stelpen van Hugo Borgognoni de Lucca en Galenus worden door de compilator daarentegen wel weer opgenomen.Ga naar eind87 Dan komt echter het moment waarop hij krachtig heeft ingrepen in de tekst van de Cyrurgie. Na de recepten met de poeders beginnen beide teksten op een identieke manier, met een verwijzing naar de chirurgieën van Bruno en Theodoricus als bron voor Yperman. De voortzetting is echter geheel verschillend. Ypermans tekst beschrijft een reeks gevallen uit de praktijk van Lanfranc van Milaan. Die gebruikte ter behandeling van enkele kinderen die erg veel gebloed hadden, en waarbij het gevaar bestond dat ze zouden doodbloeden, een bepaald poeder. Bij één van deze exemplen verschaft Yperman ons een aardig kijkje in de dagelijkse praktijk van de middeleeuwse chirurgie. Hij beschrijft hoe de moeder van een gewond kind blijkbaar niet erg veel vertrouwen had in het poeder dat Lanfranc aanraadde, en er een ‘leeken meester’ bij haalde.Ga naar eind88 Maar diens geknoei zorgde er alleen maar voor dat het kind nóg zieker werd, waardoor de radeloze moeder een arts, een ficisijn, consulteerde. Deze arts tenslotte besloot om zélf Lanfranc op te zoeken en met hem te praten, en slaagde er daarna in de lekenmeester over te halen tóch Lanfrancs poeder te gebruiken, waardoor het kind spoedig weer herstelde. Ook al waren chirurgen en doctores medicinae in de late Middeleeuwen ver uit elkaar gegroeid, blijkbaar was intensieve samenwerking zoals die hier wordt beschreven heel normaal. De exempelen zijn in Li niet terug te vinden; de compilator volstaat met een eenvoudige mededeling: Maer Lanfrancus screef dit poeder ende zeider bij exempel watter hem of gheviel. Hij vermeldt het exempel van Lanfranc dus wel degelijk, maar laat de inhoud weg. Wat voor hem daarentegen blijkbaar wel weer interessant was, was het recept voor Lanfrancs wonderbaarlijke poeder zélf: dat noemt hij namelijk nu weer wél. Weg met alle overbodige informatie dus, beperk je tot de praktische zaken waar je wat aan hebt. Het slot van dit kapittel, met onder andere nog meer aanwijzingen over hoe je bloed kunt stelpen, is door de compilator in grote lijnen overgenomen, met één opmerkelijke uitzondering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere chirurgen gebruiken ook wel eens andere middelen om bloed te stelpen, aldus Yperman, maar hij verzekert de lezer dat hij nooit bedrogen is door de middelen die hij in hier in zijn Cyrurgie heeft beschreven. Deze laatste persoonlijke opmerking van Yperman ontbreekt in Li: het menege ander maniere van Yperman is hier uitgebreid met enkele concrete, zij het in onze ogen bizarre ingrediënten. Hier geen persoonlijke uitwijding van Yperman dus, maar concrete recepten. Na de laatste woorden in Li (esser goet toe) is Ypermans compilatie nog niet geheel afgelopen. In het handschrift is een streep gezet, waarna nog een klein stukje tekst volgt. Ook dit merkwaardige fragment lijkt afkomstig uit de Cyrurgie, maar dan wel uit een heel ander deel: het komt in grote lijnen overeen met een deel van het zeventiende kapittel in de Cyrurgie, getiteld Die leringe vanden .4. meesters:
Het fragment in Li beschrijft wanneer het voor een chirurg tijd wordt om in te grijpen bij een zware hoofdwond: als de patiënt een gezwollen hoofd heeft, z'n behoefte niet meer kan doen, en zijn armen niet meer omhoog kan brengen. Maar dan moet | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
de chirurg zélf daaraan voorafgaand geen gemeenschap met een vrouw hebben, en geen sterk ruikend eten verorberen. Na de vermelding van de popelioen gaat de tekst in VL uitgebreid verder met een reeks recepten en citaten van autoriteiten over de behandeling van hoofdwonden. Li beperkt zich echter tot enkele losse opmerkingen, en houdt er dan definitief mee op. Het is een raar brokje tekst: daar waar de rest van de compilatie afkomstig is uit één compact en bij elkaar horend onderdeel van het eerste boek van de Cyrurgie, hebben we hier te maken met een stuk tekst dat van een heel andere plaats afkomstig is. Bovendien lijkt de zinsbouw in Li zoek: het is meer een verzameling losse zinsdelen en woorden, dan een geordend betoog. Het maakt de indruk dat de compilator ná voltooiing van zijn bewerking van de eerste twaalf kapittels uit de Cyrurgie nog even de tijd nam om wat verder te neuzen in zijn legger. Hij vond daar nog een stukje tekst over een aan de rest van de compilatie gerelateerd onderwerp (open hoofdwonden), en noteerde snel nog wat opmerkingen die in zijn kraam van pas kwamen. Maar natuurlijk blijft dit een subjectieve indruk; we zullen, denkend aan de openingswoorden, nooit weten wat er zich hier precies heeft afgespeeld.
