Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 115
(1999)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| ||||||||||
Roland de Bonth
| ||||||||||
1. InleidingIn 1706 verscheen de eerste achttiende-eeuwse grammatica van het Nederlands: de Nederduitsche spraekkunst van de Deventer predikant Arnold Moonen (1644-1711). Bij de totstandkoming van deze grammatica speelden David van Hoogstraten (1658-1724), conrector van de Latijnse school in Amsterdam, en de Amsterdamse boekdrukker François Halma (1653-1722) - samen met Joannes Brandt (1660-1708) en Petrus Francius (1645-1704) - als adviseurs een belangrijke rol. Moonen stelde in zijn Nederduitsche spraekkunst, die geschoeid is op de leest van de Griekse en Latijnse grammatica, het taalgebruik van Joost van den Vondel, met name diens proza, ten voorbeeld, omdat die schrijver volgens hem moest worden beschouwd als ‘den zinlyksten en naeukeurigsten onder de overleedene Nederduitsche schryvers’. Het daaropvolgende jaar, in 1707, zond Adriaen Verwer (ca. 1655-1717), onder het pseudoniem Anonymus Batavus, zijn Linguae Belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica [voortaan: Idea, RdB] in het licht. Deze Idea, die evenals Moonens Nederduitsche spraekkunst was gedrukt bij François Halma, werd voorafgegaan door een Latijnse opdracht van de eerdergenoemde Van Hoogstraten aan Moonen. Hierin nodigt hij de laatste uit kritisch commentaar te leveren op de Idea. Dit verzoek van Van Hoogstraten zal een reden geweest kunnen zijn waarom Verwer zijn taalkundig geschrift onder een schuilnaam liet uitkomen. Moonen zou immers openhartiger kritiek kunnen leveren op een anoniem werk dan op een werk waarvan hij de auteur kende.Ga naar eind1 Zoals gezegd diende voor Moonens grammatica het taalgebruik van Vondel als norm. Verwer stelde zich op een ander standpunt: hij was van mening dat men ten aanzien van het Nederlands onderscheid moest maken tussen een lingua communis of ‘algemene taal’ enerzijds en dialecti of ‘bijzondere talen’ anderzijds. Tot deze dialecti behoorde onder andere de dialectus poetarum of ‘taal van de dichters’. Dit was een | ||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||
‘bijzondere taal’ omdat dichters omwille van rijm en metrum zich veelvuldig bedienden van dichterlijke vrijheden als apocope, aphaeresis en een artificiële woordvolgorde. Als gevolg daarvan vertoonde de dichterlijke taal tal van afwijkingen ten opzichte van de algemene taal. Voor Verwer gaf dit aanleiding het taalgebruik van dichters - in tegenstelling tot bijvoorbeeld Moonen - niet ten grondslag te laten liggen aan een spraakkunst van het Nederlands. In plaats daarvan liet Verwer zich bij het opstellen van zijn grammatica leiden door het taalgebruik van de Statenbijbel uit 1637, waarin de algemene taal naar zijn mening het volmaaktst tot uitdrukking komt. In deze bijbelvertaling was volgens Verwer de regelmaat hersteld die het Nederlands bezat ten tijde van het zogenaamde seculum analogum, een periode uit de geschiedenis van het Nederlands die Verwer vóór het jaar 1300 laat eindigen.Ga naar eind2 Omdat Verwer zijn grammatica in het Latijn schreef, is het zeer wel mogelijk dat buitenlanders via deze spraakkunst de ‘lingua belgica’ hebben bestudeerd; het Latijn was immers nog altijd de internationale taal.Ga naar eind3 Daar staat tegenover dat deze taal voor anderen juist een belemmering vormde kennis te nemen van Verwers taalkundige opvattingen. Vandaar dat men tijdens de achttiende eeuw verschillende pogingen heeft ondernomen Verwers Idea in het Nederlands te vertalen. Tot een gedrukte Nederlandse vertaling is het echter nooit gekomen.Ga naar eind4 Wel kwam aan het eind van de achttiende eeuw, in 1783, door de zorg van Everhart van Driel een herdruk van het Latijnse origineel van de persen, verrijkt met enige voetnoten. Het is dit werk waarvan in 1996 door de zorg van Th.A.J.M. Janssen en J. Noordegraaf een heruitgave, vergezeld van een Nederlandse vertaling, het licht zag. Nadat ik in de volgende paragraaf eerst zal ingaan op Everhart van Driels editie van de Idea uit 1783, bespreek ik in de derde paragraaf de nieuwe editie van deze tekst uit 1996. Het is deze uitgave die mij deed besluiten op basis van oud en nieuw materiaal in de vierde en vijfde paragraaf een beeld te geven van eerdere, achttiende-eeuwse pogingen om Verwers Idea - al dan niet in vertaling - opnieuw uit te geven. | ||||||||||
