Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 117
(2001)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||
Cyriel Moeyaert, Hugo Ryckeboer en Amand BertelootGa naar eindnoot*
| |||||||||||||||||||||
1. Presentatie van de tekstIn het archief van de Bibliothèque Municipale van Sint-Omaars (Saint-Omer, Pas-de-Calais, Frankrijk) bevindt zich onder de letter H het ‘Registre au renouvellement de la loy’. Hierin staat helemaal vooraan (folio 1, v) de middeleeuwse schepeneed, het ‘Juramentum scabinorum’, eerst in het Frans en eronder in het Nederlands (zie afbeelding). De Franstalige versie van die eed is voor het eerst in 1898 gepubliceerd door M. Pagart d'Hermansart (Pagart d'Hermansart 1898). De Franse en Middelnederlandse versie werden samen gepubliceerd door Georges Espinas in 1943 (Espinas 1943: 418-419).Ga naar eindnoot1 De editie van Espinas beantwoordt aan de geplogenheden van tekstedities ten behoeve van historici en is niet streng diplomatisch. Bovendien bevat ze enkele lezingen, die o.i. duidelijk foutief zijn. Een en ander rechtvaardigt daarom een nieuwe editie. Voor neerlandici is het stuk immers belangrijk als getuigenis van het gebruik van het Nederlands in Artesië en de relatie tussen Nederlands en Frans aldaar rond het midden van de veertiende eeuw, voorts omwille van de opmerkelijke taalverschijnselen, allicht te wijten aan de onervarenheid van de kopiist met het schrijven van Nederlands. Van de gelegenheid maken wij gebruik om het document in zijn historische context te plaatsen. Hieronder gaat een diplomatische transcriptie van de versie in elke taal: Juramentum scabinorum | |||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||
Dat gie toetentiden van dartiennaevende recht scependom. sult houden, ende doen Der helgherkerque. hare gherechte. mer vrauwen der graffeneden hare gherechte. mer vrauwen der burgraffeneden hare gherechte. Der stede hare gherechte. De bate ende denpaes van der stede, wedewen ende wesekine hare gherechte, Ende elckn man zin gherechte, Dat ne sult ghy laeten omme vrienscep, noch omme viantscep, noch omme gheneghe anderwerletzakn. ghy ne sult recht doen. ende wet wisen. Alsie de ghonne vermanen sal, Diesioen met sinen goeden Rechte sculdich es te vermanene Ende daer hy joen sculdich is te vermanene. So joen god helpe Diese helghe, ende alle goedshelghen. | |||||||||||||||||||||
2. Vertaling van de Middelnederlandse schepeneedDe Middelnederlandse versie zou men als volgt in modern Nederlands kunnen parafraseren: Dat u tot de tijd van Dertienavond (de dag voor Driekonigen, m.a.w. tot 5 januari) rechtvaardige rechtspraak zult houden en de heilige kerk haar recht doen toekomen en mevrouw de gravin haar recht doen toekomen en mevrouw de burggravin, de stad haar recht (namelijk) het belang en de vrede van de stad, weduwen en weeskinderen (eigenlijk: weesjes) hun recht. En elke man zijn recht. Dat zult u niet nalaten niet om vriendschap noch om vijandschap noch om enige andere verhinderende (of: wereldse) zaken, maar recht doen en recht spreken, als u diegene (daartoe) zal aansporen (manen) die op grond van zijn goed recht (daartoe) verplicht is en op de plaats waar hij verplicht is u te manen. Zo helpe u God, deze heilige (nl. de patroonheilige Sint Omaar) en alle heiligen Gods. De vertaling levert één crux interpretum op, namelijk ‘anderwerletzakn’. Als men werlet leest als verlet - de spelling van ‘w’ voor ‘v’ komt inderdaad voor in die regio -, dan zijn ‘verletzaken’ zaken die, net als vriendschap of vijandschap, een belemmering kunnen zijn voor het doen van een (rechtvaardige) uitspraak. Het MNW (geciteerd naar de cd-rom versie) geeft als betekenis voor ‘verlet’ ‘belemmering, verhindering, stoornis’ op. Men zou zelfs kunnen vertalen als ‘belettende zaken’, afgaande op de wisseling in het