Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114
(1998)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
Johan H. Winkelman
| |
[pagina 322]
| |
Als we de aan de Vergi-tekst toegevoegde woordverklaringen onder de loep nemen, valt ons op dat we in sommige gevallen te maken hebben met een arbitraire keuze uit diverse opvattingen. Dit blijkt uit een vergelijking met de annotaties uit de uitgave van Jansen-Sieben van 1985. Daarin werden bij moeilijke plaatsen interpretatieve suggesties van de kopstukken uit de medio-neerlandistiek (Verdam, Van Mierlo, Van Loey, De Vooys, etc.) opgesomd. Het is een goede zaak dat er in de jongste uitgave knopen worden doorgehakt, toch zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat de interpretatie van deze Middelnederlandse tekst een éénduidige zaak is. Ter adstructie van deze bewering gaan we nader in op enkele ingewikkelde tekstpassages. De burggravin van Vergi is verliefd op een edele ridder uit de hofhouding van de hertog van Bourgondië. Haar geliefde wordt in al zijn kwaliteiten nader beschreven. Het gaat om 42[regelnummer]
[..........] enen ridder vri,
Die alte vrome was ende coene,
44[regelnummer]
Ende hovesch in al sinen doene
Tallen spele in sinen tiden
Ende overdadech in dat striden
Ten opzichte van de tekstuitgave uit 1985 treedt een subtiel verschil op: de komma achter doene (v. 44) wordt nu weggelaten. Met behulp van de woordverklaringen komen we tot de volgende vertaling. De geliefde was 42[regelnummer]
[...........] een edele ridder
die zeer dapper en stoutmoedig was,
44[regelnummer]
bovendien hoofs in al zijn doen en laten,
in iedere situatie, te allen tijden,
en ook vermetel in de strijd.
Niet bepaald een staaltje van voorbeeldige vertelkunst, die weinigzeggende toevoeging ‘in iedere situatie’ (v. 45: Tallen spele). Maar doen we met deze interpretatie wel recht aan de intenties van de dichter? Veel overtuigender lijkt ons de ‘oude’ verklaring van Jansen-Sieben die, met een komma achter doene, de wending Tallen spele letterlijk opvat. De hoofse jongeman munt niet alleen uit in het serieuze handwerk, de dappere ridderstrijd, hij is evenzeer geboeid door de ludieke kant van het feodale bestaan. Jansen-Sieben vermoedt dat de jongeman ‘deel nam aan elk spel (= ridderspel, jacht, dans, enz.) [...].’Ga naar eind3 Men zou hieraan zelfs nog kunnen toevoegen (vgl. MNW s.v. spel) dat onze vriend zich bijzonder thuis voelde op een ‘gezellige of feestelijke bijeenkomst’, op een ‘feest’. Kortom, hij stond bekend als een dappere, strijdbare ridder die echter hoofs vermaak zeker niet schuwde. Ook de verzen 112-115, die een herhaling van 42-46 vormen, bewijzen dat zowel ernst als luim hem kenmerken: de ridder is vrolijk en dapper (v. 113: Jolijs [...] ende vrome mede.Ga naar eind4 (Zie ook v. 252-253 (in spiegelbeeldige volgorde): [...] dat ghi soe vrome sijt/ Ende [...] soe jolijt). Dat de jongeman zich Tallen spele - geen enkel spel uitgezonderd! - voelde aangetrokken blijkt wel uit het feit dat hem ook het spel (v. 103 etc.) der spelen, het liefdesspel, grote vreugde verschafte. Iedere interpreet zal zélf dienen te bepalen hoe hij | |
[pagina 323]
| |