2. Idea 1783De tweede druk van Verwers Idea verscheen in 1783 bij de Leidse uitgevers ‘Haak et Socios’. Ten opzichte van de eerste druk was de titel licht gewijzigd: Idea linguae belgicae grammatica, poetica et rhetorica, met vooropplaatsing van het woord Idea. Bezorger van deze tweede druk was Everhart van Driel (ca. 1758-1803), evenals Verwer geboren in Rotterdam. Dat hij academisch gevormd is in Groningen, kan men afleiden uit het feit dat zijn naam voorkomt in het album studiosorum van de Groningse universiteit. Tot 1781 was Van Driel werkzaam als praeceptor van de Latijnse school in Groningen, daarna vertrok hij naar Goes, waar hij tot rector van de Latijnse school was benoemd. Vanwege zijn grote bekwaamheid werd hij in 1783 aangesteld tot Lector Historiarum et Eloquentiae. In 1788 verruilde Van Driel het rectoraat van de Latijnse school in Goes voor dat van Culemborg, alwaar hij in 1803 overleed.Ga naar eind5 De reden waarom Everhart van Driel het besluit had genomen een heruitgave van Verwers Idea te publiceren, is dat er tegen het eind van de achttiende eeuw slechts | ||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||
een gering aantal exemplaren van het boek beschikbaar is, zo schrijft hij in het woord vooraf tot zijn teksteditie. Dat bevreemdt hem ten zeerste, omdat in het boekje naar zijn mening ‘de beginselen der taal voortreffelijk behandeld worden’. In het voorwoord deelt Van Driel verder mede dat de editie van Verwers Idea uit 1783 slechts op enkele punten afwijkt van de editio princeps uit 1707. Hij geeft te kennen ervoor gekozen te hebben de tekst zoveel mogelijk ongewijzigd te laten, ‘hoe weinig elegant van stijl’ die ook is. Wel heeft hij aan de tekst enige voetnoten toegevoegd. Deze zijn gering in aantal, zodat de omvang niet zou toenemen en - wat voor hem minstens zo belangrijk is - de prijs niet zou stijgen. Naar eigen zeggen zijn de bewuste aantekeningen van weinig gewicht en met het oog op zijn publiek niet geleerd van karakter. Van Driel acht het boek namelijk zeer nuttig ‘voor aankomende studenten in deze zaken en voor sommige die wellicht al aan de academie verkeren’. Mensen die het Latijn niet machtig zijn, zouden meer gebaat zijn geweest bij een vertaling van het boek in het Nederlands dan bij een nieuwe Latijnse uitgave van de tekst. Als men hem dat voor de voeten zou werpen, zou hij met die kritiek volledig instemmen. Maar omdat hij weet dat Nicolaas Hinlópen - die een grondige kennis heeft van zowel het Grieks, het Latijn als het Nederlands - de taak op zich genomen heeft een Nederlandse vertaling van Verwers Idea te vervaardigen, zegt Van Driel dat de lezer zich voorlopig met zijn werk tevreden moet stellen.Ga naar eind6 | ||||||||||
3. Idea 1996De basis voor de twintigste-eeuwse uitgave van Verwers Idea werd gelegd door de Amsterdamse taalkundige Jan Knol. Na zijn benoeming tot wetenschappelijk medewerker aan de Vrije Universiteit zette hij zich aan uitgave, vertaling en commentaar van Verwers in 1707 anoniem verschenen en in 1783 door Everhart van Driel opnieuw bezorgde Idea. Een studie over Verwer zou Knols dissertatieonderzoek worden,Ga naar eind7 zo lezen we in het woord vooraf tot de nieuwe uitgave, waarin kort de ontstaansgeschiedenis ervan wordt geschetst. Toen Knol in april 1991 overleed, was zijn vertaling van Verwers Idea al voor een groot deel gereed; bovendien was de eerste vertaalversie van pagina IX tot 47 al met een kritisch oog bekeken door D.M. Bakker. Om uitgegeven te kunnen worden moest Knols vertaalwerk gecontroleerd en vervolledigd worden; met deze taak hebben A.J. Kleywegt en H. Stouthart zich beziggehouden. Het nog onvolledige commentaar bij de Latijnse tekst van Knol is niet opgenomen in de editie. Het woord vooraf wordt gevolgd door een artikel van de hand van L.F. van Driel met als titel ‘Adriaen Verwer, koopman, jurist en schrijver van de Idea’.Ga naar eind8 Het bevat een korte bio- en bibliografie van Verwer en een levensbeschrijving van Everhart van Driel. Summier wordt in dat stuk ingegaan op de inhoud van de Idea en op enige brieven die naar aanleiding van Verwers grammatica zijn geschreven, waarover aanstonds meer. Achter deze bijdrage bevindt zich de Latijnse tekst van de door Everhart van Driel uitgegeven editie van de Idea uit 1783 en de vertaling ervan. In deze uitgave is de Latijnse tekst op de linker pagina's te vinden en de vertaling op de rechter pagina's; | ||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||
