Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114
(1998)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||
Annelies de Jeu
| ||||||||||||||||||||||||||
InleidingSinds het verschijnen van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (1997), waarin aandacht besteed wordt aan bijna 160 schrijfsters, is er een globaal overzicht van het literaire werk van vrouwen uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden in de vroegmoderne tijd. Uit deze studie blijkt onder meer dat vanaf het begin van de zeventiende eeuw mannen uit humanistische kringen vrouwen uitnodigden deel te nemen aan het culturele circuit.Ga naar eind1 De vroegste tekenen daarvan zijn terug te vinden in opdrachtgedichten, waarin mannelijke auteurs zich expliciet tot het vrouwelijk deel van hun leeskring wendden. In 1601 sprak Daniël Heinsius zijn lezeressen aan in ‘Aen de Ionckvrouwen van Hollandt’ en ook Joost van den Vondel en Jacob Cats richtten zich later in opdrachten bij hun liedbundels tot vrouwen.Ga naar eind2 In 1621 haakte de toen in Friesland wonende Jan Jansz. Starter in op deze trend met ‘Tot de iong-frouwen van Friesland’.Ga naar eind3 Deze opdrachtgedichten waren gericht tot (ongetrouwde) vrouwen van goede komaf, mogelijke afneemsters van het dichtwerk.Ga naar eind4 Aan het eind van de jaren tien van de zeventiende eeuw werden er ook individuele vrouwen door mannelijke literatoren in het literaire circuit betrokken. Vrouwen uit de gegoede burgerij gingen zich, veelal aangemoedigd door hun vader, echtgenoot of kunstvriend, toeleggen op uiteenlopende kunsten, waaronder muziek, borduur-, graveer-, schilder- en dichtkunst.Ga naar eind5 Mannelijke bewonderaars prezen hen om hun vaardigheden. Ze nodigden vrouwen uit ook de pen te hanteren en soms namen ze de resultaten daarvan op in hun bundels. Een van de eersten die op deze manier bekendheid kreeg was Anna Roemersdr. Visscher.Ga naar eind6 Nadat ze door onder meer Daniël Heinsius, in Nederduytsche poemata (1616), en Jacob Cats, in Sinne- en minne- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||
beelden (1618), als navolgenswaardig voorbeeld gepresenteerd was, was er een gunstige atmosfeer ontstaan voor andere kunstminnende vrouwen. Al snel volgden meer seksegenoten. In bijvoorbeeld de verzamelbundel Zeevsche nachtegael (1623) kreeg naast Visscher de Zeeuwse Johanna Coomans veel aandacht; Holland was misschien trots op Anna Roemersdr. Visscher, met Coomans liet Zeeland zien eveneens op alle vlakken mee te tellen.Ga naar eind7 In de jaren veertig van de zeventiende eeuw ontstond er in Friesland in kringen rond het stadhouderlijke hof van de Oranjes in Leeuwarden een cultureel circuit waarin diverse vrouwen nadrukkelijk opgenomen werden. Een van die vrouwen was Eelckje van Bouricius (1619/1620-1682)Ga naar eind8; zij werd geprezen om haar ontwikkeling onder meer op het gebied van kunst en wetenschap. In dit artikel wil ik reconstrueren welke plaats zij in het literaire circuit heeft ingenomen en hoe haar netwerk opgebouwd was. Daartoe schets ik eerst de culturele Friese hofkring halverwege de zeventiende eeuw. Vervolgens geef ik een signalement van het leven en dichterschap van Van Bouricius en komen haar literaire contacten aan de orde. Ten slotte bepaal ik haar positie in het Friese culturele circuit. | ||||||||||||||||||||||||||
1. Cultuurkring rond het Friese hofAan het eind van de jaren dertig tekende zich rond stadhouder Hendrik Casimir I en het Friese hof in Leeuwarden een groep van personen af met een gezamenlijke culturele interesse.Ga naar eind9 Aan dit netwerk rond het hof namen mensen uit de hoogste kringen van de burgerlijke elite deel, met name ook vrouwen. Men beoefende diverse kunstvormen, onder meer poëzie, schilderkunst en muziek. Typerend voor deze kring lijkt ook de godsdienstige component; een deel van de publicaties had een religieus karakter en diverse participanten behoorden tot de behoudende aanhangers van de Nadere Reformatie. Een heel belangrijke persoon in dit circuit was de in Leeuwarden gevestigde drukker Claude Fonteyne (1597?-1654). Hij bekleedde een centrale plaats temidden van dichters die in de volkstaal schreven. Met zijn uitgaven en dichterlijke initiatieven was hij de belangrijkste uitgever van zijn tijd in Friesland. Zelf maakte hij vooral gelegenheidsgedichten en drempelverzen voor bundels uit zijn eigen fonds. Een van de vrienden van wie hij dichtwerk uitgaf was Gysbert Japix (1603-1666) uit Bolsward. Van deze schrijvende schoolmeester verscheen zowel Nederlands- als Friestalig werk. Hij was onder meer bevriend met dichter en predikant van Idaard, Petrus Geestdorp (1607/1608-1646), die gezien werd als een van de belangrijkste Friese dichters. Verder wisselde Japix bijvoorbeeld brieven met Simon Abbes Gabbema (1628-1688). Deze veelzijdige letterkundige en historicus kwam in 1652 naar Leeuwarden. Hij had Friesnationalistische belangstelling en legde binnen geringe tijd contact met mensen van aanzien uit de politiek, wetenschap en kunst. Halverwege de jaren vijftig hielp hij uitgever Hendrik Rintjes (1630-1698) met het samenstellen van de twee delen van de verzamelbundel Klioos kraam (1656 en 1657).Ga naar eind10 Rintjes had na het overlijden van Claude Fonteyne diens vooraanstaande rol als uitgever overgenomen. In Klioos kraam had hij veel ruimte vrijgemaakt voor | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||