Het zevende kapittel in VL is in de compilatie een heel eind naar voren gehaald als kapittel twee. Het stuk, over de behandeling van hoofdwonden die niet al te ernstig zijn, is grotendeels onveranderd overgenomen, inclusief de vier jaargetijden die bepalend zijn voor de manier waarop de wond moet worden behandeld. Wel ontbreekt in Li de fameuze opmerking uit VL: Waerbi ic rade also Lanfranc mi riet ende leerde, waarmee onderzoekers in het verleden hun veronderstelling onderbouwden, dat Yperman in Parijs onderwijs zou hebben genoten van Lanfranc.Ga naar eind89 Ook het achtste kapittel in VL maakt deel uit van de compilatie, zij het dan wel op verschillende plaatsen. Het eerste deel ervan, over builen op het hoofd ten gevolge van vallen of van geweld, is door de compilator als apart, vierde kapittel ingepast. Opvallend is dat een klein deel uit dit stuk van het achtste kapittel in VL, een recept voor het bereiden van de zogenoemde ‘zwarte zalf’ of unguentum fuscum, in de compilatie in het derde kapittel over niet-levensbedreigende hoofdwonden na een beschrijving van een praktijkgeval van Lanfranc is terechtgekomen. Dat het hierbij daadwerkelijk om een recept uit de Cyrurgie gaat, en niet om een recept dat de compilator zelf bekend wasGa naar eind90, blijkt wanneer beide recepten met elkaar vergeleken worden. De gelijkenis tussen de beide recepten is te opvallend om niet tot tekstuele verwantschap te besluiten: dezelfde ingrediënten, dezelfde medicinale gewichten, dezelfde formuleringen, dezelfde bereidingswijze, en dezelfde applicatie. De reden voor de compilator om dit recept uit het achtste kapittel in VL naar voren te halen, moet gezocht worden in de vermelding van de zwarter zalve in dit tekstfragment (in VL kapittel 12). VL volstaat daar met het noemen van de zwarte zalf bij hoofdwonden ten gevolge van snij- en steekwapens: Want die zwerte zalve es goet tallen nuwen wonden. Si doet wassen goet vleesch, ende doet wel etteren wonden, suveren ende dragen (p. 29b).Ga naar eind91 In VL is de vermelding van de zwarte zalf in kapittel acht de eerste keer, vandaar dat in het twaalfde kapittel wordt volstaan met een echo van de slotwoorden van dit recept. Maar omdat in Li het twaalfde kapittel naar voren is gehaald, en nu vóór de tekst van VL (kapittel acht), als derde kapittel is terechtgekomen, achtte de compilator het noodzakelijk om híer alvast het recept te geven. In het volgende, vierde kapittel in Li wordt op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
plek waar in VL het hele recept gegeven wordt, daarom nu volstaan met een korte verwijzing: Ende daer up tplaester van zwarter zalve, of anders zoot voorseit es (fol. 53r). Het slot van kapittel acht in VL is, samen met het gehele negende, als kapittels vijf en zes in Li beland. Daarbij is in de compilatie ten opzichte van VL een recept tegen hoofdbuilen (pillen cochijne) toegevoegd.Ga naar eind92 Anders dan bij het kapittel over bloedstelping het geval was, is in het vijfde kapittel in Li een persoonlijke opmerking van Yperman over de beproefde werking van een plaester tegen builen op het hoofd wél gehandhaafd: Ic, meester Jan Yperman genasser met vele lieden, dat andere meesters wilden hebben gesneden, vermeldt VL, daar waar Li geeft: Ic, meester Jan IJperman, ghenasser mede vele lieden, zonder snijden. Het slot van het vijfde kapittel in Li kent ten opzichte van de overeenkomstige passage in VL een opvallende uitbreiding. VL meldt daar: Macer seit dat venkel gestampt met aysine, ende daer af .1. plaester