Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114
(1998)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Hans Kienhorst
| |
1. InleidingFolio 6 van de fragmentenverzameling Oxford, Bodleian Library, Ms. Dutch b. 2 is een verticaal strookje perkament, met op elke zijde 29 onvolledige verzen uit een Middelnederlands episch gedicht. De namen Willem en Oringen, en een verwijzing naar gevechten bij Arles, doen vermoeden dat dit de schaarse restanten zijn van een gedicht over de grote slag bij Aliscans, zoals die beschreven wordt in het Chanson de Guillaume d'Orange en in enkele van de chansons de geste uit de omvangrijke Cycle de Guillaume. Van een rechtstreekse vertaling van een Oudfrans gedicht lijkt echter geen sprake te zijn. In dit artikel wordt het Oxfordse fragment uitgegeven. De uitgave wordt voorafgegaan door een codicologische beschrijving en gevolgd door een korte analyse van de inhoud.Ga naar eind1 Om de tekst enigszins te kunnen plaatsen zal eerst worden ingegaan op het weinige dat in het Middelnederlands bekend is over een ‘cyclus van Willem van Oringen’. We vernemen erover bij Jacob van Maerlant, in diens Spiegel historiael. In concreto is alleen het Gentse Willem van Oringen-fragment bewaard. Dat bevat de resten van een Middelnederlandse vertaling van de uitgebreide versie van Le moniage Guillaume. | |
[pagina 126]
| |
2. Maerlant over Willem van OringenHet hoofdstuk Tscelden jegen die borderers in de Vierde Partie van de Spiegel historiael (bk. I, c. 29) onderbreekt het verhaal over Karel de Grote, zoals Maerlant dat overneemt uit de Speculum historiale van Vincentius van Beauvais. Van de epische legenden die in dit hoofdstuk gehekeld worden, moeten vooral de chansons de geste over Guillaume d'Orange het ontgelden:Ga naar eind2 41[regelnummer]
Oec sijn some Walsche boeke,
Die werdich sijn grotere vloeke,
Die van Willemme van Oringen
Grote sterke ystorien singen,Ga naar eind3
45[regelnummer]
Ende wilne beter dan Karel maken.
Door deze verhalen ontstaan misvattingen, bijvoorbeeld bij degenen die de Aliscamps bezoeken, de uitgestrekte Gallo-Romeinse necropool die aan de zuidoostkant van Arles gelegen is: Si wanen die tArleblanke comen,
60[regelnummer]
Alsi daer hebben vernomen
Die grave liggende harentare,
Dat van Willems orloghe ware;
Neent! het sijn die hoghe heren,
64[regelnummer]
Die te Roncevale bleven met eeren.
Met de verzen 63-64 wordt verwezen naar het hoofdstuk Roelants uutfaert enten andre, waar al sprake is van dit beroemde kerkhof tArleblanken...Int velt dat hiet Aysijs [lees Aylijs].Ga naar eind4 Blijkbaar hoorde dit grafveld tot het referentiekader van Maerlants publiek. Dat kan deze plaats gekend hebben van een van de pelgrimsroutes naar Santiago de Compostella. Voor de bedevaartgangers die langs de Via Egidiana (de route via Saint-Gilles-du-Gard) trokken, was Arles, gelegen aan de monding van de Rhône, een belangrijke halteplaats. De Latijnse Gids voor de pelgrim, die onderdeel vormt van het twaalfde-eeuwse Liber sancti Jacobi, adviseert hun, in het hoofdstuk De corporibus sanctorum, een uitstapje te maken naar de uitgestrekte begraafplaats juxta Arelatem urbem...qui dicitur Ailiscampis; daar rusten de lichamen van vele heilige martelaren en belijders, die men om