deze teksten lopen parallel. De tekstbezorgers hebben er terecht voor gekozen de zeer gevarieerde typografie van de oorspronkelijke tekst sterk te vereenvoudigen. Zo zijn in de hoofdtekst woorden die in het gotische lettertype, in klein en in groot kapitaal zijn gezet, vervangen door cursieve (romeinse) letters. De diverse tekens die in de originele uitgave worden gebruikt ter aanduiding van voetnoten, zijn vervangen door a'tjes en b'tjes. Een positief gevolg van deze ingrepen is dat er een rustige bladspiegel is ontstaan, die het lezen van het werk aanzienlijk vergemakkelijkt. Over het geheel genomen zijn de uitgevers terughoudend geweest in het aanbrengen van tekstuele veranderingen. Slechts in een aantal gevallen zijn kennelijke drukfouten ten opzichte van de Idea-editie van 1707 en enkele drukfouten in de toegevoegde noten van E. van Driel, die reeds door Jan Knol waren verbeterd, overgenomen; het betreft voornamelijk afwijkingen in de spelling. Een register met persoonsnamen die genoemd worden in de uitgave en vertaling van de Idea uit 1783, besluit het geheel. De uitgave van Verwers Schets van de Nederlandse taal wordt vergezeld van een afzonderlijk uitgegeven lijst van bronnen die Van Driel heeft vermeld in de voetnoten van de door hem bezorgde editie van de Idea. Deze bijlage bevat 124 ingangen; bij elke titel hebben de makers van deze lijst tussen accolades de paginanummers van de (vertaalde) Idea vermeld waarop een betreffende bron voorkomt. Van de tien titels uit de lijst die worden voorafgegaan door een asterisk, kon niet met zekerheid de gebruikte editie worden vastgesteld. In dergelijke gevallen hebben de samenstellers gekozen voor de editie waarvan kan worden aangenomen dat Verwer of Van Driel haar kende. De bronnenlijst leert ons dat Van Driel bekend was met recente publicaties op het gebied van de Nederlandse taalkunde uit die tijd, getuige verwijzingen naar taalkundige geschriften van Alewijn, Clignett, Fortman, Van Hasselt, Kluit, Nanninga, Steenwinkel en Stijl. Ook de heruitgave van Huydecopers Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen, 1782-1791), waarvan het eerste deel in 1782 door Frans van Lelyveld werd bezorgd, is niet aan Van Driels aandacht ontsnapt. Een kleine kanttekening bij de lijst. Voor de gebruiker zullen enkele interne verwijzingen problemen opleveren. Zo wordt onder de letter C bij Clignett verwezen naar de Taelkundige mengelingen, uitgegeven onder de zinspreuk: Linguae patriae excolendi amore. Wie meent dat de bewuste titel is terug te vinden onder de letter T, heeft het mis. Hij is gerangschikt tussen Socrates en Stiernhielm. Het blijkt namelijk dat Clignett de zinspreuk deelde met Steenwinkel. Minder gelukkig is ook de keuze om de Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde door het genootschap Dulces ante omnia musae te alfabetiseren onder de letter T. Het boek staat juist daar omdat dit boek onder andere een bijdrage bevat van Meinard Tydeman. | ||||||||||
4. Achttiende-eeuwse pogingen om de Idea uit te gevenVóór Van Driel hadden reeds verschillende ‘liefhebbers’ van de Nederlandse taalkunde het plan opgevat een nieuwe editie van Verwers Idea, al dan niet in vertaling, te bezorgen. J. Wille heeft in zijn studie De literator R.M. van Goens en zijn kring uit 1924 in een voetnoot deze pogingen in telegramstijl beschreven. Omdat de pogin- | ||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||
gen om Verwers Idea opnieuw uit te geven een aardig beeld geven van een interessant taalkundig netwerk aan het eind van de achttiende eeuw en omdat over dit onderwerp in de onlangs uitgegeven editie van Verwers Idea met geen woord wordt gerept, wil ik mede op basis van een interessante vondst in de Leidse universiteitsbibliotheek uitgebreid op de gemelde pogingen ingaan.