gemaect, ende geleit op thoeft dat gebuult es: dat geneest. Op dezelfde plaats heeft Li: eeneghe zeggen, dat fenijculi ghestampt met acceto, dat gheneeist. Maer ic en proufdes noijt, maer tander en heeift mij noijt bedroghen. Ende het was ghescreven van meester Hughe van LuuckeGa naar eind93 ende ende [sic] van meester Diederic de de [sic] Predecare.Ga naar eind94 De compilator meldt hier dus, dat hij zelf nog nooit de combinatie van venkel met azijn heeft gebruikt, in tegenstelling tot het daarvoor vermelde plaester van Jan Yperman. Dát plaester heeft hem nog nooit in de steek gelaten, en er wordt nog bij vermeld, dat vader en zoon Borgognoni het op schrift hebben gesteld. Deze vermelding, in combinatie met de verwijzing naar een schriftelijk overgeleverd recept, maakt het aannemelijk dat de compilator vrij zeker ook een in de praktijk werkende (en geletterde!) chirurg of barbier zal zijn geweest. Van het tiende kapittel in VL is alleen het eerste deel, over de behandeling van losgeraakte schedelfragmenten, in de compilatie van Li terechtgekomen, aan het slot van kapittel zeven.Ga naar eind95 Beide teksten verwijzen opnieuw naar de eerder genoemde zwarte zalf, waarbij Li de bronvermelding van VL heeft weggelaten: swerte salve of agrippa, dewelke staet int boec die men heet antitodarius ende Nicholavis, ende es der speciers boec.Ga naar eind96 Voorts is op het einde van het tiende kapittel in VL een opvallende passage over leugenachtige collega-chirurgen te vinden, die in Li ontbreekt. Daarin wordt gezegd, dat er zijn onbetrouwbare chirurgen zijn, die afgeslagen delen van het hoofd of de schedel niet altijd weer willen vastnaaien, zodat er in plaats daarvan vlezige weefsels en littekens groeien, en de schedelwond nooit meer geneest: Hier omme zijt wel bedacht in al uwe curen. Ende wel voresien wiselike, dat ghij niet en wordt gheblammeert. Alsoe na alse ghij moghet, soe doet uwe mach, dats mijn raet.Ga naar eind97 Het is een duidelijke waarschuwing aan het adres van onbetrouwbare practici, maar mogelijk niet afkomstig van Yperman zélf, maar van één van de kopiisten van zijn tekst: de passage komt namelijk alleen in G voor.Ga naar eind98 Het eerste deel van het elfde kapittel in VL, waarin de behandeling van hoofdwonden waarbij delen eraf zijn geslagen wordt voortgezet, is evenmin in Li te vinden. Het betreft hier gevaarlijke hoofdwonden, met een tot voorbij het harde en zachte vlies openliggende schedel, die technisch moeilijk te behandelen zijn, en waarvoor vergevorderde chirurgische vaardigheden nodig zijn. Pas wanneer Yperman weer over minder gevaarlijke, en dus veel eenvoudiger te behandelen hoofdwonden komt te spreken, wordt het voor de compilator van Li weer interessant. Tot het slot van het twaalfde kapittel in VL wordt de tekst van de Cyrurgie overgenomen. Dan echter bespreekt Yperman een recept voor een algemene wondzalf: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
¶ Ende dits ene ander maniere van zalven die wonden wel heilt. Nemt [...]