voorspraak kan bidden.Ga naar eind5 In de zogenaamde Kroniek van Turpijn of Pseudo-Turpin, die eveneens deel uitmaakte van het Liber sancti JacobiGa naar eind6 en door Vincentius werd opgenomen in zijn Speculum historiale, krijgt de begraafplaats uitvoerig aandacht: het is een van de twee heilige kerkhoven waar de helden van Roncevaux begraven liggen; het andere bevindt zich te Bordeaux.Ga naar eind7 De associatie van het grafveld bij Arles met de ‘oorlog van Willem’ is volgens Maerlant te wijten aan de invloed van ‘boeken in het Frans’. Wellicht heeft hij daarbij chansons de geste als La chevalerie Vivien en Aliscans op het oog, die deel uitmaken van de Cycle de Guillaume. Daar worden de strijdhandelingen tussen de christenen en Saracenen niet in Spanje - zoals in het Chanson de Guillaume en Foucon de Candie - maar in de Rhône-delta gesitueerd, globaal het gebied tussen de Middellandse zee en de ongeveer 50 kilometer boven Arles gelegen stad Orange. Een belangrijke rol is in | |
[pagina 127]
| |
deze strijd weggelegd voor Vivien, kleinzoon van Aymeri van Narbonne en neef van Guillaume, die op het slagveld de heldendood sterft. Dit slagveld wordt in het Chanson de Guillaume ‘Larchamp’ genoemd, en in La chevalerie Vivien en Aliscans ‘Aliscans’ of ‘l'Archant’, al dan niet met de toevoeging ‘sur mer’.Ga naar eind8 Van de Rhône of de stad Arles zelf is in de gedichten uit de Cycle echter geen sprake. Wat de locatie van het slagveld betreft, wijst Jonckbloet op een passage in de Chevalerie Vivien, waarin de Aliscans wordt beschreven als de plaats waar de pelgrims op weg naar Jacobus nog met eigen ogen kunnen zien, hoeveel bloed er vloeide op de dag waarop de jonge held in de strijd tegen de Saracenen viel:Ga naar eind9 Ains puis cel jor que Jhesu-Crist fu nez
Ne fu tel chaples né tel mortalités
Come ce jor, en Aleschans sor mer.
Del sanc des cors fu toz vermeus li prés;
Encor le voient li pelerin assez
Qui à Saint Jaque ont le chemin torné;
In de prozabewerking van La chevalerie Vivien - als onderdeel van een ‘cycle de Vivien’ - hebben de Franse ridders zich teruggetrokken ‘ou chastel d'Arle qui est vers celle petite montaigne oultre la plaine d'Arleschant’. Daar worden ze belegerd door een Saraceense invasiemacht onder aanvoering van Desramé.Ga naar eind10 De begraafplaats Alischanz vinden we met zoveel woorden alleen vermeld in de Willehalm van Wolfram van Eschenbach, die een zeer vrije bewerking is van het gedicht Aliscans.Ga naar eind11
Maerlant komt uiteraard te spreken over het historische personage waarnaar de epische held gemodelleerd is. In meer dan één opzicht was deze Willem immers een ware geloofsheld: 65[regelnummer]
Willem was een rudder goet,
Ende storte menech waerf sijn bloet
Duer Gode; sijnt wart hi hermite.
Wie zijn levensbeschrijving wil lezen wordt vervolgens verwezen naar Saint-Guilhem-du-Désert, zo'n dertig kilometer ten noordwesten van Montpellier, een gehucht dat tot in de tiende eeuw Gellone heette. Het is de tweede maal dat Maerlant een locatie aan de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella opvoert: Die lesen wille sine vite,
Te sente Willems, inde wostine,
70[regelnummer]
Daer hi dogede meneghe pine,
Ende daer hi heilech es verheven,
Vint hise al van hem bescreven.