Friese dichters. Nogal wat namen van personen rond het hof komen in deze bundel voor; zowel auteurs, als adressaten. Er zijn onder meer gedichten opgenomen van de eerder genoemde Gabbema, Japix en Geestdorp, de predikant Sixtus Brunsvelt (1632-1683) en de Harlingse drukker Hero Galama (ca. 1635-1678) en de bundel bevat gedichten op het werk van hofschilder Wybrand de Geest (1592-na 1660). Ook Friese vrouwen kregen volop aandacht. Rintjes plaatste bijvoorbeeld zeven gedichten op het werk van schilderes Margareta de Heer (vóór 1603-vóór 1665) en nam gedichten op van de jonge Sibylle van Jongstal (1641-na 1692), de verder onbekende Maria van Haestrecht (?-?), en Sibylle van Griethuysen (1621-1699).Ga naar eind11 Zoals in paragraaf 3.5 nog zal blijken was vooral de laatste in de zeventiende eeuw in noordelijke kringen een prominente figuur. Rond de jaren veertig waren er meer kunstzinnige vrouwen rond het Friese hof actief. Franske van Doyum (1611/1612-1661) bijvoorbeeld, dochter van de president-raadsheer van het hof Orck van Doyum en Luts Tjercksdochter van Herem. Zij werd bezongen om haar talenkennis en muzikale aanleg door Willem Staeckmans en Henricus Neuhusius.Ga naar eind12 Een ander voorbeeld is Titia van Vierssen (1641-1706), dochter van Assuerus van Vierssen, griffier van Gedeputeerde Staten van Friesland, en Jisca van Geersma. Zij trok met haar schilderkunst de aandacht van een anoniem gebleven dichter. Van Vierssen was tevens een bedreven schoonschrijfster, zo blijkt uit haar Geestelyke gesangen (na 1675).Ga naar eind13 In Friesland heerste halverwege de zeventiende eeuw dus blijkbaar een enthousiasmerend cultureel klimaat, waarin vrouwen in alle toonaarden werden geprezen en ook de mogelijkheid hadden zich op artistiek gebied te ontwikkelen. Van Eelckje van Bouricius zijn slechts een paar gedichten overgeleverd. Toch prezen tijdgenoten haar dichtkunst. Dat werpt de vraag op wat Van Bouricius precies geschreven heeft en welke positie ze in de literaire kring rond het hof innam. Om de dichteres beter te kunnen plaatsen, schets ik eerst haar levensloop en haar dichterschap. | ||||||||||||||||||||||||||
2. Leven en dichterschap van Eelckje van BouriciusGa naar eind14Eelckje van Bouricius, een van de vijf kinderen van Hector van Bouricius en Hauckje Hillema, werd in 1619 of 1620 geboren in gegoede Leeuwarder kring. Vader Hector was van 1620 tot 1624 hoogleraar aan de academie in Franeker, daarna raadsheer van het hof te Leeuwarden. Vanaf 1632 was hij afgevaardigde voor de Staten-Generaal.Ga naar eind15 Deze gegevens maken aannemelijk dat ook zijn dochter Eelckje al van jongs af aan in kringen rond het Friese hof verkeerd heeft. Uit het dagboek van stadhouder Willem Frederik - die inmiddels Hendrik Casimier I opgevolgd had - blijkt dat zij ook persoonlijk contact met hem heeft gehad. Deze schrijft namelijk in mei 1649 dat hij met haar gesproken heeft.Ga naar eind16 Op 25 januari 1635 trad deze Eelckje - toen in ieder geval niet ouder dan zestien jaar - in het huwelijk met Epeus Glinstra, die vanaf 1638 bij datzelfde hof zou gaan werken als griffier. Daarnaast was hij ouderling te Leeuwarden en lid van de synode van Harlingen. Het echtpaar woonde te Leeuwarden en had zijn buitenwoning op Ringiastate te Blessum. Ze kregen in ieder geval één zoon, Hector, die later grietman zou worden en in 1670 in het huwelijk | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||
trad met Johanna Hillegonde van Vierssen.Ga naar eind17 Uit haar huwelijkse periode zijn verder geen levensgegevens over Van Bouricius bekend. Op 11 april 1682 werd ze begraven in de Westerkerk te Leeuwarden.Ga naar eind18 Van deze schrijfster zijn maar een paar gedichten bewaard gebleven. Enkele daarvan zijn gedrukt, andere zijn alleen in handschrift overgeleverd. Van Bouricius maakte voornamelijk gelegenheidsgedichten. Haar debuut was een lofzang op de vrede van Munster in 1648. Rond die tijd waren er nog maar weinig schrijfsters die zich over politieke aangelegenheden uitlieten, en daarom is haar ‘Rhym-gedicht, Passende op den Staet des Landts, en het Tractaet van den Vrede, ghemaeckt tot Munster’ opmerkelijk. De eerder genoemde Sibylle van Griethuysen is de enige andere vrouw van wie een gedicht op de Munsterse vrede bekend is.Ga naar eind19 Politieke gedichten van vrouwen hadden in de zeventiende eeuw vaak een algemene strekking: dichteressen vroegen in hun werk God de Nederlanden te steunen en bejubelden vervolgens verschillende politieke leiders. Ze vertolkten in hun werk nog geen politieke stellingen; politiek behoorde in die tijd nog niet tot het domein van vrouwen.Ga naar eind20 Ook Van Bouricius' gedicht uit 1648 heeft vooral een godsdienstige strekking, zo blijkt meteen uit de openingsregels: O Nederlandt, van Godes handt
Soo goedichlijck regieret,
Dat uwen Tuyn, seer schoon en ruym
Soo heerlijck is vercieret,
Met Steden groot, daer in men hoort,
U Staet in voorspoed rijsen:
Dies groot en kleyn, den Heer alleyn