Tot de taalkundige werken die in de achttiende eeuw gretig aftrek vonden onder de vele liefhebbers die zich beijverden voor de opbouw van de moedertaal, behoorde zeker de Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700) van David van Hoogstraten. De eerste druk, uitgegeven door de Amsterdamse uitgever François Halma, was binnen afzienbare tijd uitverkocht. In 1710 verscheen - eveneens bij François Halma te Amsterdam - de met verlangen tegemoet geziene tweede en uitgebreide druk, terwijl het daaropvolgende jaar bij Dominicus van der Ameyden in Rotterdam een titeluitgave ervan het licht zag. Achter de tweede druk bevond zich een ‘Brief van den heere Arnold Moonen aen den opsteller dezer Aenmerkingen over de Schetse der Nederduitsche spraekkunst, onlangs in de Latynsche tale uitgegeven’. Ook in de derde druk van Van Hoogstratens geslachtlijst uit 1723 is Moonens brief afgedrukt. Ditmaal wordt de brief vergezeld van een reactie op dat schrijven van Anonymus Batavus [= Adriaan Verwer], in een ‘Brief aen den heere Adriaen Reland, professor der oostersche talen in de academie tot Utrecht, van den schryver der Linguae Belgicae Idea Grammatica; &c. tot rekenschap vande aenmerkingen vanden heer Arnold Moonen op dezelve Idea; en van 't richtig Nederduitsch, zoo als door onze hooge overheidt gebruikt is in hare nieuwe overzettinge des Bybels.’ Beide brieven zijn eveneens opgenomen in de vierde druk uit 1733. De volgende editie van Van Hoogstratens geslachtslijst - uit 1759 - werd bezorgd door Adriaan Kluit (1735-1807). In de ‘Voorrede van den uitgever’, voltooid in december van het jaar 1758, maakt hij bekend waarom hij de bovengenoemde brieven niet heeft opgenomen in de vijfde druk: Te weten, alzoo het onderwerp dezer Brieven de genoemde Idea is, en dit werk niet dan in het Latijn gevonden wordt, en het dus vast gaat, dat deze Brieven van dat nut niet zijn konnen, 't welk de Heer Hoogstraten daarmede bedoeld heeft, en daarenboven dezen maar een gering gedeelte uitmaken, van het gene de opheldering dezer Schetse aanging, en dus een wat naaukeuriger behandeling vereischten, waar toe vooral noodig ware dat deze spraakundige Schetse, een doorwrocht stuk werk, dat vrij wel op zijne beenen staat, een Duitsch kleed werde aangetrokken, vond ik niet ongerijmd, met behulp van een' medeliefhebber zijner Moedersprake, de hand aan het vertalen te slaan, en het thans zo verre te brengen, dat het in vervolg van tijd konde dienen tot een tweede stuksken op de Geslachtlijst, hoewel in aard verscheiden; ten welken einde ik besloten hebbe, met goedvinden des Drukkers, al het gene deze zake betreffende, bij den anderen te verzamelen en vooral deze Brieven achter de vertaalde Spraakschetse te voegen, tot meerder nut en voordeel voor den TaalminnerVervolgens verzekert Kluit de lezers dat hij zijn uiterste best zal doen ‘dit spoedig ten uitvoer te brengen’ (p. xxxii). Het lijkt erop dat Kluit en de ‘medeliefhebber zijner Moedersprake’ hun vertaling van Verwers Idea binnen een half jaar weten te voltooien, want in de Bijdragen van juni 1759 geeft Hendrik Arnold Kreet (1739-1804) | ||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||
te kennen dat Kluit een complete vertaling van de Idea heeft vervaardigd en dat hij ze te samen met enige bijbehorende stukken zal uitgeven.Ga naar eind9 Als de beloofde vertaling bijna een jaar later nog steeds niet in druk is verschenen, informeert Meinard Tydeman (1741-1825) in een ongedateerde brief bij Kluit hoe de zaken ervoor staan: ‘Wat zal er van Verwer worden?’.Ga naar eind10 De behoefte aan een vertaling van Verwers Idea blijkt zo groot te zijn dat in Leiden verschillende personen zich geroepen voelen de Latijnse tekst in het Nederlands te vertalen. Over dit plan bericht Van Lelyveld op 28 juni 1760 het volgende aan Tydeman: Jk hoor dat men hier bezig is de vertaelde Jdea te drukken zonder nooten van aenbelang onze vdEyk alhier heeft het recht van Copy - hoe dat zal gaen met Kluit wil my bewonderen.Ga naar eind11Voor de voorgenomen uitgave wordt Kluit weliswaar geraadpleegd, maar deze is van mening dat hij in een eerder stadium gekend had moeten worden. Tydeman probeert om de beide partijen tot elkaar te brengen maar zijn bemiddelingspoging blijft zonder succes. Zozeer voelt Kluit zich beledigd dat hij geen enkele medewerking wenst te verlenen aan de nieuw uit te geven vertaling. Bovendien weigert hij aan het eind van 1760 tevens om zijn eigen, voltooide vertaling in het licht te geven. Tydeman schrijft in een ongedateerde brief aan Kluit, die waarschijnlijk in 1761 is geschreven: Wat aangaat de Idea L.B. of liever derzelver vertaling: ik heb er in lang niets van gehoord, doordien ik in lang geene brieven met Lelyveld gewisseld hebbe: Intusschen blykt, dat, toen er U over is geschreven, men nog niet werklyk met drukken bezig ware, want dan was die nu al uit geweest: en zo dat waar is, kan ik niet merken dat gy valsch behandeld zyt, om dat men u niet in eigener persoon of eerder om bystand hebbe verzocht. Dit raakt alleen Uw bezonder poinct d'honneur, om het welke te handhaven, het onbillyk zoude zyn, datge alle taalminners deedt lyden, en nog, om die geene, welke U niet genoeg naar de oogen gezien hebben, te straffen, allen Nederlanderen jaren lang van zo nut een werk deed verstoken zyn. 