De historische Willem (ca. 750-ca. 812) was graaf van Toulouse, en een van de paladijnen van Karel de Grote. Hij stierf in het door hem gestichte klooster te Gellone, gelegen vlakbij de abdij van Aniane. Als krijgsheer had deze Guillaume de Toulouse een belangrijke rol gespeeld in de verdediging van de zuidelijke grensgebieden van het Karolingische rijk tegen de Saracenen uit Spanje. Aan het eind van zijn politie- | |
[pagina 128]
| |
ke carrière trok hij zich terug als monnik, eerst in het klooster van Aniane, daarna in Gellone, waar hij later als heilige werd vereerd.Ga naar eind12 Omstreeks 1125 werd door de monniken van Saint-Guilhem-du-Désert een Vita sancti Wilhelmi geschreven, waarin ook een enkele toespeling wordt gemaakt op de legendarische krijgsverrichtingen van de heilige, in het bijzonder de verovering van Orange op de heidense koning Tibaut.Ga naar eind13 Dat Maerlant met zijn verwijzing naar het voormalige Gellone de Latijnse Vita voor ogen had, is overigens niet noodzakelijk. Ook hier verschaft de twaalfde-eeuwse Gids voor de pelgrim ons informatie: degenen die langs de Via Tolosana (de route over Toulouse) van Parijs naar Zuid-Frankrijk reizen, wordt van harte aanbevolen naar Saint-Guilhem-du-Désert te gaan, om daar het lichaam van de gelukzalige belijder Saint Guilhem te bezoeken. Diens curriculum maakt deze kleine omweg meer dan goed:Ga naar eind14 De allerheiligste St.-Guilhem was een uitstekend legeraanvoerder, graaf van koning Karel de Grote en zeker niet de minste, want hij was een bijzonder dapper strijder, zeer bedreven in het voeren van de oorlog. Volgens de overlevering zou hij de steden Nîmes, Orange en vele andere door zijn machtige moed aan het christelijk rijk hebben onderworpen. Ook zou hij een deel van het Kruis des Heren naar de vallei van Gellone hebben gebracht, in welk dal hij zich als kluizenaar vestigde en waar hij als belijder van Christus na zijn zalig sterven is begraven en kan worden vereerd (...). De vermelding van de veroveringen van Nîmes en Orange doet, evenals bij de Vita, invloed vermoeden van de chansons de geste. Ze worden beschreven in Le charroi de Nîmes en La prise d'Orange. Opmerkelijk is in dit verband ook, dat bij de translatie van de stoffelijke resten van de heilige Guilhem in 1139 de rechterarm in een aparte, draagbare schrijn geplaatst werd. Ongetwijfeld heeft dit te maken met diens bijnaam fièrebrace, ‘sterke arm’, die de monniken uit de gedichten van de jongleurs gekend zullen hebben, en waarvan zij nu handig gebruik maakten.Ga naar eind15 Tegenover de authentieke documentatie uit Saint-Guilhem-du-Désert, die - als men de passage uit de Spiegel historiael letterlijk neemt - ter plaatse is te raadplegen,Ga naar eind16 plaatst Maerlant nog eens de leugenachtige chansons de geste. Hij heeft daarbij een specifiek tekstcomplex op het oog: Die Walsche bouke lieghen van hem,
Die uten Walschen van Haerlem
75[regelnummer]
Clays, ver Brechten sone, dichte,
Daer scone worde in sijn ende lichte.
Misschien kende Maerlant de ‘Willem van Oringen’ van Claes van Haarlem uit zijn Voornse periode.Ga naar eind17 Het fragment Gent, UB, 2749,10 bevat vermoedelijk resten van deze vertaling. Het is een gedeelte van een dubbelblad met 329, deels incomplete, verzen uit Le moniage Guillaume II.Ga naar eind18 | |
3. De Cycle de Guillaume d'Orange en fragment Gent, UB, 2749,10Met Walsche bouke doelt Maerlant waarschijnlijk niet op een afzonderlijk Chanson de | |
[pagina 129]
| |