Middelnederlands tussen de prefixen be- en ver- bij overigens gelijke betekenis, vgl. Mnl. bedecken versus verdecken. Deze lezing, voorgesteld door mevr. K. Van Dalen-Oskam, daarin gesteund door F. de Tollenaere, levert een zinvolle interpretatie op. Daarnaast is de verleiding groot om in werletzakn een verschrijving te zien voor werlic zaken ‘wereldse zaken’, omdat deze combinatie in dergelijke contexten vaak voorkomt. Dat is de mening van A. Berteloot, die opmerkt dat ‘werlet’ als variant van ‘werelt’ in het MNW staat en geregeld voorkomt. Ook deze lezing levert een perfect zinvolle interpretatie op en men kan gesterkt worden in deze optie door het feit dat er in de tekst nogal wat verschrijvingen voorkomen (zie verder onder 8.) | |||||||||||||||||||||
3. De schepeneed van Sint-Omaars in de ambtelijke traditieVoor Sint-Omaars worden er al schepenen vermeld in de keuren van 1127 en 1178 (De Pas 1907: 2). De eed die de schepenen moesten afleggen werd hier zoals in andere steden geregeld aangepast. Zo'n aanpassing werd uitgevaardigd door gravin Mahaut van Artesië in 1306. | |||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||
De eedformule van de schepenen van Sint-Omaars is geen alleenstaand gegeven. Ze bevat alle essentiële elementen die in dergelijke eden van ambtenaren of schepenen ook elders voorkomen, namelijk een eed van trouwe dienst aan de Kerk, aan de feodale heerser, en aan de lokale overheid, bijvoorbeeld de stad; voorts de belofte om op te komen voor de belangen van de zwakken in de maatschapij, met name van weduwen en wezen en de belofte om zijn plicht volledig na te komen en zich niet te laten leiden door subjectieve oordelen noch door eigenbelang. Ten slotte volgt de beklemtoning van de ondergeschiktheid aan de wettige overheid in het uitoefenen van het ambt en de wettelijke beperkingen die dat met zich brengt. Ter vergelijking citeren we hier de schepeneden van Ieper in West-Vlaanderen (Lambin 1815: 15-16) en Gent (De Potter 1882: 277-278) Ieper (1487): Dat zweird ghy rechte scepenen te zine in de Stede van Ypre, ons gheduchts heeren Philips erfachtich Grave van Vlaenderen, up den dach van hedent by maniere van provisien, tot datter anders inne voorsien wert, 't rechte van de helighe Kercke, van Wedewen en Weesen, van onsen voornoemden gheduchten heere, van mynen heere den Burchgrave van Ypre, ende van der Stede van Ypre te houdene en te helpen houden, elken man ende elken wive recht ende wet te doene diet an u verzoucken zal, te raede te commene, den raed wel te helene, recht vonesse te wysene als u de ‘ghone die u sculdich is van manene, ghemaent heeft, of ghy en waere vermenicht van de ghone die u sculdich waere te vermenighe, rechte kenesse te draghene, pays ende ruste in de Stede te voedene, ende te helpen voedene, alle de Wetten, Previlegien, Vryheden, Costumen ende Usagen, ende ook alle Keueren, Statuten ende Ordonnantien te houdene ende te helpen, houdenen, ende dit en sult ghy niet laeten omme gheene zake die herte ghepeinsen mach of mont ghespreken: also moet u God helpene. Gent (omstreeks 1440): Dat zweerdi gherecht scepene vander kuere te sine in de stede van Ghent ende dat daertoe behoort; der helegher kerken haer recht te houdene; den heere vanden lande zijn recht te houdene; de privilegien ende vrijheden van der stede te houdene; costume ende usage te houdene vander steden; wedewen ende weezen in rechte te houdene; arem ende riken diet an huu versoucken sullen na tale ende weder tale gherecht vonnesse te ghevene als ghijs ghemaent zult zijn van den ghenen die hu sculdich es te manene in steden daer ghij sculdich zijt ghemaent te sine. Ende dit ne suldi laten om goed om vreese no om viantscepe no om maeghscip no om hatie no om gheene dinc diet herte ghepeinsen no mont ghespreken mach. Ghi ne sult wel ende wettelic doen al dat gherecht scepene vander kuere sculdich es te doene al den tijt dat ghijt wesen sult naer huwe wetendhede naer uwe vroescepe ende naer huwe macht. Also moet hu God helpen ende alle Gods heleghen. Amen. | |||||||||||||||||||||