de interpretatieve speelruimte die de Middelnederlandse tekst hem hier biedt, wenst te benutten. Wie echter Tallen tide strikt met ‘in iedere situatie’ vertaalt, haalt o.i. onnodig de rek uit deze polyinterpretabele passage. De boomgaard neemt zoals bekend in het buitenechtelijke liefdeleven van de middeleeuwse kasteelbewoner - men denke bijvoorbeeld aan de boomgaardscène uit de Tristanroman - een belangrijke plaats in. De gemaakte opmerking: ‘het was ook de traditionele plaats voor amoureuze ontmoetingen’ (p. 35) is dan ook in zijn algemeenheid volkomen juist. Verwarrend is echter dat deze toevoeging wat de Vergi-tekst betreft elke relevantie lijkt te missen daar immers volgens de gangbare opvatting de twee geliefden niet in de kasteeltuin maar in de aangrenzende kamer van de burggravin samenkomen. Wat is precies het geval? De ridder houdt zich in de kasteeltuin op. Door middel van het hondje van de burggravin, Dat heimelijc [...] was (v. 93) (niet geheel juist vertaald met ‘tam’, ‘gedresseerd; beter is o.i.: ‘dat stilletjes te werk ging’, ‘dat niet blafte’),Ga naar eind5 wordt haar beminde ervan op de hoogte gebracht dat de kust veilig is. De dame ontvangt hem vervolgens staande in de deuropening waarna de twee zich voor het liefdesspel in de kamer terugtrekken. ‘De dame zelf komt nooit in de “boomgaard”’, zo beweert Jansen-Sieben met stelligheid.Ga naar eind6 In de Middelnederlandse Vergi treffen we een passage aan waarin o.i. de suggestie wordt gewekt dat ook de boomgaard als ontmoetingsplaats van de geliefden fungeerde. We lezen namelijk over het verliefde paar, dat bang is voor de gevolgen indien hun liefdesrelatie wereldkundig zou worden, het volgende: 63[regelnummer]
Ende hadden vercoren om dat
64[regelnummer]
Ene scoene heimelike stat
In enen boegaert, daer hi plach
Dic te gane inden dach,
Alse ofte si hem vermeien gingen.
Wilmink vertaalt: 63[regelnummer]
In afwachting van het rendez-vous
64[regelnummer]
ging de ridder naar een boomgaard toe,
terwijl zijn liefste daarvan wist.
Het was door deze fraaie list
dat hij zijn lief het hof kon maken.
Er rijzen nogal wat vragen. De geliefden hebben samen ‘een geheime plek’ in de boomgaard uitgekozen. Maar waarom ‘samen’ als de dame binnen blijft? En bovendien, waarom is de plek heimelike als de jongeman in z'n eentje de plek opzoekt? De informatie is toch alleen zinvol als de plek als verborgen ontmoetingsplaats van de twee wordt gedacht? Daarna volgt in de tekst de mededeling dat de jongeman zich overdag vaak naar die plek begeeft om - zo althans de gebruikelijke uitleg - door dit listige gedrag publiekelijk de suggestie te wekken ‘als of’ (Alse ofte) hij zich daar, volkomen onschuldig, wat wilde ‘ontspannen’ (vermeien). De tekst is uitermate onduidelijk. De vraag is allereerst of v. 67 als enkelvoud of als meervoud dient te worden opgevat. In de ‘Verantwoording van de editie’ (p. 29) wordt opgemerkt: ‘Hs. Alse ofte si hem vermeien gingen (de kopiist heeft na ofte het woord hi doorgehaald).’ De kopiist maakte volgens deze opvatting al schrijvende een ‘fout’ (hi), streepte die door en | |
[pagina 324]
| |