. (p. 30) Dit was mine gemeine zalve, ende ic genasser mede alle manieren van wonden. Ende dat was bi helpen van naturen. Dese zalve souden vele meesters heten popelioen, om dat si groene es. Entie valsce meesters die leec siin die heten se also. Ende laetier uut die apie, ende doeter in .1. luttel soffraens, so wert si gelu. Ende die heten si gyanteitGa naar eind99, ende sine weten niet wat si seggen, nochtan machmer mede liden vore vele lieden over gyanteit. Ende ic heete bei dese zalven mine baertmakers zalve.Ga naar eind100Met iets van geringschatting bestempelt Yperman de wondzalf die door ondeskundige lekenpractici vaak verkeerd benoemd wordt, als zijn ‘barbierszalf’, als ware het een middeltje dat weliswaar bewezen heeft te werken, maar dat toch minderwaardig is voor iemand van zijn naam en faam. En deze persoonlijke getinte opmerking van Yperman die het slot van het twaalfde kapittel vormt, is door de compilator van Li achterwege gelaten. Na dit twaalfde kapittel in VL zet Yperman zijn bespreking van hoofdwonden en -ziekten voort, in toenemende mate van gedetailleerdheid. Zo wordt de aandacht verlegd van de schedel naar het gezicht. Vanaf dit moment is in de compilatie geen beroep meer gedaan op de Cyrurgie, met uitzondering van het merkwaardige laatste, apart staande brokje tekst dat reeds eerder ter sprake kwam.
Tot nu toe is vooral gesproken over de omwisseling van de kapittels in VL, of van delen daarvan, in Li, en welke informatie niet door de compilator werd overgenomen. Maar er is daarnaast in Li ook sprake van toevoegingen ten opzichte van VL, hoewel ze niet erg talrijk of uitvoerig zijn. Hierboven kwam de geheel aangepaste proloog al ter sprake. Op fol. 51r is tussen de zwarte zalf, een zalf van Willem van Conches, én de zojuist genoemde algemene wondzalf een ungentum RuffiiGa naar eind101 ingevoegd: Dits ooc .i. goede salve. Ende heet ungentum Ruffii. Neemt chera nova, .ii. libra; auxurgia (verchs van eenen berch) [zwijnenvet]Ga naar eind102, .iii. libra. Fac simul lento igne et colletur super mulieris [Doe het tegelijk op een zacht vuur, en breng het samen aan op de vrouw]. Dit es zeere goet ten voorseide zaken (fol. 51r).In verschillende opzichten valt dit recept uit de toon. Dit geldt met name voor de Latijnse frase. Latijnse zinnen in de Middelnederlandse receptliteratuur zijn weliswaar heel gebruikelijkGa naar eind103, maar dit geldt niet voor de recepten in Ypermans Cyrurgie, die immers door hem in het Middelnederlands zijn genoteerd. Opvallend is ook de opmerking, dat de zalf op een vrouw moet worden opgebracht: in het voorafgaande is nergens sprake van vrouwen, of van vrouwelijke kwalen.Ga naar eind104 Dit maakt het aannemelijk dat het recept de compilator bekend was uit een andere, mogelijk Latijnse bron. Hij heeft het op déze plaats ingevoegd, omdat Ypermans tekst hier een opsomming van verschillende werkzame zalven geeft. Enkele folia verderop heeft de compilator het reeds genoemde recept voor de bereiding van pillen tegen builen ingelast (pillen cochije). De omvangrijkste interpolatie komen we tegen op fol. 58v-59r. In het kapittel over de behandeling van losgeraakte schedelfragmenten voegt de compilator nog een stuk toe over de manier waarop patiënten met dergelijke wonden behandeld moeten worden: ze moeten licht verteerbaar voedsel en drinken krijgen, en dan ook nog met mate.Ga naar eind105 Maar wanneer hij te flau [es] ende te zeere verteert [te vermoeid en te vermagerd], dan wordt zwaardere kost aanbevolen: gebraden en gezouten snippen en patrijzen, ramsvlees, en wijn.Ga naar eind106 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Profiel van de compilatorWanneer we het geheel van de verschillen en overeenkomsten tussen VL en Li proberen te overzien, komt daaruit een beeld naar voren van de persoon van de compilator, van zijn keuzes en van zijn beweegredenen. In dat opzicht biedt Li ons uniek, zij het gecompliceerd materiaal. Er is in het verleden binnen de mediëvistiek nog weinig expliciete aandacht voor dit verschijnsel geweest, juist omdat