't is nu lang genoeg gewacht: zoudtge nu niet kunnen besluiten, indien ge nu nog eens in persoon of door den drukker of uitgever gevraagd werdt, uwe noodigste aanteekeningen te geven?Ga naar eind12‘hoort gy ook iets van de Idea L.B?’, vraagt Tydeman op 2 augustus 1761 aan Kluit.Ga naar eind13 Bijna twee maanden later - op 2 oktober 1761 om precies te zijn - weet eerstgenoemde aan Kluit te melden dat men in Leiden op het punt staat een vertaling van de Idea te drukken: De kogel is door de kerk, en te Leiden zynze niet te houden: zy zullen ze drukken: 't zy datge er iets bygeeft of niet: hier mede raaktge gefopt zooge er niets by geeft: ten minsten gy beide uitgevers zult malkanderen benadeelen. daarom is het best maar eens by malkander te zoeken 't geen er het allernodigs by hoort en hun dit te zenden. doch niets dat er niet absoluit by wezen moet: vooral geen excursus: dit kuntge licht doen: ik wil dan wel myne Nieuwe grammatica, die ik met der tyd sta uit te geven by P. Meyer laten drukken, zoo gy er op gesteld zyt: daar by moet gy dan doen, dat meer direkt de taal zelfs, dan de Idea raakte; zoo kon myne grammatica goed en volledig worden: en de idea blyven, en in der menschen handen met vrugt gebragt worden: zoo wierd niemand benadeeld: de vertaaler is Kreet niet: zyt daar van verzekerd: hy heeft er ter wereld geen deel aan: hy is Lelyveld ook niet: maar hy is een kundig jong liefhebber [...]. Laat u toch bewegen wat de Idea aangaat, en redeneer wel: den liefhebberen kon op deze wys alleen genoegen worden gegeven.De beloofde vertaling verscheen niet in druk. | ||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||
In een brief van 1 februari 1766 betuigt Kluit zijn instemming met een plan van Tydeman met betrekking tot de Idea.Ga naar eind14 Uit dit schrijven blijkt ook dat Kluit het voorgenomen plan tot een vertaalde heruitgave van dat werk nog niet heeft opgegeven, maar dat het hem daartoe eenvoudigweg aan tijd ontbreekt: Uw oogmerk tot de bewuste Idea L.B. is goed. Wat myne vertaling betreft, die is niet uit de zinnen. belofte maakt schuld. maar tyd geef' geduld. die ontbreekt my. [...] Dus zal dan die Jdea noch niet vooreerst uitkomen. de Latynsche Uitgaaf zal zoo veel kwaad aan de Duitsche juist niet doen. Ued. verzoek om zoo ik myne aanmerkingen wilde mededeelen, is billyk. Maar gy weet, hoe ik met die dingen leef, alles hier en daar in Schedis verspreid, t overige in den kop. Zoo dat het opstellen van myne aanmerkingen het werk van drukken verzellen zal. Zal vd. Eyk u wel oorloven, en twerk niet zelfs willen drukken? Ik kan de Duitsche niet wel laten, om dat ook de brieven, die achter Hoogstr. zyn, daarby moeten, als betrekkelyk tot de Jdea: Ued. vraagt myne gedachten: ik durve daaromtrent niet raden. Wanneer ik t deed, zoude ik, dunkt my, de noodige, ook niet meer dan noodige [...] er byvoegen uit ten Kate en zoo voords: dat zoude te meer binden, om dat Ten Kate getoond heeft die Jdea tot zyn basis genomen te hebben, maar ook hier en daar verbeterd heeft. Myn vertoog over de Spelling in de BydragenGa naar eind15 heeft bedoelt ten grondslage te strekken over myne aanmerking, die ik op het eerste Caput van Verwer maken zoude: zoo met de rest. Wilt gij t tweede Caput, in t stuk der auctoritas Ordinum et Procerum in de taal niet iets naders uitpluizen, en t [...] remedieeren?In een brief van 3 april 1766 bericht Kluit aan Tydeman dat Van Lelyveld en Herman Tollius (1742-1822) hem hebben verteld dat de Idea ter perse gaat. Uit de eerste zin van het onderstaande citaat zou men kunnen afleiden dat Kluit ontstemd is, vermoedelijk omdat hij niet gekend is in de uitgave van een Nederlandse vertaling: ik wensch u te zien en te spreken; te spreken over de Jdea, die mij de Hr. Lelyveld geschreven heeft, dat in het Nederduitsch op de pers gaat; en De Hr. Tollius thans my bericht, dat heden in t Latyn op de pers gaat, en wel te Leiden; zoo niet al is. Myn brief daarover aan ued. geschreven, zult gy denklyk ontvangen hebben; het andwoord, aan d. Hr. Lelyveld op zyn schryven, gelezen hebben; het schryven van my verzocht ik aan d. Hr. Lelyveld, dat hy mij spoedig beantwoorden zoude, ten einde van t resultaat ued. kennis te doen krijgen. Hoe dat nu zit, weet ik niet; ik hebbe noch van niets gehoord. Over dit en andere zaken sprak ik u gaarne.Ga naar eind16Ditmaal blijkt Tydeman zelf degene te zijn die Verwers Idea - in het Latijn - wil uitgeven en Kluit werpt in een brief van 8 juli 1766 aan Tydeman de vraag op of híj toevallig ook de ‘jonge liefhebber’ is, over wie Tydeman hem op 2 oktober 1761 schreef.Ga naar eind17 Tevens vraagt Kluit hem in de gemelde brief of het waar is ‘dat ued. de Jdea L.B. duitsch en Latijn naast een wilt drukken?’