schreef vervolgens de ‘goede’ variant (si) op. Men heeft aangenomen dat de (domme) afschrijver met zijn verbetering de fout is ingegaan. Jansen-Sieben raadde dan ook aan in plaats van de meervoudsvorm si weer enkelvoud hi te lezen en gingen dan maar als conjunctief (ginge) op te vatten.Ga naar eind7 Maar dat voorstel is alleen al om rijmtechnische redenen niet onproblematisch. Er bestaat volgens ons geen dwingend argument om aan de juistheid van de overgeleverde tekst te twijfelen. In overeenstemming met (en vermoedelijk onder invloed van) de traditionele voorstelling treffen de geliefden elkaar in de tuin. De twee hebben voor hun ontmoeting een ‘geheime plek’ in de boomgaard uitgekozen. De jonge ridder begaf zich dikwijls overdag naar deze plek, Alse ofte (‘namelijk wanneer’) zij zich gingen verpozen.Ga naar eind8 Zo is het te verklaren dat niemand er iets van afweet (v. 68). De toespeling op een ontmoeting in de tuin is een creatieve toevoeging van de Dietse dichter. Daarna neemt hij de verteldraad van zijn Franse voorbeeld weer op en laat het ultieme liefdesgebeuren binnenskamers afspelen (vgl. v. 71-77). Wilmink zet de passage, verkeerd geïnformeerd door de filologen, in de enkelvoudsvorm, terwijl in de parallelle Middelnederlandse tekst, overigens volkomen correct, de meervoudsvorm staat afgedrukt. De vertaling had kunnen luiden (met onze excuses!): 63[regelnummer]
In de boomgaard, achter de rode rozen,
kozen ze een plekje om zich te verpozen.
Vaak ging hij er overdag naar toe,
ontmoette er zijn lief voor 't rendez-vous.
De hertogin, die door de ridder is afgewezen, zint op wraak. Zij hoopt de jongeman bij haar echtgenoot in discrediet te kunnen brengen. 's Nachts, in bed, schreit ze hete tranen. Als de hertog verbaasd vraagt, wat dan wel de reden van haar verdriet is, antwoordt zij: 209[regelnummer]
[...........] ‘Ic segt u, here.
Mi deert utermaten sere,
Dat gheen goet here en can
212[regelnummer]
Ghekinnen enen valschen man,
Ende enen verradere voer enen goeden,
Dat hire hem vore mochte hoeden;
Ende hem moeten ter oren gaen.’
De hertogin verwijt haar man dat hem de gave ontbreekt de psyche van de medemens te kunnen doorgronden. Dat wordt uit twee dingen duidelijk: de hertog, zelf een ‘goede’ vorst, kan een slechterik niet ghekinnen (MNW s.v. ghekinnen = ‘herkennen’). Vanuit zijn eigen, positieve karakterstruktuur beoordeelt hij de gemene medemens, zo beweert zijn echtgenote, te positief. Of anders gezegd, het ontbreekt hem aan de gave des onderscheids zodat hij niet in staat is een ‘verrader’ van een ‘goede’ ridder te onderscheiden. Daardoor kan hij zich niet tegen een eventuele verrader beschermen. De volgende versregel (v. 215: Ende hem moeten ter oren gaen) is niet zonder meer duidelijk. De woordverklaring bij dit vers luidt: ‘en dat die (verraders) zijn oor hebben’. Van Mierlo heeft eerder al een o.i. meer overtuigende parafrase van de versregel gegeven. Recht doende aan het het spel van opposities (goed - slecht) dat deze passage kenmerkt, komt hij tot de uitleg: ‘“opdat hij zich hoede | |
[pagina 325]
| |
tegen de valschaards en opdat die goeden hem mogen ter oore gaan,” d.i. zijn gunst hebben, zijn vertrouwen hebben.’Ga naar eind9 Het gaat hier om de vraag aan wie een vorst niét en aan wie hij wél zijn vertrouwen kan schenken. Het is opvallend te mogen constateren dat de dichter Wilmink deze passage beter heeft aangevoeld dan het hem ten dienste staande filologenteam. Hij vertaalt treffend (in de trant van Van Mierlo): 209[regelnummer]
‘Ik hoef me, heer,’ zo zei de dame,
‘over mijn tranen niet te schamen,
ik huil om wie geen valse man
van een goede onderscheiden kan,
een vorst zonder het minst vermoeden
voor wie hij zich zou moeten hoeden
en wie hij wél vertrouwen kan.’