het zo moeilijk is er een vinger achter te krijgen, en er zoveel onzekere factoren zijn. Eén van de uitzonderingen is de studie van Ellis uit 1982, waarin hij de mogelijkheden die zich voordoen bij middeleeuwse compilaties, en de keuzes die de compilator heeft gemaakt, op een rijtje zet.Ga naar eind107 Op het niveau van woorden en zinsdelen is gebleken dat óf de compilator óf de kopiist nogal eens fouten maakt in zijn overzetting van individuele woorden.Ga naar eind108 Er zijn daarnaast passages die bijna letterlijk overeenkomen, maar ook zijn er veel vrijere gedeelten, waarbij zinnen of zinsdelen omgewisseld zijn. In de meeste gevallen is er echter sprake van dat Li wel niet letterlijk, maar toch tamelijk getrouw woordvolgorde en -gebruik uit de Cyrurgie volgt.Ga naar eind109 Soms is er daarbij sprake van veralgemeniseringen in het taalgebruik.Ga naar eind110 Daarnaast zijn er in Li enkele medisch-chirurgische fragmenten toegevoegd, voornamelijk bestaande uit recepten voor zalven en pillen. Er zijn ook nogal wat door de compilator weggelaten delen, die ondergebracht kunnen worden in de volgende categorieën: metatekstuele opmerkingen; citaten van medische autoriteiten; in het verlengde daarvan exempelen; persoonlijke kanttekeningen van Yperman; deontologische bespiegelingen; en beschrijvingen van moeilijke, technisch lastige operatieve ingrepen. De compilator heeft een uitgesproken voorkeur voor praktische, feitelijke informatie over hoe hij een hoofdwond moet behandelen. Alle overbodige bagage, zoals de citaten van medische autoriteiten, is door hem resoluut overboord gegooid. Hetzelfde geldt voor Ypermans persoonlijk getinte opmerkingen. Doordat hij veel werk heeft gemaakt van het ombouwen van de oorspronkelijke kapittels uit de Cyrurgie (waarover zometeen meer), was de compilator bovendien genoodzaakt om veel metatekstuele opmerkingen waarin verwezen wordt naar andere delen uit de Cyrurgie te verwijderen dan wel aan te passen aan de nieuwe, door hem gecreëerde situatie. Maar hij schrok ook niet terug voor nog ingrijpender wijzigingen. Zoals bleek uit de vergelijking van beide teksten zijn er nu eens kapittels naar voren gehaald, dan weer naar achteren verplaatst. En niet zelden ook zijn delen van Ypermans kapittels uiteengehaald, om op verschillende plaatsen in de compilatie terecht te komen. De intrigerende vraag is natuurlijk: welke ratio zit daarachter? Waarom is hij zó ingrijpend te werk gegaan? Voor een antwoord op die vraag moeten we ons richten op de structuur en inhoud van de twaalf kapittels in de Cyrurgie. In de vorige paragraaf bleek al dat er een merkwaardige inconsistentie zit in de opbouw van Ypermans werk. Ik recapituleer: hij begint zonder enige introductie met een anatomisch overzicht van het hoofd, gevolgd door kapittels over pia en dura mater, en de toepassing van medicijnen op hoofdwonden. Dan volgt het vierde, inhoudelijk geheel afwijkende deontologische kapittel, waarna het vijfde een inleiding geeft in de algemene wondbehandeling. Het zesde beschrijft eveneens een algemeen (en belangrijk!) chirurgisch onderwerp, de bloedstelping. En pas met het zevende kapittel komt | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Yperman terug op het onderwerp dat hij aanvankelijk had aangesneden, hoofdwonden, -ziekten, en hun behandeling. De compilator van Li heeft gezorgd voor een veel logischer, en voor menigeen veel begrijpelijker volgorde in de manier waarop de informatie wordt verstrekt. Alle grote chirurgieën in de veertiende en vijftiende