. Enige maanden tevoren - op 23 april 1766 - schrijft Henric van Wijn (1740-1831) in een brief aan Tydeman dat hij van Herman Tollius heeft vernomen dat Tydeman college wil geven over de Idea van Verwer en dat hij daarnaast het plan heeft opgevat om de tekst te herdrukken en deze eventueel uit te breiden met voorbeelden uit oude schrijvers: Onlangs van mijnen vriend den Heer Tollius verstaen hebbende, dat u Hooggelt. voornemens was de Idea van Verwer bij Van der Eijk niet alleen te doen herdrukken, maer er ook collegien over te houden, (een voornemen zoo prijzenswaard als nuttig) zeide mij die Heer verder dat UHooggelt. gaerne 't gevoelen van enige lievhebbers der tale weten wilde, of men dit boekjen zoude illustreeren met eenige exemplen, zoo uit oude gedrukte schrijvers, als ook uit MSS.Ga naar eind18 | ||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||
Van Wijn juicht het verstrekken van voorbeelden van ganser harte toe omdat die ‘het verdrietige der taelregels wegnemen, en het begrip ophelderen’. Een antwoord op het schrijven van Van Wijn blijft lang uit: pas na een jaar geeft Tydeman een reactie op Van Wijns voorstellen.Ga naar eind19 Van de curatoren van de universiteit van Harderwijk kreeg Tydeman, die daar tussen 1764 en 1766 geschiedenis, welsprekendheid en Grieks onderwees, toestemming om over Verwers Idea college te geven, waarover in het bovenstaande citaat sprake was. Tydeman vond het belangrijk dat studenten zich niet alleen - vanwege hun beschavende en vormende werking - oefenden in de klassieken, maar ook studie maakten van de Nederlandse taal. In zijn oratie van 1765 gaf hij te kennen dat de moedertaal gecultiveerd en met zorg onderwezen diende te worden om de roem van het Nederlandse volk te vergroten. Tydemans opvolger aan de universiteit van Harderwijk, Herman Tollius, droeg net als zijn voorganger de Nederlandse taal een warm hart toe. Het voornemen van Tollius een cursus te verzorgen over de zuiverheid van het Nederlands werd door de curatoren van de universiteit van Harderwijk met instemming begroet, zodat hij in 1773 over dat onderwerp college kon geven. Het mag opvallend heten dat Tollius dit in het Nederlands deed. Immers, het Latijn was nog altijd de taal van de wetenschap.Ga naar eind20 Van het college dat Tollius verzorgde, zijn verscheidene dictaten bewaard gebleven.Ga naar eind21 In de bibliotheek van de Universiteit Leiden wordt een handschrift bewaard dat wat inhoud betreft nauwelijks van de eerdergenoemde dictaten verschilt.Ga naar eind22 Het betreft een door Tollius eigenhandig geschreven grammatica van het Nederlands, die als titel Proeve eener Aanleiding tot de Nederlandsche Letterkunst draagt. In paragraaf 13 van de herziene voorrede van deze nimmer in druk verschenen grammatica schrijft Tollius dat de verschijning van Arnold Moonens Nederduitsche spraekkunst (1706) Adriaan Verwer aanleiding gaf om zijn Idea door David van Hoogstraten te laten drukken. Bij de literatuuropgave aan het slot van de gemelde paragraaf vermeldt Tollius dat Kluit de beloofde nieuwe uitgave van de tekst alsmede een vertaling ervan ‘wegens overvloed van andere bezigheden’ terzijde heeft geschoven. Daarnaast weet hij echter te melden dat het werk ‘opgenomen is en eerlang staat volvoerd te wezen door den naauwkeurige hand van Nic. Hinlopen’.Ga naar eind23 Het lag in Tollius' bedoeling de tekst van deze grammatica in druk te laten verschijnen. Daartoe zond hij het manuscript onder andere ter beoordeling toe aan Frans van Lelyveld. Deze schrijft hem in een brief op 30 augustus 1774 dat hij de titel die Tollius oorspronkelijk aan zijn spraakkunst wilde geven - Schetze ener Nederduitsche spraakkunst - ongelukkig gekozen vindt. Van Lelyveld is namelijk van mening dat de tekst meer dan een schets is, waarna hij vervolgt: de Jdea was een schets. & als Hinlopen ons de vertaling geeft, dat binnen korte geschieden kan, & daerop kwam dan noch een twede schets, zouden de meesten van uw stuk het zelfde denkbeeld vormen, dat zy van den vertaelde Jdea gekregen hebben, & denken ik kan dat met die eene schets wel stellen. de Jdea is goed voor Taelkenners, maer zal eerstbeginnende niet recht voldoen.Ga naar eind24Uit deze passage blijkt dat Hinlópen reeds ver gevorderd is met zijn vertaling van de Idea. Niettemin acht Van Lelyveld het noodzakelijk Hinlópen enigszins onder druk | ||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||