Guillaume, zoals we dat nog uit één handschrift kennen (met alleen deze tekst), maar op een Middelnederlandse Cycle de Guillaume.Ga naar eind19 In eigenlijke zin worden hiertoe in het Frans tien of elf chansons de geste gerekend. Vier daarvan - Les enfances Guillaume, Le couronnement de Louis, Le charroi de Nîmes en Le prise d'Orange - verhalen de geschiedenis van Willem van zijn eerste heldendaden tot de bevrijding van de stad Orange. Bij dit laatste wapenfeit wordt hij geholpen door Orable, de vrouw van Tibaut, de Saraceense bezetter van de stad. De Prise eindigt met het huwelijk tussen Guillaume en Orable, die bij haar doop de naam Guibourc heeft gekregen. Madeleine Tyssens rekent de genoemde vier chansons de geste tot het eerste deel van de eigenlijke Cycle de Guillaume. Het tweede deel bestaat uit de Enfances Vivien, Chevalerie Vivien, Aliscans, Bataille Loquifer, Moniage Rainouart en Moniage Guillaume. Soms is aan dit geheel nog het gedicht Foucon de Candie toegevoegd.Ga naar eind20 Kern van de Cycle de Guillaume is het chanson de geste Aliscans of Bataille d'Aleschans. Het eerste deel daarvan begint midden in een voor de christenen hopeloze strijd, waarin Vivien de dood vindt en Guillaume naar Orange weet te ontkomen, vermomd in de wapenrusting van de heidense vorst Aerofle. In het tweede deel wordt de eindoverwinning op de Saracenen beschreven, waarin Willem wordt bijgestaan door zijn zwager Rainouart. Willem speelt daarna nog de hoofdrol in Le moniage Guillaume, ‘dat het karakteristieke verhaal bevat van Willem's laatste levensjaren, doorgebracht in de kloostercel en de hut des kluizenaars.’Ga naar eind21 In de Enfances Vivien en Chevalerie Vivien is de hoofdrol weggelegd voor de heldhaftige neef van Guillaume, die aan het begin van de Aliscans door de Saracenen gedood wordt. In de Bataille Loquifer en Moniage Rainouart staat de tragi-komische figuur Rainouart centraal, die op de voorgrond treedt in het tweede deel van Aliscans. Evenals deze tekst begint Foucon de Candie met een, zij het beduidend kortere, beschrijving van de vlucht van Guillaume na de nederlaag van Aliscans. Verder is het niet Rainouart, maar Folque of Foucon van Candie (een stad in Spanje), die de dood van Vivien, zijn oom, wreekt. Binnen de handschriftelijke traditie van de eigenlijke of kleine Cycle de Guillaume zijn de meeste gedichten in onderlinge samenhang met elkaar overgeleverd, al dan niet verbonden met chansons de geste uit de Cycle d'Aimeri. Tyssens onderscheidt als zodanig drie geheel verschillende versies.Ga naar eind22 Het enige concrete bewijsstuk dat wij in het Middelnederlands van een Guillaume-cyclus bezitten, is het fragment Gent, UB, hs. 2749,10. Gezien de Oudfranse overlevering mogen we aannemen dat dit fragment afkomstig is uit een cyclisch handschrift. Hiervoor pleit ook de opmaak in drie kolommen, die wijst op een codex met zeer veel tekst.Ga naar eind23
De Oudfranse Cycle de Guillaume moet in de middeleeuwen zeer populair zijn geweest. In het Middelnederlands kenden we tot dusver alleen het Gentse Moniage-fragment en Maerlants opmerkingen in de Spiegel historiael. Dat er, mogelijk naast de cyclus die Claes van Haarlem uit het Frans vertaalde, in het Middelnederlands meer over Willem van Oringen bestaan heeft, blijkt uit de vondst van het Oxfordse fragment. | |
[pagina 130]
| |