4. Datering van het handschriftM. Pagart d'Hermansart dateert het stuk eind 14de eeuw. Espinas en hedendaagse paleografische experts die met de tekst geconfronteerd werden,Ga naar eindnoot2 plaatsen de tekst op basis van het schrift in het derde kwart van de veertiende eeuw. Dat stemt overeen met inhoudelijke argumenten. De tijd waarin de schepeneed geconcipieerd is, betreft een periode waarin een gravin en tegelijk een burggravin regeren. | |||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||
Mahaut, gravin van Artesië (1302-1329) had als burggravin in Sint-Omaars ene Eleonora (1289-1327). Gravin Johanna van Bourgondië (1347-1361) had als burggravin in Sint-Omaars Beatrix (1350-1363) (Feuchère 1949: 266). Op paleografische en inhoudelijke gronden valt de tekst dus te dateren tussen circa 1350 en 1363. Espinas plaatst het stuk evenwel tussen 1361 en 1377 omdat er volgens hem verwezen wordt naar Marguerite die gravin van Artesië was van 1361 tot 1382 en omdat het register waarin deze kopie is opgenomen begint in 1377. Hij houdt er geen rekening mee dat in die periode twee burggraven worden vermeld, namelijk Florent de Beaumont (1364) en Panche de Beaumont (1364-1385) (Feuchère 1949: 267). Hoe dan ook het document bevat bij ons weten de oudste Middelnederlandse tekst van een schepeneed. | |||||||||||||||||||||
5. Het taalgebruik in het middeleeuwse Sint-OmaarsSint-Omaars was in de vroege middeleeuwen een Nederlandstalige stad in een Nederlandstalige omgeving. Dat blijkt onder meer uit de toponymie en uit historische getuigenissen.Ga naar eindnoot3 Toen het Picardisch getinte Frans in de dertiende eeuw het Latijn als bestuursstaal afloste, bleef daarnaast het Nederlands nog lang in gebruik in rechts- en bestuurszaken. Het is bekend dat het Frans in heel het graafschap Vlaanderen een hoog prestige kende en dat dat ertoe leidde dat bijvoorbeeld in een Nederlandstalige stad als Ieper in de dertiende en veertiende eeuw meer dan honderd jaar lang de hele stadsadministratie in het Frans verliep. Commerciële overwegingen, met name de handel met de Noord-Franse steden en de markten van Champagne kunnen daartoe hebben aangezet. Ook in Brugge werden in de dertiende en veertiende eeuw heel veel documenten van financiële of commerciële aard in het Frans gesteld. Het Frans werd in die steden kennelijk veelal door Nederlandstaligen geschreven (Mantou 1972). De grafelijke kanselarijtaal was ook hoofdzakelijk Frans naast het Latijn. Het overwegend gebruik van het Frans als bestuurstaal in de grafelijke kanselarij en in sommige steden betekent dus op zich niet dat het de meest gebruikte taal van de bevolking was. Dat gold in de dertiende en veertiende eeuw ook voor Sint-Omaars (Moeyaert/Van Ormelingen 1999: 56-58). De schepenen moesten er hun gerechtelijke uitspraken nog in 1509 opmaken ‘en langaige flameng’. Dat gebruik werd in 1593 officieel afgeschaft, maar bleef tot in het begin van de zeventiende eeuw in praktijk. Dat wijst erop dat het Nederlands in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw aan belang heeft ingeboet en dat het tegen het einde van de zestiende eeuw allicht in een minderheidspositie was geraakt. Uit de kerkelijke praktijk, voornamelijk de preken, blijkt evenwel dat het Vlaams in bepaalde parochies er ook in de zeventiende en achttiende eeuw nog aanwezig was (voor meer details zie Moeyaert 1990 en Moeyaert/Van Ormelingen 1999). Uitzondering dient uiteraard gemaakt voor twee buitenwijken aan de rechteroever van de A, namelijk Hautpont (Hoge Brugge) en Lyzel (den IJzel), waar tot in de eerste decennia van de twintigste eeuw nog Vlaams werd gesproken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||