eeuw, of ze nu in het Latijn of volkstalig zijn, hanteren in hun informatievoorziening een volgorde die globaal van het algemene, introducerende, naar het bijzondere loopt, zoals het een naslagwerk betaamt. De traktaten openen vaak met bespiegelingen over de aard en ethiek van het vak (de deontologie), soms gevolgd door een anatomie en in een enkel geval (Guy de ChauliacGa naar eind111) door een overzicht van de geschiedenis van het vak; daarop volgen algemene overzichten van soorten wonden en ziekten, en hun behandeling. En dán pas gaan de meeste chirurgieën over tot een beschrijving van de afzonderlijke ledematen, vaak geordend vanden hoefde totten voeten.Ga naar eind112 En dit is precies wat onze compilator met zijn aanpassingen ook beoogde: een beknopt overzichtswerkje verschaffen over de behandeling van hoofdwonden met een heldere indeling. Daartoe plaatste hij het Yperman-kapittel over de algemene wondbehandeling begrijpelijkerwijs vooraan, en liet het volgen door de verzorging van ongevaarlijke hoofdwonden, builen en dergelijke, geleidelijkaan oplopend naar de wat ingewikkelder ingrepen zoals openliggende schedels. Hij sloot zijn chirurgische compilatie af met een kapittel over de bloedstelping. Dit is weer algemener van opzet, en de redenen om het achteraan te plaatsen zijn hier minder duidelijk; mogelijk wilde de compilator de kapittels over de hoofdwonden aaneengesloten houden, maar achtte hij het deel over de omgang met bloed en (slag)aderen belangrijk genoeg om in zijn verzameling op te nemen. Duidelijk is in ieder geval wél dat de compilator wist wat hij deed, wist wat hij wilde, en wist waar hij het kon krijgen. Hij was een professioneel chirurg of barbier-chirurg, in medisch opzicht onderlegd - ik wijs bijvoorbeeld nogmaals op zijn opmerking (deze lijkt althans van zijn hand afkomstig) op fol. 54r-v, dat hij een bepaald plaester van Yperman zelf met regelmaat heeft beproefd en toegepast, terwijl hij daarbij blijk geeft van enige belezenheid door de herkomst van het recept te vermelden. Bovendien was hij in staat uit andere bronnen aanvullende recepten op daartoe toepasselijke plaatsen in te voegen. Wel is het zo, dat hij duidelijk niet van hetzelfde formaat was als Yperman: zodra het in diens tiende kapittel gaat over gecompliceerder ingrepen zoals het naaien van losse schedelbotfragmenten (p. 26a-27b), haakt hij af. Hij zal een eenvoudige, anoniem gebleven man van de praktijk zijn geweest, mogelijk werkend in een Vlaamse stedelijke omgeving (waar zou hij anders zijn tekstmateriaal vandaan hebben kunnen krijgen?), en dankbaar gebruik makend van Ypermans (volkstalige!) chirurgie. We kunnen echter nog een stapje verder gaan. Want als deze compilator al in staat was om een duidelijker, helderder structuur in het eerste boek van Ypermans Cyrurgie aan te brengen, waarom heeft Jan, onbetwist van een hoger niveau, dat dan niet zélf gedaan? Vanwaar die onlogische strucutuur en inhoudelijk redundante herhalingen?Ga naar eind113 Ik denk dat de oplossing gezocht moet worden in de receptiegeschiedenis van de Cyrurgie. Wanneer we ervan uitgaan, dat Yperman zijn werk begon met het vierde kapittel (de deontologie), vallen de stukjes op zijn plaats: deontologie - algemene wondbehandeling - bloedstelping - hoofdwonden algemeen - hoofdwonden afzonderlijk. Een volstrekt logisch begin om met een chirurgie te beginnen, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