te zetten teneinde de publicatie van de vertaling te versnellen. Zo laat hij in een brief van 2 september 1774 aan Tollius het volgende weten: Jk heb aan den Hr. Hinlopen geschreven om toch voortgang te maken met de vertaalde Jdea, op dat UwEd van zyne Aanmerkingen noch zoud kunnen gebruik maken ter verbetering van UwE Gramatica, want hoe compleeter men het kan hebben hoe beter.Ga naar eind25Uit een brief van 21 oktober 1774 blijkt dat Tydemans plan om een herdruk te vervaardigen van het Latijnse origineel van Verwers Idea nog steeds leeft. Aan Kluit weet hij te melden dat de drukkers Schoonhoven en Vyg de Latijnstalige Idea zullen herdrukken.Ga naar eind26 Graag zou hij van Kluit vernemen welke stukken híj geschikt acht om achter deze uitgave op te nemen: Schoonhoven zal, met Vyg, de Latynsche Idea drukken; wat denkt gy dat daar by moet gedaan worden? ik heb den Brief van Verwer aan Reland; en de Zeeregten van Verwer.Ga naar eind27 Die moeten geëxcerpeerd worden: maar wat meer? en welke Boekzalen? Hebt gy geen lust of tyd om er iets by te doen?Ook tot Tollius wendt Tydeman zich voor advies omtrent een nieuwe editie van de Idea. Op 8 december 1774 vraagt Tydeman hem: Hebt gy ook iets mee te deelen tot eene Latynsche wederuitgave van Verwers Idea L.B.? - Die zal ondernomen worden: en ik zal er, denkelyk, het opzigt over hebben. - De Neerduitsche is door N. Hinlopen vervaardigd.Ga naar eind28Intussen blijkt dat de uitgave van een door Hinlópen vervaardigde Nederlandse vertaling van Verwers Idea op een laag pitje is gezet. Voorlopig werd diens aandacht voor een belangrijk deel opgeslokt door de uitgave van de taalregels van de Translateurs & Reviseurs van de Statenbijbel, aldus Van Lelyveld in een brief van 29 november 1774 aan Henric van Wijn: Zoo dra dit stukje af is, beginnen wy aan een Nederduitsche Idea van Verwer met aanteekeningen van Hinlópen.Ga naar eind29Het daaropvolgende jaar meldt Tydeman aan Kluit in een brief van 7 maart 1775 dat hij heeft besloten enige tijd te wachten met een - Latijnse - uitgave van Verwers tekst, nu hem is gebleken dat Hinlópen het plan heeft opgevat een Nederlandse vertaling van de tekst in het licht te geven: Hinlopen, te Hoorn, zal nu, eerst, de Acta der Revisores uitgeven, en dan de Idea, in 't Neerduitsch. - ik, in het Latyn, maar ik wagt naar hem.Ga naar eind30Het duurde enige jaren voordat de Acta der Revisores het licht zagen. Ze zijn opgenomen in Hinlópens Historie van de Nederlandsche overzettinge des Bijbels, een boek dat in 1777 te Leiden van de pers kwam. In het eerste gedeelte van dit werk, geschreven in Hoorn en gedateerd op 20 augustus 1776, lezen we op bladzijde 224, dat Hinlópen nog altijd van zins is zijn vertaling van Verwers Idea in het licht te geven: Wanneer ik achter eene vertalinge van de Idea van Verwer, de brieven van Moonen en hem met eenige zyner andere stukjens, met myne aenteekeningen uitgeve, zal ik in verscheiden stukken toonen, dat Verwer, in opzigte van het letterkunstige van onze Bybeltolken niet wel onderricht is geweest. | ||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||
Na het voorafgaande zal het echter niemand echt verbazen dat Hinlópens Nederlandse vertaling van Verwers Idea, om wat voor reden(en) ook, nooit zou verschijnen. Dit geldt overigens ook voor de Latijnse uitgave die Tydeman bij diverse gelegenheden had beloofd. | ||||||||||
5. Kluits Nederlandse vertaling van de IdeaTijdens een onderzoek dat ik verrichtte naar de totstandkoming van de tweede druk van Balthazar Huydecoper Proeve van Taal- en Dichtkunde, in de jaren 1782-1791 uitgegeven door Frans van Lelyveld en na diens dood door Nicolaas Hinlópen, raadpleegde ik in de bibliotheek van de Universiteit Leiden acht delen met aantekeningen en gedichten van Nicolaas Hinlópen.Ga naar eind31 Daarbij stuitte ik in een van deze delenGa naar eind32 tot mijn verrassing op een aantal stukken die betrekking hebben op een vertaalde uitgave van Verwers Idea. Zo trof ik allereerst in een omslag met als opschrift ‘Papieren van A. Kluit, betrekkelyk eene vertaling van A. Verwers Idea &c.’ een ‘Voorbericht van den Uitgever’ [i.e. Kluit, RdB] aan. Daarachter bevond zich een stuk papier waarboven ‘Omtrent de spelling’ stond geschreven; het betreft een vijftal regels waarop men bij het spellen in het Nederlands acht moet geven. In het bewuste deel met aantekeningen van Hinlópen trof ik ook een