6. Vergelijking van de Franse en Middelnederlandse versie van de schepeneedAan Dartienavonde beantwoordt in de Franse versie la nuit de Thiephaigne. Het is de vraag of ‘nuit’ hier ‘vooravond, dag voor’ betekent, zoals in het Nederlands, dan wel ‘nacht’. Pagart d'Hermansart schrijft in zijn eerder vermeld artikel: ‘Les élections municipales avaient lieu la nuit de l'Epiphanie’, wat waarschijnlijk verkeerd is. Aan gheneghe anderwerletzakn beantwoordt in het Frans ne aultre chose. De Middelnederlandse tekst is hier explicieter door de mogelijk interfererende zaken (naargelang van de interpretatie) ‘verhinderend, storend, belettend’ of ‘werelds’ te noemen. Deze tekstuele afwijking laat vermoeden dat de twee versies een tijd lang elk een eigen traditie hebben gehad. Uit het schrift van het overgeleverde stuk valt op te maken dat de Franse en de Nederlandse tekst door dezelfde hand zijn geschreven. De scribent moet dus (althans schrijftechnisch) tweetalig zijn geweest en in staat om zowel in het Nederlands als in het Frans te schrijven. Het is moeilijk om op grond van een vergelijking van de twee versies te besluiten welke van de twee de oudste zou zijn, of dat de ene een vertaling zou zijn van de andere. Zoals boven is uiteengezet, hebben beide versies waarschijnlijk elk hun eigen mondelinge traditie gekend, die op een gegeven moment opgeschreven zijn. Het hier uitgegeven document, dat duidelijk een kopie van een Vorlage is, biedt daar dan de dubbele neerslag van. De Middelnederlandse tekst lijkt ons nog dicht bij een mondelinge versie te staan. Dat kunnen we bijvoorbeeld afleiden uit het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord voor de tweede persoon enkelvoud of meervoud. Hiervoor lezen we de vormende je (als onderwerp) - in de spelling Alsie - in plaats van gi en joen (als voorwerp) - in de spelling Diesioen en joen - voor in plaats van het in ambtelijke taal gebruikelijke u. Deze vormen leunen uiteraard aan bij het westelijke West-Vlaamse dialect en zijn blijkbaar niet uit de schrijftaal geweerd, zoals dat in geschreven teksten in de veertiende eeuw in westelijk West-Vlaanderen wel al vaak het geval was. Men kan terzake vergelijken met de Cirurgie van Jan Yperman, waarin herhaalde malen de formule ‘als u vorleert is’ voorkomt. In het handschrift C (bewaard te Cambridge) komt echter stelselmatig de vorm ‘alsoe jou vorleert es’ voor. In dit handschrift uit de vijftiende eeuw staat de stijl dicht bij de spreektaal, de spelling is slordig en verraadt zeer duidelijk West-Vlaamse invloed (Van Leersum 1912: XXX). | |||||||||||||||||||||
7. Taalkenmerken van de Middelnederlandse schepeneed uit Sint-Omaars.De taal van de schepeneed vertoont onmiskenbaar een aantal typisch West-Vlaamse kenmerken.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
8. Spellingeigenaardigheden van de Vlaamse schepeneed van Sint-Omaars.Afgezien van de typisch regionale taalkenmerken in de spelling, waarbij de scribent blijkbaar weinig bekommerd is om zich te conformeren aan uniformiserende tendensen, die zich in de tweede helft van de veertiende eeuw toch reeds duidelijk manifesteren, laten een aantal spellingeigenaardigheden vermoeden dat de scribent eigenlijk weinig vertrouwd was met het schrijven van Middelnederlands. Dat mag onder meer blijken uit het feit dat hij woorden aaneenschrijft, waar men het niet zou verwachten: toetentiden, helgherkerque, denpaes, gheneghe, anderwerletzakn, goedshelghen. Hoewel terzake toen geen stringente regels in acht werden genomen, valt het bij deze scribent op dat hij op dat stuk toch weinig beheersing vertoont. Bovendien zijn er een aantal aperte verschrijvingen of schrijffouten.