4. Het fragment Oxford, BL, Ms. Dutch b. 2, fol. 64.1. Codicologische beschrijvingHet Oxfordse fragment is een strookje perkament, dat verticaal midden uit een blad gesneden is. Het heeft als grootste afmetingen 159 × 33 mm. Op elke zijde staan nog de resten van 29 onder elkaar geschreven verzen. Het begin van de verzen ontbreekt telkens, en van de meeste is ook het eind verloren gegaan. Het ergst beschadigd zijn de laatste zeven verzen op elke zijde, omdat onderaan het strookje nog een stukje perkament is afgescheurd, precies bij de verticale vouw die ongeveer over het midden ervan loopt. Over de oorspronkelijke mise-en-page valt niets met zekerheid te zeggen. Op de versozijde is nog te zien, dat de onderste regel ook de oorspronkelijk laatste van de kolom was; verder zijn vaag sporen van enkele horizontale lijnen zichtbaar. De regelhoogte ligt tussen de 5,4 en 5,8 mm. Het schrift is een eenvoudige veertiende-eeuwse littera textualis. Of het handschrift gerubriceerd was, valt op grond van het fragment niet vast te stellen. Wat het dialect betreft, wijzen de vormen bem ic (ro7) en rudders (ro10) en de h in harlebl[anc] (ro12) in de richting van een Vlaamse kopiist. Vermoedelijk gaat het om een fragment van een Westvlaams handschrift. Het strookje diende als verstevigingsmateriaal in een boekband, waarschijnlijk als ‘scharnier’. Na verwijdering uit de band werd het met fijn gaas in een papieren passe-partout gezet. Zo ingelijst is het als fol. 6 op een onglet bevestigd in de map Ms. Dutch b. 2 van de Bodleian Library te Oxford.Ga naar eind24 De Bodleian had het fragment, met een aantal andere stukken, in november 1950 als schenking ontvangen van A. Maltby & Son, boekbinders te Oxford.Ga naar eind25 Over de band waaruit het strookje te voorschijn kwam, zijn geen gegevens bekend. | |
4.2. TekstuitgaveDe recto- en versozijde zijn die van het strookje zoals dat thans in het album Ms. Dutch b. 2 bevestigd is. De uitgave is diplomatisch. De letters u en v zijn weergegeven zoals zij in het handschrift voorkomen. Ook de schrijfwijze van het Romeinse cijfer in ro10 is gehandhaafd. De oplossingen van afkortingstekens zijn gecursiveerd. Onduidelijk leesbare plaatsen zijn aangegeven door ronde haken, waarbij voor elke verdwenen letter een punt staat. Woorden of letters die zijn aangevuld, zijn tussen vierkante haken geplaatst. Verticale lijnen geven aan waar een regel is afgesneden of een stukje uit het perkament ontbreekt. 1[regelnummer]
Ga naar margenoot+| dore riden
|(t)ier wonderde tien |[tiden]
| ware becomen
|zale hebbic vernom|[en]
5[regelnummer]
[g]|hebeet onder hem d(r)|[ien]
|e waer si besien
[h]|are wapine bem i(c)| [vroet]
| dor gaet ende beblo|[et]
| |
[pagina 131]
| |
Recto- en versozijde van Oxford, Bodleian Library, Ms. Dutch b. 2, fol. 6 (Copyright Bodleian Library)
| |
[pagina 132]
| |
|quam niemare
10[regelnummer]
|.iij. rudders comen |
[gro]|ot waren ende str(a)|[nc]
[co]|men zeker vte harlebl|[anc]
[h]|(a)re wapine sijn so| [ontwee]
[l]|ette doe nemmee
15[regelnummer]
|(n)eder vter sale
|hi quam te dale
[ghe]|(b)eet onder hem dr|[ien]
|heeft doe versien
[gr]|(a)ue willemme staen
20[regelnummer]
|n helm hadde of g|[hedaen]
[gra]|ue verkende iulie|[n]
|(.) liep hi mettien
| wale sijn | |men
| her gra(u)|[e] | (.)|
25[regelnummer]
|di ghey|
| vwe lie|[de]
[s]|prac si |
| selue (.)|
|(.)ra(c)|
1[regelnummer]
Ga naar margenoot+|(will)em die (...)|
|(.) vant int verdri(e)|[t]
|(.)e kendene niet
|(v)ter maten leet
5[regelnummer]
[spr]|a(c) segt waer hi reet
|(.) hi [v]oer toringh|[en]
|(h)ieden sonderlinghe|
|hem bestaen
|wreke(n) saen
10[regelnummer]
|die hi hier ontfi|[nc]
[ver]|stoet dese dinc
|ghi sult hier bliu|[en]
[r]|ouen vanden liue
[w]|(i)llem seker sijt
15[regelnummer]
|(e)r nemmermee te ti|[jt]
[v]|oeren in mijn la|[nt]
[amo]|(r)ahiuen al te ha(n)|[t]
|sijt comen dats w|
|echsten van kerstin|[ede]
20[regelnummer]
[m]|eest quaets
[ghed]|aen hebben ende (.)|
|v node laten ga|[en]