brief zonder datum en zonder plaats aan die Kluit had gericht aan een niet met name genoemde persoon. Het zou kunnen zijn dat de gemelde brief geschreven was aan Nicolaas Hinlópen, aangezien hij voor zover bekend de laatste is geweest die in de achttiende eeuw serieuze plannen had om Verwers Idea te vertalen. Evenwel ligt het gezien de inhoud van de brief meer voor de hand dat dit schrijven bestemd was voor Tydeman, die herhaalde malen Kluit verzocht heeft zijn aantekeningen omtrent Verwers Idea ter beschikking te stellen voor een uitgave van deze tekst.Ga naar eind33 De tekst van de bedoelde brief luidt als volgt: WelEdele Hr. en Vriend. | ||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||
ik veronderstelle, dat ued. by de uitgave van Verwer wel voorzien zult in een ordenlyk getal exemplaren voor my, en een, gebonden als mijn Hoogstraten, geslachtslyst. Keer dit om. Ook stelle ik vast, dat ued t zelfde formaat als Hoogstraten zult behouden. Ook zult gy mij wel willen vergunnen, zoo my de tyd zulks toelaat, enige hoofdzakelyke verbeteringen van misslagen of fouten door mij in Hoogstr. begaan optestellen, en die by deze gelegenheid er by te voegen.Deze brief wordt gevolgd door drie velletjes met losse aantekeningen en - wat veel interessanter is - de complete Nederlandse vertaling die Kluit als jongeman had vervaardigd van Verwers Idea! Aan deze vertaling had Kluit de volgende titel gegeven: ‘Letterkonstige dichtkonstige en redenkonstige schetste [sic, RdB] van de Nederduitsche tale opgemaakt uit de aanteekeningen van een ongenoemden Hollander ten gebruike van zyne nabestaanden.’Ga naar eind35 Blijkens een aantekening op een omslag dat zich eveneens tussen de aantekeningen van Hinlópen bevindt, zou ook Hinlópens vertaling van Verwers Idea - geheel of gedeeltelijk - aanwezig moeten zijn,Ga naar eind36 maar hiervan heb ik geen sporen aangetroffen. In een aantekening van later datum wordt opgemerkt dat Hinlópens plan eerst op de lange baan geschoven is en - na Van Driels teksteditie van Verwers Idea uit 1783 - zelfs afgeblazen is. | ||||||||||
6. Tot besluitAdriaen Verwers Linguae Belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica uit 1707 kende een grote populariteit in de achttiende eeuw. Omdat het boek moeilijk te krijgen was en bovendien in het Latijn was geschreven, werd er in de genoemde eeuw verschillende keren gepoogd het boek in een Nederlandse vertaling op de markt te brengen. De bewering dat deze pogingen zonder succes zijn gebleven, moet enigszins genuanceerd worden, nu blijkt dat er in de bibliotheek van de Universiteit Leiden een complete vertaling van Adriaan Kluit berust. Een Nederlandse vertaling van Verwers Idea verscheen nooit in druk, in tegenstelling tot de Latijnse versie, waarvan Everhart van Driel in 1783 een geannoteerde editie bezorgde. Met de recente uitgave van de prettig leesbare vertaling van L.F. van Driels editie van de Idea is dit taalkundig werk in ruime mate voorhanden. Daarnaast is het nu ook voor degenen die geen Latijn beheersen mogelijk kennis te nemen van de inhoud van het werk. De bezorgers van de twintigste-eeuwse editie van Verwers Idea zeggen dat zij zich er terdege van bewust zijn dat tal van details uit Verwers Idea nader onderzoek behoeven. Maar zij beseffen ook dat anderen gediend zouden zijn met het beschikbaarstellen van het voorhanden zijnde materiaal. Voor dit standpunt valt veel te zeggen. Wel vind ik het jammer dat er in deze uitgave voor is gekozen de brieven die Moonen en Verwer naar aanleiding van de verschijning van de Idea hebben geschreven, niet op te nemen als bijlage in deze nieuwe editie, zoals men in de achttiende eeuw van plan was. Immers, deze brieven - zo schrijft L. van Driel in het inleidende artikel tot de nieuwe tekstuitgave - lichten de hoofdtrekken van de Idea toe en vullen | ||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||
het werk op bepaalde punten aan. Een tekstuitgave van deze brieven lijkt mij dan ook zeer wenselijk. Vreemd genoeg is er van de populariteit die Verwers Idea in de achttiende eeuw ten deel viel, in de daaropvolgende eeuw weinig meer te merken.Ga naar eind37 Het valt te hopen dat de recent uitgegeven Schets van de Nederlandse taal grammatica, poëtica en retorica ertoe zal bijdragen dat de taalkundige opvattingen die Verwer heeft neergelegd in zijn Idea meer dan voorheen het geval is geweest, worden bestudeerd en worden geplaatst binnen de Nederlandstalige spraakkunstige traditie van de achttiende eeuw.
Adres van de auteur: Paul Desmondsingel 76, nl 3069 XT Rotterdam | ||||||||||
Bijlage: specimen van Kluits vertaling van Verwers IdeaIIde Hoofdstuk
| ||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||
|
|