Moeten met lof-sangh prijsen.Ga naar eind21
Van Bouricius beschrijft hoe na lange tijd van tegenslag en vechten de vrede dankzij de hulp van God tot stand gekomen is. Vanuit dat perspectief verwijst ze naar belangrijke gebeurtenissen uit de Nederlandse Opstand, zoals de landing van de Engelse Leicester in 1585, de diverse overwinningen van Maurits in 1592, de capitulatie van de vijand bij verschillende grote steden en het overlijden van Frederik Hendrik in 1647. Aan het eind van haar gedicht spreekt ze de hoop uit dat de vrede bestendig zal zijn. De politieke gebeurtenissen in dit gedicht zijn in de kantlijn telkens van een datum voorzien. Blijkbaar had de schrijfster zich goed laten informeren over de afgelopen tachtig jaar. Er zijn verschillende manieren waarop ze aan haar gegevens gekomen kan zijn. De meeste gebeurtenissen zullen algemeen bekend zijn geweest en tot het collectieve geheugen behoord hebben. Daarnaast kan ze inlichtingen via haar echtgenoot en vader hebben ingewonnen, die immers allebei in regeringskringen verkeerden. Ook kan ze er verschillende (literaire en historische) bronnen op na hebben geslagen. Wellicht bezat de familie een behoorlijke bibliotheek; via het Friese hof zal zeker het een en ander beschikbaar zijn geweest. Van Bouricius' andere gedichten zijn allemaal tot personen gericht. Ze bejubelde bijvoorbeeld het dichtwerk van Sibylle van Griethuysen bij het verschijnen van haar Hemelsche troost-borne (1651), prees de hortus van de Groningse hoogleraar Hendrick Muntingh - een zwager van de eerder genoemde schrijver Simon Abbes | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||
Gabbema -, bedankte Constantijn Huygens voor boeken die ze van hem cadeau gekregen had, en wenste de Friese Sophia Anna van Pipenpoy in dichtvorm een goede reis toe.Ga naar eind22 Haar poëzie is nooit gebundeld; de gedrukte gedichten verschenen in het werk van anderen. Het lijkt erop dat Van Bouricius schrijven als een nuttige tijdsbesteding zag, die bijdroeg aan haar algemene ontwikkeling. Daarnaast borduurde en graveerde ze en ook om deze kunsten werd ze door anderen geprezen.Ga naar eind23 De Friezin lijkt een algemene kennis te hebben gehad zoals meer vrouwen van haar stand die hadden: ze had bijvoorbeeld - tot op zekere hoogte - kennis van de klassieken; ze verwees in een gesprek met Willem Frederik bijvoorbeeld naar Seneca.Ga naar eind24 In het vervolg van dit betoog zal blijken dat Van Bouricius' ontwikkeling vooral in het teken van haar godsdienstige levensovertuiging stond. Van Bouricius maakte haar gedichten allemaal nadat ze getrouwd was. Haar taken als echtgenote en moeder belemmerden haar hierbij blijkbaar niet. In eerste instantie is dat opmerkelijk, want veel dichteressen uit de zeventiende eeuw vertellen dat ze tijdens hun huwelijk minder tijd hadden om te dichten, omdat ze zich moesten richten op hun huishoudelijke taken.Ga naar eind25 Gezien het gegoede milieu waaruit Van Bouricius afkomstig was, ligt het voor de hand dat ze niet al het huishoudelijke werk alleen hoefde te doen. Waarschijnlijk had ze een hulp en hield ze zo voldoende tijd over om zo nu en dan de pen ter hand te nemen. Bovendien zal haar dichtwerk niet al te veel tijd van haar gevergd hebben, gezien de geringe lengte van de gedichten. | ||||||||||||||||||||||||||
3. Van Bouricius' contacten in het literaire circuitBij het signalement van het dichterschap van Van Bouricius bleek al dat ze vooral schreef voor mensen uit haar naaste omgeving. Voornamelijk aan de hand van dergelijke gelegenheidsgedichten reconstrueer ik de literaire contacten die deze schrijfster onderhield en de manier waarop ze in het literaire circuit betrokken raakte. | ||||||||||||||||||||||||||
3.1. Adrianus HasiusDe oorspronkelijk uit Rotterdam afkomstige predikant Adrianus Hasius was van 1645 tot aan zijn overlijden in 1650 werkzaam te Leeuwarden. Hij kwam daar al snel in contact met de kring rond het hof. Vanaf het jaar dat hij zich in Friesland gevestigd had, wisselde deze vooraanstaande predikant van gedachten over politieke en godsdienstige zaken met de Friese stadhouder Willem Frederik.Ga naar eind26 Ook trad hij spoedig toe tot het literaire circuit. In 1648 verscheen Hasius' Den geestelycken alarm bij de al genoemde prominente uitgever Claude Fonteyne. In deze bundel nam auteur Hasius de eerder vermelde lofzang op die Van Bouricius datzelfde jaar op de vrede van Munster geschreven had. Dit was de eerste keer dat een gedicht van haar in druk verscheen. Hasius zorgde er voor dat de schrijfster door dit debuut bredere bekendheid verwierf. Wanneer in de vroegmoderne tijd mannen gedichten van vrouwen opnamen in hun eigen werk reageerden ze daar regelmatig op met een vers waarin ze zich in superlatieven uitlieten over de dichteres en haar oeuvre. Ook Hasius liet zich deze kans niet ont- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||