In zijn inleiding ‘De dame met het hondje’ gaat Gerritsen nader in op de relatie die er bestaat tussen de Vergi-stof en de beeldende kunst. Op in Frankrijk gemaakte ivoren sieradenkistjes (uit de eerste helft van de veertiende eeuw) staan scènes uit de Vergi afgebeeld. Maar ook in de Nederlanden was het verhaal populair. Dat bewijzen archeologische vondsten uit de periode tussen 1375 en 1425. Het gaat hierbij om lood-tinnen insignes, opgegraven in Dordrecht en (het verdronken dorp) Nieuwlande in Zeeland. Afgebeeld staat een parend stel dat wordt gadegeslagen door een man achter een boom (de hertog). Ook het schrandere hondje ontbreekt niet. Bomen en struikgewas suggereren dat de liefdesscène zich in in een tuin afspeelt. Dit lijkt een probleem. ‘In alle bekende versies van het verhaal geven de minnaars zich binnenshuis, in de kamer van de burggravin, aan de liefde over [...]’, zo merkt Gerritsen op. Hij vraagt zich dan ook af: ‘Waarom heeft de ontwerper van het insigne het liefdesspel naar het park verplaatst [...]?’ (p. 21). Onze hierboven gegeven analyse heeft naar we hopen duidelijk gemaakt dat er in de Middelnederlandse Vergi-tekst zélf reeds een toespeling op een ontmoeting in de tuin aanwezig is. Kennelijk wordt in de creatieve fantasie van de middeleeuwer de boomgaard bijna automatisch geassociëerd met het minnegebeuren. Heeft de ontwerper zich door de toespeling in de tekst laten inspireren? Waarschijnlijk niet. Het lijkt ons veel meer voor de hand te liggen dat hij onder invloed van de minnetuin-traditie zelfstandig de beslissende stap van ‘binnen’ naar ‘buiten’ heeft gezet. Het publiek in Dordrecht en Nieuwlande was in ieder geval vertrouwd met de voorstelling dat een minnescène zich in ‘de open lucht’ afspeelde. Dat bewijzen de aldaar gevonden schoentjes waarop Tristan en Isolde eveneens in de minnetuin staan afgebeeld.Ga naar eind10 Op de vraag van Gerritsen, waarom op de insignes het liefdesspel zo open en bloot wordt getoond, kan de voorstelling op de Tristanschoentjes geen antwoord geven. Hierop immers wordt de minnehandeling tot een ‘symbolisch’ schaakspel gesublimeerd. Wie echter het ene spel doorziet, komt bij het andere uit. Van groot belang voor een beter begrip van de Middelnederlandse Vergi zijn de in de tekst verwerkte literaire verwijzingen. Weer speelt de Tristanstof een grote rol. Het hondje van de burggravin bijvoorbeeld is voor Gerritsen een ‘literaire nakomeling’ (p. 16) van het hondje Petitcrû uit Gottfrieds Tristan.Ga naar eind11 De burggravin vergelijkt haar liefde voor de ridder met die van Isolde voor Tristan (v. 892 vlg.). De wens van de burggravin om naast haar geliefde begraven te worden, ziet Gerritsen | |
[pagina 326]
| |
al evenzeer als een ‘toespeling op het Tristanverhaal’ (p. 77). Men mag op basis van deze punten de intertekstuele relatie tussen beide teksten niet overdrijven, maar Jansen-Sieben is wel zeer aan de zuinige kant als zij spreekt een ‘weinig belangrijke analogie met het thema van Tristan en Isolde [...]’