|eden| [sp]|rac die |[soudaen]
| |
[pagina 133]
| |
|ts | | goede (.)|
25[regelnummer]
| c in vr|
|ghere(.)|
|hen al ker|
| ghesie(n)
|(.) vl(ie)|[n]
| |
4.3. Analyse van de inhoudIn het fragment komen twee plaatsnamen voor: harlebl(anc) (ro12) en oringh(en) (vo6). De eerste naam staat voor Arles (Arle le blanc), de tweede voor Orange. Beide plaatsen zijn gelegen in de Rhône-delta, die het toneel vormt van de oorlog tussen de christenen en Saracenen zoals beschreven in La chevalerie Vivien en Aliscans. Willems naam treffen we in het fragment drie keer aan, namelijk in vo1 en 14, en in ro19, waar hij graaf genoemd wordt (vgl. ro24 her graue). Verder is sprake van iulien (ro21) en van een lant...(amo)rahiuen (vo17). In ro2 komt een naam voor die waarschijnlijk eindigt op -tier. De naam iulien is moeilijk te verklaren. In de Prise d'Orange komt een Juliëne voor, ‘fille du roi Gouhant, suivante d'Orable’.Ga naar eind26 Hier kan ook Guielin bedoeld zijn, een neef van Guillaume, die in een aantal chansons uit de cyclus optreedt, zoals in de Prise d'Orange. In dit chanson weten Guillaume, Guielin en Gillebert, vermomd als Saracenen, het kasteel van Orange binnen te dringen. Zij worden er geholpen door de wonderschone Orable. Het is in dit deel van de Prise - en dan nog alleen in hs. D - dat de genoemde Juliëne kort optreedt. Dat in het Oxfordse fragment met iulien überhaupt een vrouw bedoeld wordt, ligt niet voor de hand. Het persoonlijk voornaamwoord si in ro27 lijkt eerder te verwijzen naar vwe lie(de) in het voorafgaande vers; na ‘sprak’ moet dan een dubbele punt gelezen worden.Ga naar eind27 Het heidense volk of de stam van de Amoraiven komt in de Cycle de Guillaume een aantal malen voor: zo wordt in de proloog van Le moniage Guillaume II de strijd gememoreerd van Guillaume tegen Tibaut le rice Amoravi (vs. 12), en in Foucon de Candie wordt Tibaut met lo roi d'Amoraviz aangeduid (vs. 1043, 2227).Ga naar eind28
In ro9-13 is sprake van een bericht dat drie imposante ridders te paard zijn gearriveerd. Ze zijn afgestegen en monsteren hun wapenrusting. Uit de gehavende staat daarvan kan worden opgemaakt dat de ridders uit Arles moeten komen. Iemand spoedt zich naar beneden (ro14-15); de betreffende persoon is een man, blijkens het persoonlijk voornaamwoord hi in ro16 (vgl. ro22). Het volgende vers is een herhaling van ro5. Er vindt een herkenning plaats tussen graaf Willem en Julien (ro18-21). Degene die welkom wordt geheten kan graaf Willem zijn. In ro23 e.v. wordt de aangesprokene her graue genoemd; verder is sprake van vwe lie(de). Aannemelijk is dat de claus ro23-26 van Julien is. De aankomst van de ridders werd overigens al beschreven in ro4-7. Dat we niet te maken hebben met bovengenoemde passage uit de Prise d'Orange - waar ook sprake is van drie ridders - blijkt uit het feit dat hun verschijning wordt verbonden met de strijd tegen de Saracenen bij Arles. Die vindt eerst plaats nadat Guillame Orange op Tibaut heeft veroverd. | |
[pagina 134]
| |
Op de versozijde gaat het om een gesprek tussen twee personen. Een daarvan is mogelijk de Saraceense koning Tibaut. Ik leid dit af uit vo16-17. De andere persoon heeft tot Tibauts grote ongenoegen iemand laten passeren, die hij niet herkende. Misschien wordt de als Saraceen vermomde Willem bedoeld, die in Aliscans op weg is naar Oringen. In dat geval kan het op de rectozijde genoemde kasteel (ro4 zale) het paleis of de toren Gloriette in Orange zijn, waar volgens de Oudfranse tekst Guibourc verblijft op het moment dat haar echtgenoot daar, achtervolgd door Saracenen, arriveert.