glippen. Achter haar gedicht plaatste hij ‘Tot Lof van het voorgaende Rhym-gedicht’, waarin hij betoogde dat Van Bouricius' ‘konst, verstant en wetenschap,/ passeert den aert, seer, van een Vrou’.Ga naar eind27 Hij hanteerde het overbekende topos dat deze dichtende vrouw de mogelijkheden van haar sekse overschreed.Ga naar eind28 Hoe had Hasius kennisgemaakt met de dichteres en waarom besloot hij haar vredeslied op te nemen? Beiden hadden connecties met de informele kring rond het Friese hof en het is goed mogelijk dat ze elkaar via die groep hebben ontmoet, ofwel direct of via Van Bouricius' vader of echtgenoot. Ook kan Hasius via zijn ambt van predikant met Van Bouricius in aanraking zijn gekomen. Als het geloof de verbindende schakel vormde, zullen ze elkaar ontmoet hebben in Hasius' gemeente: hij was benoemd in Leeuwarden, de plaats waar geloofsgenoot Epeus Glinstra - Van Bouricius' echtgenoot - ouderling was. Rest nog de vraag waarom Hasius het gedicht van Van Bouricius opgenomen heeft in Den geestelycken alarm. Op het eerste gezicht valt Van Bouricius' politieke gedicht qua thematiek namelijk nogal uit de toon bij de meditatieve teksten in deze bundel. Ik wees er echter al op dat Van Bouricius in haar vers niet zozeer politiek stelling nam, maar veeleer God om steun vroeg voor de Nederlandse zaak. Omdat ze vooral God bedankte, ligt het voor de hand dat Hasius meende dat haar gedicht eveneens tot overpeinzingen aanspoorde. | ||||||||||||||||||||||||||
3.2. Constantijn HuygensDe bekende Hagenaar Constantijn Huygens reisde in verband met zijn functie als secretaris van Willem II enige malen af naar het Friese hof. Met diverse personen uit de Friese cultuurkring had Huygens contact over literaire zaken. Hij ontving dichtwerk van auteurs uit die regio en deed op zijn beurt ook eigen werk cadeau aan verschillende Friezen.Ga naar eind29 Van Bouricius verblijdde hij in ieder geval twee keer met zijn werk. Hoe en wanneer zullen ze in aanraking met elkaar gekomen zijn? Al in 1632 vroeg de Hagenaar vader Hector van Bouricius om zijn mening over een Latijns gedicht.Ga naar eind30 De heren zullen elkaar uit hoofde van hun functie hebben leren kennen (in Leeuwarden of Den Haag), maar hadden niet alleen contact over bestuurlijke aangelegenheden. Het is aannemelijk dat Hector van Bouricius zijn dochter bij Huygens geïntroduceerd heeft. Het contact kan verstevigd zijn via Epeus Glinstra, Eelckje van Bouricius' echtgenoot, die zoals gezegd ook aan het hof werkzaam was. De intensivering kan ook (mede) geïnstigeerd zijn door Sibylle van Griethuysen. Die laatste wisselde ook met Huygens gedichten en aangezien zij, zoals zal blijken, belangrijk was voor Van Bouricius kan ze zo het contact beïnvloed hebben. Een van de bezoekjes die Huygens aan het Friese hof bracht, vond plaats van 14 tot 24 juni 1652. Dat gebeurde ter ere van Willem Frederik en Albertina Agnes, die vlak daarvoor in Kleef getrouwd waren.Ga naar eind31 Ik veronderstel dat de secretaris bij die gelegenheid Van Bouricius ontmoet heeft en haar zijn bundel Oogentroost (1650) schonk, want op 3 juli 1652 bedankte ze hem voor die gift. Ze deed dat met een gedicht, een door haar gegraveerd glas en een begeleidend briefje.Ga naar eind32 In haar vers betoogt Van Bouricius met de gebruikelijke bescheidenheidstopoi dat haar dichtwerk schril afstak bij dat van Anna en Maria Tesselschade Roemersdr. Visscher, Johanna Coomans en Sibylle van Griethuysen. Die eerste drie waren inmiddels | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||
redelijk bekend in de Republiek doordat hun gedichten in populaire verzamelbundels opgenomen waren. Van Griethuysen was destijds vooral gevierd in het noorden en bovendien een bekende van Huygens. Dat Huygens Van Bouricius' pakketje in goede staat ontvangen heeft, blijkt uit een brief die hij precies een maand later vanuit Den Haag verstuurde naar de secretaris van de stadhouder van Friesland in Leeuwarden, Philip Ernst Vegelin van Claerbergen. Huygens meldt hem dat hij ‘het geschenk van Mevr. Glinstra’ ontvangen heeft.Ga naar eind33 Vegelin van Claerbergen stuurde wel eens dichtwerk van streekgenoten naar HuygensGa naar eind34 en waarschijnlijk rekende de Hagenaar erop dat de Fries met zijn contacten aan het hof de boodschap aan Van Bouricius over zou brengen. Aan het eind van de jaren vijftig ontving Van Bouricius opnieuw een boek van Huygens, Korenbloemen (1658), samen met een begeleidend gedicht.Ga naar eind35 Daarin beschrijft hij hoe hij in Leeuwarden door haar deugd getroffen is. Hoewel men tegenwoordig met boeken wordt overspoeld, wil hij haar toch zijn bundel aanbieden. Van Bouricius bedankt hem met een antwoorddicht waarin ze reageert op zijn woorden. Waar Huygens zegt haar ‘dorre bladren’ aan te bieden, dicht zij over zijn ‘bladen/ vol van wetenschaep en raden/ bladen die ick waerder houd/ Als het alder vinste gout’. Daarop laat ze in alle bescheidenheid volgen dat ze zich door Huygens' presentje genoodzaakt voelt de pen op te nemen terwijl zij ‘tot dit werck ondienstich’ is. Van Bouricius en Huygens wisselden niet meer dan deze beleefdheidsfrasen. Bovendien verschenen deze gedichten in hun tijd niet in druk; de bekende literator nam niet het initiatief om Van Bouricius' gedichten in zijn eigen werk op te nemen. Toch kan Huygens via een omweg een grotere rol gespeeld hebben voor de dichtende Van Bouricius dan op het eerste oog lijkt. Hij onderhield namelijk goede contacten met personen rond het Friese hof, en liet daarbij ook zijn literaire kant gelden. Hij kende diverse Friese auteurs en verblijdde verschillende vooraanstaande vrouwen met een presentexemplaar van zijn Korenbloemen.Ga naar eind36 Het lijkt erop dat door de aandacht van deze respectabele schrijver Van Bouricius toch opnieuw een zetje kreeg in de richting van het plaatselijke intellectuele circuit. | ||||||||||||||||||||||||||