Het heeft er dus de schijn van dat de scribent van het Middelnederlandse deel van deze tweetalige schepeneed veeleer gewoon was om Frans te schrijven dan Nederlands. Dat blijkt zonneklaar uit de spelling kerque voor ker(c)ke, een spelling die volgens de beschikbare bronnen nooit in een andere Middelnederlandse tekst is aangetroffen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||
Anderzijds dient gezegd dat de Franse tekst een passage vertoont die als het ware West-Vlaamse invloed vertoont, namelijk Et dieux vous hait. Het woord ‘hait’ vertoont een hypercorrecte h zoals die in West-Vlaamse teksten vaak voorkomt en verstemlozing van de eind-d, zoals in de Nederlandse dialecten. Deze verstemlozing is echter ook gewoon in de noordelijke Franse dialecten van vandaag (Weijnen 1975 (1964): 153 en kaart 8, p. 164). Het gaat hier om twee dialectverschijnselen die duidelijk taalgrensoverschrijdend zijn. Ze kunnen ons dus geen uitsluitsel geven over de eventuele moedertaal die hier de spelling beïnvloed zou hebben. Men kan zich het ontstaan van deze tekst als volgt voorstellen. Er was in een Franstalige bestuursomgeving van een nog goeddeels Nederlandtalige stad behoefte aan een Nederlandstalige versie van de schepeneed. Daarom liet men een Franstalige klerk die allicht beide talen kende, maar met geringe kennis van de Nederlandse schrijfgeplogenheden de Dietse tekst opschrijven. De klerk schreef dus wat hij hoorde. Daardoor gebruikt hij Franse spelvormen (qu in kerque) en geeft hij een aantal kenmerken van de gesproken taal fonetisch weer (de syncope van de schwa in zakn, elckn en helghe; aaneenschrijving van anderwerletzakn e.a.). Daardoor maakt hij waarschijnlijk ook geen gebruik van de typische lokale ei-spelling voor de zachtlange e. Daardoor gebruikt hij ook pronomina-vormen die bij de spreektaal maar niet bij de toenmalige ambtelijke schrijftaal behoren (joen i.p.v. u). Vandaar ook verschrijvingen zoals gheneghe (wat wel neghene zou moeten zijn) en graffenede (wat grafenede zou moeten zijn). | |||||||||||||||||||||
9. ConclusieDeze schepeneed is in menig opzicht een merkwaardig document. Hij is bij ons weten de oudst overgeleverde Middelnederlandse tekst van een schepeneed in de Nederlanden. Hij is een opmerkelijk getuige van het gebruik van het Nederlands in Artesië, waar trouwens nog een aantal van de vroegste Nederlandse teksten of glossen vandaan komen. De tekst getuigt er tegelijk van dat het Nederlands in Sint-Omaars, althans in zijn geschreven vorm, wellicht niet meer toonaangevend was in de stad in de veertiende eeuw, want de scribent lijkt die taal toch niet zo goed in geschrifte te beheersen. De tekst lijkt de neerslag te zijn van een voorgesproken tekst, een mondeling dictaat of een net afschrift van een Vorlage, want er komen duidelijk een paar verschrijvingen of (af)schrijffouten in voor. | |||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|