Woorden van een gezond verstand: de invloed van de Verlichting op de in het Nederlands uitgegeven preken van 1750 tot 1800: monografie & bibliografie / door Jelle Bosma. - Nieuwkoop: De Graaf, 1997. - XI, 752 p.: ill.; 25 cm. - (Bibliotheca bibliographica Neerlandica; 34)
- Ook verschenen als proefschrift Kampen.
ISNB 90-6004-441-X Prijs: ƒ 275, -
Maar weinig historische teksten zijn zo slecht onderzocht als preken. Theologen, historici, letterkundigen: ze zijn er in het verleden vrijwel allemaal omheen gelopen, uitzonderingen als Hartog, Ypey en Brienen daargelaten. De lacune die daardoor is ontstaan, is mogelijk niet eens zozeer veroorzaakt door desinteresse van de kant van onderzoekers als wel door de weerbarstigheid van het onderzoeksmateriaal. Want wie is er bevoegd en capabel om over dit corpus uitspraken te doen? Theologen die vanuit kerkhistorisch of homiletisch perspectief naar het materiaal kijken, historici die in preken gewoon ‘bronnen’ zien, of letterkundigen die zich vooral op de literaire waarde van dit soort teksten richten?
Er zijn redenen genoeg om preken in het centrum van het historisch onderzoek te plaatsen, al was het maar voor een tijdje, om de achterstand weg te werken. Door preken werd in het verleden het protestantse deel van de bevolking dusdanig beïnvloed, dat alleen daarom al onderzoek gewenst is. Want zo ze niet veel onthullen over wat iedereen te horen kreeg - in de kerk, tijdens de zondagse preek, is iedereen even gelijk en tellen rangen en standen niet -, dan zeggen ze toch veel over wat de kerk de gelovigen graag bij wilde brengen. Preken kunnen, met andere woorden, veel licht werpen op de mentaliteit in een land, periode, groepering etc.
Vanuit de invalshoek van de mentaliteitsgeschiedenis heeft J. Bosma gewerkt in Woorden van het gezond verstand. De invloed van de verlichting op de in het Nederlands uitgegeven preken van 1750 tot 1800. Monografie & bibliografie. Zijn doel is geweest zijn corpus van in totaal zo'n 4000 gedrukte protestantse preken uit de tweede helft van de achttiende eeuw in een bibliografie bijeen te brengen, en vervolgens te toetsen op ‘verlicht gehalte’. Idee is dat de preken de opkomst en verspreiding van verlichte ideeën reflecteren. Ook voor gedrukte preken zou dit gelden, hoewel ze natuurlijk niet gelijk zijn aan het van de kansel gesproken woord. Met een wat merkwaardige draai (Bosma formuleert m.i. op p. 1 zijn onderzoeksdoelstelling anders, namelijk als een poging om ‘aan de hand van gedrukte preken [...] theologen te onderzoeken op hun verlicht gehalte’ - en dat, terwijl in de verdere studie niet zozeer de verlichtheid van de theologen zélf, als wel de verspreiding van verlicht ideeëngoed centraal staat), geeft deze studie een mooi overzicht van de materiële vormgeving, de inhoud, aard en stijl van de preken in het corpus.
In hoofdstuk 2 en 3 geeft Bosma eerst inzicht in ‘Verlichting’ en ‘Religie’ in de achttiende-eeuwse Republiek. Dit geeft voldoende houvast om in het vervolg van de studie te kunnen verwijzen naar duidelijk toegelichte en omheinde begrippen. In hoofdstuk 4 komt dan de uitgave van de preken aan de orde: hoe werden ze gedrukt, hoeveel preekbundels zijn er in de loop van die halve eeuw geproduceerd (de gereformeerde bundels blijken in aantal af te nemen, hoewel in de tweede helft van de achttiende eeuw de totale boekproductie stijgt), wie schreven die preken, en vooral ook wie lazen ze? In het geval van preken voor speciale gelegenheden - het overlijden van een predikant bijvoorbeeld - is een lokale groep kopers te veronderstellen, en via intekenlijsten, inboedels en klantenboeken zijn de werkelijke lezers deels te achterhalen. Hoewel er over oplagecijfers weinig te zeggen is, schat Bosma dat er zo'n 162.000 pagina's met gedrukte preken het achttiende-eeuwse publiek bereikt zullen hebben (ter vergelijking, Buijnsters komt met dezelfde aannames over oplagen tot zo'n 88.000 pagina's voor de Nederlandstalige spectators).
In hoofdstuk 5, 6 en 7 worden de preken thematisch, stilistisch en inhoudelijk ontsloten. De lijkredenen nemen een voorname plaats in het corpus in, evenals de preken bij bid- en dankdagen. Om nog even op die merkwaardige draai in de inleiding (p. 1) terug te komen: in deze hoofdstukken citeert Bosma veel uit de preken, en dan is merkbaar dat het hem in de studie niet te doen is om de typering of inschatting van de theologen. Citaten worden ingeleid door zinnen als: ‘De eerdergenoemde Jacobus Willemsen, een traditionele lampiaanse predi-