3.3. Simon Abbes GabbemaWaarschijnlijk heeft Van Bouricius weinig gedichten geschreven. Toch was ze bekend bij Friese coryfeeën, die haar doelbewust in hun literaire kring opnamen. Zo richtte historieschrijver en dichter Simon Abbes Gabbema, die een centrale rol in het literaire circuit vervulde, zich tot haar en haar familie. In 1657 schreef hij een gedicht naar aanleiding van Van Bouricius' verjaardag.Ga naar eind37 Het verscheen in plano bij Hendrik Rintjes, die meer werk van auteurs uit de kring rond het Friese hof uitgaf. Uit de gelukwens blijkt dat Gabbema op de hoogte was van Van Bouricius' dichterschap. Datzelfde jaar maakte Gabbema ook een gedicht op de afbeelding van een zoon van Van Bouricius, die gemaakt was door Wybrand de Geest.Ga naar eind38 Beide gedichten geven inzicht in Van Bouricius' positie. Ze tonen aan dat ze een insider was in de Friese hofkring: ze liet haar zoon schilderen door de Friese hofschilder en haar poëzie was inmiddels doorgedrongen tot centrale personen uit het Friese literaire wereldje, waarvan Gabbema er één was. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||
3.4. Titia BrongersmaOok de Gronings-Friese dichteres Titia Brongersma (ca. 1650-na 1687) schreef voor Van Bouricius, voor zover bekend zonder dat ze daarop ooit een reactie heeft ontvangen. Wie was deze Brongersma?Ga naar eind39 In 1686 verscheen bij de Groningse drukker Carel Pieman van haar De bron-swaan, of mengeldichten, waarmee ze een van de eerste vrouwen was die een eigen bundel met profaan werk uitgaf. Daarin verzamelde ze poëzie met een sterk netwerkkarakter: de gedichten bevatten veel namen en tóespelingen op specifieke gebeurtenissen waardoor het geheel moeilijk toegankelijk was - en is - voor buitenstaanders. Het werd bij uitstek een bundel voor een beperkte groep bekenden rond de auteur en de adressaten. Brongersma spreekt veelal personen uit hogere kringen aan, zowel uit Groningen als Friesland. Daaronder is een hele reeks vrouwen, die ze bezingt omdat ze één of andere kunst goed beheersten. Een van hen is Eelckje van Bouricius. In ‘Aan de Hoog-Edele Vrou Mevrouw E[elckje].V[an].G[linstra].’Ga naar eind40 noemde ze haar een zuster van de negen muzen - een compliment dat in de zeventiende eeuw veel vaker gebuikt werd om dichteressen te prijzen.Ga naar eind41 Van Bouricius zette in haar ogen de ‘wel van haar geleerde slusen’ op de ‘Helicon’ open, met andere woorden: Van Bouricius' dichtader produceerde echte kunst. Verzen van Van Bouricius voor Brongersma zijn niet bekend; er lijkt sprake te zijn geweest van eenrichtingsverkeer. Er zijn geen aanwijzingen dat hun gezamenlijke literaire interesse ertoe leidde dat ze hun contact intensiveerden. Brongersma schreef meer voor Van Bouricius' aangetrouwde familie Van Glinstra, en klaarblijkelijk heeft ze Eelckje via die weg leren kennen.Ga naar eind42 Ze maakte veel beleefheidsgedichten voor hooggeplaatste vrouwen en Van Bouricius lijkt een van de velen geweest te zijn voor wie ze dat deed. | ||||||||||||||||||||||||||
3.5. Sibylle van GriethuysenSibylle van Griethuysen was sinds het eind van de jaren veertig een vooraanstaande persoonlijkheid in de Friese cultuurkring. Ze schreef voornamelijk godsdienstig werk en gelegenheidsgedichten. In 1646 had Claude Fonteyne haar geïntroduceerd in het Friese circuit met de uitgave van haar tweede bundel: Spreeckende schildery (1646). Van Griethuysen werd daarna verschillende malen uitgenodigd het werk van Friese en Groningse auteurs aan te prijzen in dichtvorm en anderen richtten zich op hun beurt tot haar. Opmerkelijk is dat Van Griethuysen een van de weinige vrouwen uit die groep was die niet via haar familie in verband te brengen is met het hof. Haar ouders woonden in het Gelderse Buren en zowel haar vader Dirck Hendrikszoon van Griethuysen, als haar echtgenoot apotheker Upke Harmszoon Wytzema, bekleedden geen posities bij de overheid. Ik veronderstel dat ditmaal vooral Van Griethuysens literaire capaciteiten en (in mindere mate) haar godsdienstige overtuiging doorslaggevende factoren waren bij haar introductie in de kring rond het Friese hof. Van Griethuysen is belangrijk geweest voor de schrijfcarrière van Van Bouricius. Bij de meeste gedichten die van de laatste in druk verschenen, kan een verband worden gelegd met de Groningse. Deze lijkt een stimulerende bemiddelaarster voor Van Bouricius te zijn geweest. Het in 1657 gepubliceerde gedicht ‘Sucht, op 't afvvesen van Mevrouw Eelkjen van Bovricivs’ verschaft verhelderend inzicht in het contact tussen de dames: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||
Och dat doch Groeningen met Luiward [=Leeuwarden] lach begraven
In eenen gracht en wal, hoe Goddelijck, hoe soet
Sou d' een den and'ren dan, met mondgerechten laven.