bovendien stevig geworteld in de schriftelijke traditie. De eerste drie kapittels móeten wel toevoegingen zijn van een latere bewerker, die van elders aanvullende informatie over hoofdwonden bezat die hij waardevol achtte, maar die hij in Ypermans tekst niet goed kwijt kon; hij plaatste daarom drie kapittels vóór het begin van de Cyrurgie. Sterker nog, er is hiervoor een tekstuele aanwijzing. Yperman is in de regel heel zorgvuldig met het verstrekken van metatekstuele informatie; hij weet meestal precies wáár hij wát gezegd heeft. In VL wordt in het twaalfde kapittel op p. 29b opnieuw melding gemaakt van de al ter sprake gekomen zwarte zalf of unguentum fuscum. Yperman verwijst hier naar de plek én naar het kapittel waar hij hiervoor een recept heeft gegeven: [...] ende daer boven so legt .1. plaester van stoppen, genet in swerter zalven, dewelke gi vint gescreven int vyfte kapittel opwert: van den bulen, of vanden wonden op die bulen. ‘Het vijfde kapittel hierboven...Het recept voor de zwarte zalf is inderdaad in VL te vinden op p. 22b-23b, echter niet in het vijfde, maar in wat nu het achtste kapittel is geworden (ten overvloede: getiteld Die leringe van bulen). Zonder de eerste drie kapittels was dit oorspronkelijk wel dégelijk het vijfde! Ik ben er dan ook van overtuigd dat Van Leersums editie niet het begin van de Cyrurgie geeft zoals Yperman hem heeft geschreven: dat was het vierde kapittel met de deontologische opmerkingen over het gedrag van chirurgen. Maar dit roept weer andere vragen op. Want de vier handschriften met de min of meer volledige tekst van Yperman waarop VL berust, hebben alle vier de eerste drie kapittels. Dit móet wel betekenen dat ze teruggaan op één gemeenschappelijke voorouder, een legger waarin een onbekende bewerker voorafgaand aan Ypermans deontologie drie kapittels over de anatomie van het hoofd en over hoofdwonden heeft toegevoegd. De consequenties zijn vergaand. De receptie van de Cyrurgie is veel omvattender geweest, en heeft vroeger ingezet dan tot nu toe werd aangenomen. Al in de eerste helft van de veertiende eeuw (tussen 1310, het ontstaan van de Cyrurgie, en 1351, het oudste handschrift (B)) is het werk bewerkt en uitgebreid! Deze bewerking werd op zijn beurt niet alleen gretig overschreven (getuige de vier codices met Ypermans tekst), maar was op zijn beurt ook weer onderwerp van compilatie, een compilatie die naar alle waarschijnlijkheid zélf niet overgeleverd is, maar waarin we met het Lincolnse handschrift een prominente getuige hebben. Het Yperman-onderzoek kan uitgebreid worden met nieuwe gezichtspunten en nieuwe vragen (waarom is er bijvoorbeeld dan geen spoor over van zo'n ‘onbewerkte’, dichter bij Ypermans originele tekst staande tekstgetuige?). De middeleeuwse chirurgie bevond zich voortdurend ‘op het kruispunt van theorie en empirie, van boekenwurm en vakman’, schreef ik eerder.Ga naar eind114 De chirurgische compilatie in Li had dit niet duidelijker kunnen illustreren. Met de compilatie is nogmaals duidelijk geworden hóezeer artesliteratuur gebruiksliteratuur was: alle betrokkenen voegden informatie toe (gebaseerd op ófwel ander chirurgisch bronnenmateriaal, ófwel op eigen ervaring), of haalden die informatie weg, naar gelang hun dat uitkwam. Meestal zijn de ‘dillemmas and decisions, the intentions and the motives’ daarbij ons onbekend gebleven. Maar zo af en toe krijgen we er een glimp van, en kunnen we over de schouder van de compilator meekijken, ook al is het maar voor even.
Adres van de auteur: Albrondaheerd 27, nl-9737 RB Groningen - erwin.huizenga@planet.nl | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|