.Ga naar eind12 Ook wat de invloed van het Coucy-verhaal, de geschiedenis van het gegeten hart, betreft, is Jansen-Sieben voorzichtig. Zij merkt hierover op: ‘Die inspiratie bleef [...] in ieder geval beperkt tot één enkel, zéér algemeen verspreid motief: de driehoeksverhouding’.Ga naar eind13 Het blijft opvallend dat aan de castelein van Coetsi (v. 379) de eer te beurt valt nadrukkelijk in de Middelnederlandse tekst te worden genoemd.Ga naar eind14 Deze Noord-Franse minnezanger die volgens de kroniek van Villehardouin tijdens de derde kruistocht in 1203 is gestorven, wordt in de Nederlandse tekst voorgesteld als de maker van een ingelast lied dat hij gezongen zou hebben toen hij afscheid moest nemen van zijn geliefde. Het minnelied van de Châtelain de Choucy trof de Nederlander reeds in zijn Franse bron aan. De vraag, welk lied nu concreet door de Franse Vergi-dichter werd gebruikt, is niet moeilijk te beantwoorden. Het gaat om de derde strofe uit het lied A vous, amant, plus k'a nulle autre gent dat door A. Lerond werd uitgegeven.Ga naar eind15 Het minnelied, zo blijkt, werd bijna letterlijk in de Oudfranse Vergi (v. 295-302) opgenomen. De Nederlandse liedtekst (v. 385-392) vertoont slechts enkele (vage) overeenkomsten met het oorspronkelijke lied.Ga naar eind16 Het hoofdmotief in het Oudfrans, de vraag van de minnaar aan zijn hart waarom het in zijn lichaam blijft nu de geliefde ver weg is, ontbreekt nu juist in het Nederlands. Waarom verlaat het ‘slechte’ hart het lichaam niet? (Vgl. Vergi, v. 301 vlg.: comment me puet li cuers u cors durer? Quë il ne part? Certes, trop est malvais!).Ga naar eind17 Bij een voorbeeldige minnaar zijn hart en lichaam gescheiden. Het hart van de minnaar hoort immers aan de dame toe! De Châtelain de Coucy komt op dit gegeven terug in zijn beroemde, in meer dan 10 handschriften overgeleverde liefdeslied La douce voiz du louseignol sauvage (‘De zoete stem van de wilde nachtegaal’). Het hart van de minnaar wordt als onderpand aan de dame geschonken. Het hart zal lange tijd bij haar blijven omdat de minnaar geen enkele poging zal ondernemen het van daar te verwijderen (Châtelain de Coucy: [...] li laissai en hostage/ Mon cuer, qui puiz i a fait lonc estage, / Ne ja nul jour ne l'en quier departir).Ga naar eind18 In het tweede lied (v. 566-69), dat de Middelnederlandse dichter volgens Gerritsen ‘op eigen gezag’ (p. 17) toevoegt, menen we nog een reflex van dit gegeven te ontdekken: de minnares bezweert dat haar minnaar heel haar hart in bezit heeft (v. 568: Want hi heeft al die herte mijn). Heeft de Middelnederlandse bewerker met opzet het geliefde motief van de scheiding van hart en lichaam in het eerste lied onderdrukt om het in het tweede te kunnen gebruiken? Onze mening over deze uitgave moge duidelijk zijn. De Burggravin van Vergi is in een prachtige nieuwe jas gestoken. Derhalve: een compliment aan de makers. De Vergi-stof zélf staat in het centrum van de wetenschappelijke belangstelling, zeker nu is gebleken dat twee laatmiddeleeuwse insignes de uit het verhaal bekende ontmoetingsscène (burggravin, minnaar en glurende hertog) op uiterst pikante wijze uitbeelden.Ga naar eind19 Het blijft jammer dat het bij verdere studie onmisbare, Gentse tekstfragment niet in de nieuwe editie werd opgenomen. Verstoren ‘brokstukken’ het gave beeld dat men van de Nederlandse Klassieken wenst op te roepen?
Adres van de auteur: Schielandweg 20, nl-2741 MA Waddinxveen |
|