Met mond-gerechten die de Ziele Godtlijck voedt.
Nu is dat niet alsoo, nu moet men aenspraeck soecken
Uyt brieven d[i]e men ruyldt, en 't voetsel uyt Godts boecken.Ga naar eind43
Van Griethuysen beklaagde de (letterlijke) afstand tussen hen beiden. Als Groningen en Leeuwarden, hun respectieve woonplaatsen, binnen dezelfde stadsmuren hadden gelegen, dan zouden ze mondeling (met ‘mondgerechten’) met elkaar van gedachten kunnen wisselen over godsdienstige kwesties. Maar omdat de steden ver uit elkaar lagen, moesten ze zich tevreden stellen met de Schift en met brieven. Kennelijk schreven ze met elkaar voornamelijk over godsdienstige zaken. In een gedicht uit hetzelfde jaar op Van Bouricius' portret karakteriseert Van Griethuysen het kunstenaarsschap van de afgebeelde vrouw als volgt: Siet hier dees Print in wien de gaven.
Der Poezi, Penceel en konst
Van Blom-cieraet, uyt stoff ontfronst [=getoverd]
Met duysent meer soo geestich draven [=vernuftig voortgaan]
Een loopbaen, op den gouden drempel,
Tot daer beyd' deughd' en wetenschap
Bestormen Godts gewijde trap.Ga naar eind44
Volgens Van Griethuysen is op het schilderij een vrouw afgebeeld die zowel de dicht- als schilderkunst beheerst en die ook nog bedreven is in het maken van stoffen bloemen. Deze kunsten leiden in haar visie naar één doel: ze dragen bij aan de deugd en kennis van de dichteres, en leiden de dichteres zelf nader tot God. Dat Van Griethuysen poëzie in één adem noemt met andere kunstvormen, illustreert dat ze meende dat dichten voor Van Bouricius gold als een van de kunsten die onderdeel vormden van haar algemene ontwikkeling. Die ontwikkeling stond in het teken van haar geloof, waarmee de godsdienst opnieuw een centrale rol toebedeeld kreeg. Bovengenoemde gedichten verschenen in Het wonder-toneel (1657) van de Groningse koopman Johan van Nyenborgh, wiens naam hieronder nog terugkomt. De vrouwen kenden elkaar toen al enige tijd, maar het is niet duidelijk wanneer ze precies met elkaar in contact zijn gekomen. Zullen ze elkaar in 1648 bij de vrede van Munster, voor beiden aanleiding voor een gedicht, al gekend hebben? De Groningse ging toen in ieder geval al om met personen rond het Friese hof. Ze maakte toen een vertaling van Constantijn Huygens' Latijnse ‘Pro[g]nosticon physico-politicum’ (‘Natuurkundig-politieke voorspelling’) en dit leidde tot een dichtwisseling tussen de oorspronkelijke auteur en de bewerkster.Ga naar eind45 Als Van Griethuysen in deze periode Van Bouricius al kende, heeft ze misschien haar vriendin wel aangemoedigd om ook een gedicht op de vrede te schrijven. Dan is het zelfs mogelijk dat Van Griethuysen Van Bouricius' vredesvers aan Huygens heeft laten zien. De eerste keer dat een van beiden op schrift de ander aansprak, was voor zover bekend echter pas in 1650. Toen nodigde uitgever Fonteyne Van Griethuysen uit een lofvers te schrijven voor de postuum gepubliceerde bundel Conincklycke leyd-ster (1650) van Adrianus Hasius.Ga naar eind46 Behalve het gewenste compliment en een gedicht | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||
waarin Van Griethuysen reageerde op Fonteyne, schreef ze voor deze bundel een lijkklacht op de inmiddels overleden predikant.Ga naar eind47 In dit laatste gedicht spoort Van Griethuysen Van Bouricius aan ook een elegie te maken: En ghy, Ronixae Erf-GheslachtGa naar eind48,
Die, met den Neb [=bek] der Ganse-schacht,
Soo geestigh speelt op 't hoogh Parnas,
Als of u Moeder Sappho was,
Rep hier u vuyst op 't treur-geschil [nl. Hasius' overlijden].Ga naar eind49
Volgens Van Griethuysen kan de Friezin dichten alsof ze Sappho's ‘Erf-Gheslacht’ was. Daarom wil Van Griethuysen dat haar vriendin ook de pen ter hand neemt om hun gezamenlijke vriend te betreuren. Van Bouricius lijkt niet in te zijn gegaan op deze invitatie. Een dergelijk gedicht van haar is in ieder geval niet overgeleverd en het ligt toch voor de hand dat het, als ze het verzoek ingewilligd had, ook in deze bundel was terechtgekomen. Blijkbaar kwam er op een uitnodiging niet altijd een antwoord. De oudste overgeleverde gedichten waarin Van Bouricius zich tot Van Griethuysen wendt, stammen uit 1651. Toen prees de Friezin Hemelsche troost-borne (1651) van haar vriendin aan. Ze vergeleek het religieuze dichtwerk van de Groningse met dat van de bijbelse profetes Miriam. Daarmee plaatste ze Van Griethuysens' oeuvre in een vrouwelijke religieuze traditie, zoals dat in de vroegmoderne tijd vaak gedaan werd bij en door vrouwen die over godsdienstige zaken schreven. Naar aanleiding van diezelfde publicatie maakte Van Bouricius het gedicht ‘Bladen voor daden’. Blijkbaar schreef ze dit vierregelige versje in goudkleurige letters op de bladeren van een lauwerkrans die ze Van Griethuysen stuurde.Ga naar eind50 Van Bouricius toonde haar algemene ontwikkeling door haar vriendin - die vooral religieuze poëzie maakte - in dit gedicht hoger aan te slaan dan Sibylle van Cumae, een wijze vrouw uit de oudheid. Gezien Van Griethuysens voornaam lag het compliment nogal voor de hand en Van Bouricius hoefde