Hoofdfiguur in het Oxfordse fragment is Willem van Oringen, en de beschreven gebeurtenissen hebben betrekking op de strijd tegen de Saracenen bij Arles. Indien het gedicht gebaseerd is op het chanson de geste Aliscans, speelt de kwestie van de drie ridders ons parten. In de Oudfranse tekst bereikt Guillaume namelijk in zijn eentje Orange. Voor de poort zet hij zijn helm af, zodat Guibourc ‘le marquiz au court nez’ aan de verminking van zijn gelaat herkent. Zij wil Guillaume overigens pas binnenlaten nadat hij een aantal krijgsgevangenen heeft bevrijd.Ga naar eind29 Een ander opmerkelijk verschil is de verwijzing naar Arles. Deze stad wordt in geen van de gedichten uit de Cycle de Guillaume in verband gebracht met de strijd tegen de Saracenen. Wel speelt in de prozabewerking van La chevalerie Vivien het kasteel van Arles een belangrijke rol, dat belegerd wordt door Guillaumes aartsvijand Desramé, de vader van Orable (de latere Guibourc). Daarheen vertrekt Guillaume met een grote troepenmacht, nadat zijn neef Gerart de Barbastre hem in Orange van de heikele situatie van de Fransen op de hoogte heeft gesteld. Van een aankomst in het kasteel van Arles is evenwel in de prozabewerking geen sprake.
Voor zover het zich thans laat aanzien, is de tekst op het strookje afkomstig uit een ridderroman over Willem van Oringen. De besproken handelingen kunnen zich afspelen na de nederlaag van de Fransen die volgt op de eerste expeditie van Willem naar het door Saracenen bezette gebied bij Arles, zoals uiteengezet in de Chevalerie Vivien en Aliscans. In tal van details gedraagt de Middelnederlandse tekst zich echter zeer eigenzinnig ten opzichte van de Oudfranse traditie.Ga naar eind30 Zeer opmerkelijk is de verwijzing naar de slag bij Aliscans als de slag bij Arles la blanche (Arleblanke), zeker in het licht van Maerlants kritiek op de verzonnen verhalen over de heilige Willem. Het laatste woord over dit fragment is waarschijnlijk nog niet gezegd. | |
NaschriftNa afronding van dit artikel stootte ik nog op een fragment van Die Schlacht von Alischanz, dat wellicht interessante perspectieven biedt voor de vroegste overlevering van chansons de geste uit de Cycle de Guillaume in onze streken. Het betreft de resten van een handschrift uit het vierde kwart van de dertiende eeuw (te zamen twee volledige en twee besnoeide folia), die in de Bayerische Staatsbibliothek te München bewaard worden onder de signatuur Cgm 5249/20. Het handschrift (tweekoloms en met als proza geschreven verzen) is weliswaar door een kopiist uit het Opperduitse taalgebied vervaardigd, maar de taal van de fragmenten wordt omschreven als | |
[pagina 135]
| |
‘Mischsprache aus überwiegend niederrheinisch-mittelniederländischen mit einzelnen oberdeutschen Elementen’.Ga naar eind31 Zeer opmerkelijk is het voorkomen van de vorm harentare. Het oorspronkelijke gedicht, een vertaling van de Aliscans, kan dus in het gebied van de Nederrijn of nog westelijker tot stand zijn gekomen. De benaming van het slagveld luidt naar het Oudfrans Archant. Voor de identificatie van het Oxfordse fragment is het Münchense fragment niet van belang. De beschreven handelingen behoren tot het slotoffensief van de Fransen tegen de heidenen, waarin Rainouart een hoofdrol vervult.
Adres van de auteur: Vakgroep Nederlands KUN, postbus 9103, nl-6500 HD Nijmegen. |
|