voor deze loftuiting geen diepgaande kennis van de oudheid te hebben. Veel (niet zeer geleerde) vrouwelijke tijdgenoten uit gegoede kring putten uit een vast arsenaal van klassieke namen en motieven.Ga naar eind51 Veelzeggender is dat de Friezin godsdienstige kennis nadrukkelijk boven verstand van de oudheid stelde. Zoals gebruikelijk verwierp de bezongene op haar beurt de haar toebedeelde lof en karakteriseerde ze haar eigen werk als ‘Kinder-Spel’ dat schril afstak bij dat van Van Bouricius, de ‘Eelrijcke Friesche Pronck’.Ga naar eind52 Dat Van Griethuysen de rol van intermediair voor Van Bouricius op zich heeft genomen, blijkt uit een aantal gedichten van de Friezin in bundels van de Groningse dichter Johan van Nyenborgh (1620-1670). Deze welgestelde koopman woonde op een hofstede buiten de stad, waar hij lettervrienden uit de regio ontvangen heeft. Hij kende bijvoorbeeld de schrijvers Simon Abbes Gabbema en Gysbert Japix en vooral met Sibylle van Griethuysen lijkt hij veel contact te hebben gehad.Ga naar eind53 Van haar nam hij in ieder geval verspreid over vijf van zijn bundels heel wat gedichten op en hij richtte ook diverse liederen tot haar. Blijkbaar was hij danig onder de indruk van haar werk. Zijn boeken bevatten niet alleen drempeldichten van Van Griethuysen, maar ook andere gedichten, zoals een grafschrift naar aanleiding van het overlijden van predikant Michael Middelhoven uit haar geboorteplaats Buren, een lofdicht op | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het boeck Jobs (1658) van de Alkmaarse dichter Hendrick Bruno en een gedicht op een afbeelding van de verder niet bekende Catharina Elisabet Hatsvelt. Deze verzen hebben weinig met Van Nyenborgh of zijn poëzie te maken. Misschien hoopte hij wel dat zijn bundels beter verkochten met de gedichten van deze in het noorden inmiddels vermaarde vrouw. Van Nyenborgh nam in Het wonder-toneel (1657) en De weeckwercken (1657) behalve gedichten van Van Griethuysen ook werk van Van Bouricius op. Het is niet ondenkbaar dat Van Griethuysen hier als bemiddelaarster is opgetreden. Waarschijnlijk introduceerde zij het dichtwerk van de Friezin bij Van Nyenborgh. Hij plaatste in een van zijn bundels Van Bouricius' lofdichten voor Van Griethuysens Hemelsche troost-borne. Deze gedichten zal hij gekend hebben en hebben overgenomen uit die uitgave.Ga naar eind54 Ze zijn helemaal gewijd aan Van Griethuysen en juist daarom zal hij ze hebben opgenomen; Van Bouricius' gedichten droegen bij aan zijn eerbetoon aan de Groningse dichteres. Verder plaatste hij een gedicht van de Friezin op de hortus van de Groningse hoogleraar Hendrick Muntingh.Ga naar eind55 Hoewel dit gedicht nog niet eerder gedrukt was, is deze publicatie geen bewijs voor persoonlijk contact tussen Van Nyenborgh en Van Bouricius. Het is aannemelijk dat hij het nieuwe materiaal via Van Griethuysen in handen had gekregen. Deze schreef namelijk ook op de bewuste tuin.Ga naar eind56 | ||||||||||||||||||||||||||
4. Van Bouricius' positie in het literaire circuitHierboven bleek al dat Eelckje van Bouricius incidenteel schreef en dat haar gedichten voor het grootste deel dienden als aanvulling op haar sociale contacten. Ze had met haar werk dan ook niet zozeer een literair doel en lijkt zelf nooit initiatief genomen te hebben haar gedichten te laten drukken. Anderen waren er verantwoordelijk voor dat een enkel gedicht van haar gepubliceerd werd; het lijkt er op dat ze daar zelf niet aan gedacht heeft of doelbewust aan mee heeft gewerkt. Daarmee kom ik terug op Van Bouricius' positie binnen het literaire netwerk rond het Friese hof. Hoe was haar netwerk opgebouwd? Stegeman (1996) heeft onlangs helder gereconstrueerd hoe de zeventiende-eeuwse geleerde Theodorus Janssonius van Almeloveen heel bewust uit pragmatische overwegingen een netwerk opbouwde. Zij komt tot de conclusie dat een netwerk van vrienden vooral een strategische functie had: alleen via contacten kon men een begeerde functie verwerven of andere voorrechten verkrijgen. Op deze manier ontstonden persoonlijke relaties die een zakelijke achtergrond hadden. Het contact was eerder gebaseerd op een utiliteitsverhouding dan op genegenheid. De relatie bleef dan ook alleen intact zolang beide partijen er voordeel in zagen. Door het verlenen van diensten en het geven van geschenken werd het contact onderhouden; men verplichtte de ander zo tot een tegenprestatie.Ga naar eind57 Omdat vrouwen geen openbare ambten bekleedden en op een enkele uitzondering na geen deel uitmaakten van de geleerdenwereldGa naar eind58, is het in eerste instantie moeilijk hen te plaatsen binnen een op dergelijke principes berustend netwerk. Op het eerste gezicht lijken zij er weinig baat bij te hebben gehad om op deze manier een netwerk op te bouwen. Maar als hun activiteiten vanuit het perspectief van fami- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||
liebelangen - en dan met name die van de vader en echtgenoot - worden bekeken, komen we in het geval van Van Bouricius misschien toch een stap dichterbij de duiding van haar literaire contacten. De mannen met wie zij gedichten wisselde, waren zonder uitzondering van gegoede stand en bekleedden vooraanstaande posities. Predikant Adrianus Hasius, secretaris Constantijn Huygens en historieschrijver Simon Abbes Gabbema stonden omwille van hun functie allemaal in direct contact met Van Bouricius' mannelijke familieleden, vader Hector van Bouricius en haar echtgenoot Epeus Glinstra, en waarschijnlijk ook met de schrijfster zelf. Bij alle correspondenten lijkt beleefdheid een belangrijke factor te zijn geweest. Mannen met aanzienlijke posities, die bovendien een prominente plaats in het literaire netwerk innamen, betrokken Van Bouricius met hun loftuitingen in het culturele circuit. Ze deden dit wellicht om op goede voet te komen - of te blijven - van haar familie en om hun contacten aan het Friese hof te onderhouden. De gedichten die Van Bouricius met seksegenoten wisselde, zijn voor een deel op dezelfde manier te duiden. Zoals gezegd schreef Titia Brongersma voornamelijk gedichten voor vrouwen van hoger komaf. Brongersma's familie-achtergronden zijn tot op heden niet volledig achterhaald, maar ze lijkt zelf ook afkomstig zijn geweest uit gegoede kring. Jammer genoeg is haar rol bij de contacten tussen vooraanstaande Groningse en Friese vrouwen nog niet duidelijk. Was ze bijvoorbeeld gouvernante bij een van de families die in haar boek voorkomt, verkeerde ze op hetzelfde niveau als haar bezongenen, of schreef ze gelegenheidsgedichten voor anderen in opdracht? Duidelijk is dat Brongersma gedichten maakte die vooral als beleefdheidsbriefjes dienden, bedoeld om contact te onderhouden (of te leggen) met aanzienlijke dames en heren uit het noorden van de Republiek. Haar gedicht voor Van Bouricius zal eenzelfde doel hebben gediend en kan niet losgezien worden van de gedichten die ze schreef voor Van Bouricius' aangetrouwde familie. Van Bouricius' contact met Van Griethuysen sluit voor een deel bij dit beeld aan. Hoewel de Groningse afkomstig was uit een gegoed milieu en op zeer nadrukkelijke wijze betrokken werd bij de literaire kring rond het Friese hof, schijnen familie-belangen hier echter een minder prominente rol gespeeld te hebben. Van Griethuysens echtgenoot was namelijk apotheker en speelde in die functie geen vooraanstaande rol aan het Friese hof of in Friese culturele netwerken. Toch werd Van Griethuysen door diverse auteurs heel nadrukkelijk betrokken bij de literaire hofkring. Haar rol als vrouw lijkt daarbij van groot gewicht te zijn geweest; ook Friesland had nu een algemeen ontwikkelde vrouw die gedichten schreef en daarom werd zij vooruitgeschoven. Net als intellectuele mannen dichtte Van Griethuysen op ontwikkelde vrouwen uit de regio. Eén daarvan was Van Bouricius. Maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat Van Griethuysen tegelijkertijd ook een andere rol voor Van Bouricius gespeeld heeft. Zij lijkt een voorbeeldfunctie op zich genomen te hebben voor haar Friese vriendin. Deze noemde haar in een van haar gedichten aan Huygens niet voor niets als belangrijke dichteres. Bovendien, zo kon opgemaakt worden uit hun verzen, hadden de vrouwen vaker contact: ze wisselden immers middels brieven van gedachten onder meer over godsdienstige zaken en bezochten elkaar ook. Hoewel Van Griethuysen de rol van inspirator op zich had | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||
genomen en haar vriendin voorzag van welgemeende adviezen, heeft Van Bouricius zich hierdoor niet het hoofd op hol laten brengen. Ze schreef slechts incidenteel en mengde zich met haar gedichten alleen nu en dan in literaire kring. | ||||||||||||||||||||||||||
Tot besluitUit bovenstaande bespreking komt Eelckje van Bouricius naar voren als een vrouw met een zekere ontwikkeling en een bepaalde mate van kennis van onder meer de klassieke oudheid en de calvinistische godsdienst. Ze was echter geen zeer geleerde of overdreven ontwikkelde schrijfster. Dichten lijkt voor haar op hetzelfde niveau te hebben gestaan als borduren en graveren, en was dus een hobby die, ook tijdens het huwelijk, zonder problemen uitgeoefend kon worden. Bovendien kon ze haar godsdienstige gedachten er in kwijt en stond haar kennis vooral in dienst van haar geloof. Van Bouricius had weinig ambitie met haar gedichten en heeft zelf dan ook nooit stappen ondernomen ze te laten drukken. Zonder dat ze er op aandrong publiceerden anderen haar werk. Van Bouricius beoogde in eerste instantie helemaal geen publicatie en hoefde met het oog daarop ook niet aan een netwerk te werken. Wel zal ze in hofkringen, en wellicht in dienst van haar echtgenoot, hebben willen laten zien dat ze mee kon doen aan de gangbare omgangsvormen. Door deze afwachtende houding stond ze zelf maar met één been in het literaire circuit, in de marge van de dichterlijke wereld; het waren vooral anderen die haar in die culturele kring betrokken.
Adres van de auteur: Vakgroep Nederlands, Universiteit Utrecht, Trans 10, nl- 3512 JK Utrecht | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|