Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 108
(1992)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
F. de Tollenaere
| |
1. (H)ankeren.1.1. (H)ankeren op Beveland.Het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten (1964) heeft een trefwoord ankere(n) waaraan twee betekenissen worden toegekend: 1. ‘wachten’, 2. ‘treuzelen’. Deze laatste wordt alleen maar vermeld voor 's Heerarendskerke, de eerste voor Zuid-Beveland ('s Heerarendskerke, Borssele, Nisse, Kloetinge en Wemeldinge) en Noord-Beveland (Kamperland).Ga naar eind1 Ankeren komt voor in de verbinding lôôpe(n) ankere(n) ‘op iem. lopen te wachten’. De verbinding wordt geïllustreerd met het volgende citaat: ‘Noe maek je mien nie wies, dà Jikkemiene di voe niks lopt, die lopt t'ankeren, zò vast az'n 'uus (Kloetinge)’. Bij de voorbereiding van het Zeeuwse woordenboek werd door Mej. Dr. H.C.M. Ghijsen gevraagd ‘zijn de volgende uitdrukkingen U bekend’? bij vraag 6 was dat ‘Z.B. Ze lôpt t'ankeren: ze loopt op iem. te wachten’. Drs. J.H. Kluiver te Middelburg, die bezig is het oud-archief van de Zeeuwse vereniging voor Dialectonderzoek te inventariseren, schreef me (24 sept. 1991) ‘de vraagstelling (leende) zich tot opgave van varianten:...in de eerste reeks vragen (werd) alleen bevestiging of ontkenning gevraagd en (er) was geen ruimte voor opmerkingen of varianten’. Maar voor Kloetinge gaf W.C. van Liere te Amsterdam de variant op iets ankere. Het zinnetje met het ankeren van Jikkemiene behoort blijk- | |
[pagina 44]
| |
baar tot wat handgeschreven antwoorden, maar die zijn nog niet uitgesorteerd, zoals drs. Kluiver me schreef. Bij de ingezonden antwoorden op vraag 6 in het Vereenigingnieuws no 22, mei 1933 staat, dat Marie de Man voor Middelburg en omstreken ze lôpt t'ankeren als bekend vermeldt; dr. Ghijsen heeft dat echter niet gehonoreerd. In Nehalennia 84 (herfst 1991) schrijft D. de Looff: ‘Ankern wordt op Wissenkerke in een veelal wat negatieve vorm gebruikt, b.v. Iie lôôpt mè te ankeren op 'aore: hij rekent er steeds op, dat een ander het wel voor hem opknapt. Ie ankert vêê op 'n aore: zoekt steun, wacht af’. | |
1.2. (H)ankeren in Vlaanderen.Nu kennen Vlaamse dialectwoorden een woord (h)ankeren maar niet in de betekenis ‘wachten’, laat staan ‘treuzelen’. Het Algemeen Vlaamsch Idioticon (1865-70) van L.W. Schuermans heeft als trefwoord ankeren met de betekenis ‘haken, verlangen, vragen naar’ en hankeren ‘iets gretig begeren’, ‘wordt gezeid bijzonderlijk van kinderen als zij iets zien eten (Westvl.). Omstr. Kortrijk zegt men: guien (d.i. “begeren”) en hankeren’. Het Westvlaamsch Idioticon (1873) van L.L. de Bo heeft alleen hankeren ‘hetzelfde als Hunkeren, haken’, evenals het Waasch Idioticon (1900-04) van A. Joos met ‘haken, begeren’. Het Zuid-Oostvlaandersch Idioticon 1, 1908-10 geeft ankeren als lemma ‘haken, vurig begeren of verlangen’ en tenslotte het Oostends Woordenboek (1972-88) van R. Desnerck met hankeren ‘hunkeren, sterk verlangen’. Bij De Bo is het ook voor Frans-Vlaanderen opgetekend, namelijk met het verleden deelwoord ankerd zonder ge. Cyriel Moeyaert, die in de Mededelingen van het Komitee voor Frans-Vlaanderen telkens dialectica uit de Westhoek publiceert, schreef me (9 sept. 1991), dat er geen materiaal van (h)ankeren in zijn aantekeningen voorhanden was. Zijn navraag hier en daar (Steenvoorde, Wormhout, Merkegem, Nieuw Koudekerke, Volkerinkhove) had een negatief resultaat; zijn zegslui kenden het woord niet. (H)ankeren is m.a.w. ruim verspreid over het gebied van het oude graafschap Vlaanderen. | |
[pagina 45]
| |
Het Gents Woordenboek van Lievevrouw (1950) is een merkwaardige eenzaat tussen zijn Vlaamse broeders. Bij zijn trefwoord Hankeren heet het ‘z hunkeren’, waaruit blijkt dat hij heeft gemeend dat hankeren een verkeerde uitspraak was van hunkeren. Hij maakt het nog erger waar hij onder het lemma Hunkeren probeert zijn bron Dutour (1562) (hij schrijft 1563), d.i. Henric van den Keere, de drukker van de tweede druk van het woordenboek van Joos Lambrecht ‘Lettersteker’ en diens opvolger, tot medeplichtige te maken van zijn vergissing. Waar hij schrijft: ‘1. Sterk verlangen; hunkeren: haken oft snaken: appeler ou souhaiter. Dutour (1563)’ wekt hij de indruk, dat hunkeren met die betekenis inderdaad bij Joos Lambrecht te vinden zou zijn, wat echter geenszins het geval is. In de druk van 1562 staat alleen ‘Hunkeren of neyen ghelijck de perden doen: Hennir’, terwijl de eerste druk (1546) heeft ‘Hunkeren oft nèyen ghelijc perden: Hennir’. In de betekenis ‘sterk verlangen’ kent Joos Lambrecht blijkbaar hunkeren niet, maar alleen ankeren; dat staat althans in de druk van Henric van den Keere van 1562, want in de editie van Joos Lambrecht zelf (1546) ontbreekt, helaas, dit (h)ankeren, dat verder nog ter sprake komt. In de Vlaamse dialectwoordenboeken en andere bronnen treft men als citaten aan: ‘het kind ankert om een stuk brood; de koe staat te ankeren naar 't groen; het water komt in mijnen mont van ankeren’ (Schuermans); ‘het kind hankert om ook iets te hebben; de zieke hankerde naar eene teug water; laat de koe niet hankeren, zij zou verwateren’ (De Bo); in de Woordentas (vóór 1899) van G. Gezelle is opgetekend voor Izegem ankeren naar iets ‘door gebaren en woorden toonen dat men iets verlangt’: ‘hij stond te ankeren naar dat verdjuus [= sap van zure druiven] juiste lijk 'en kind’; ‘naar iets hankeren’ (Joos); ‘Triene, ge'mmeugt azo nie ankeren; hie ankert nor geld; de koe ankert nor teten’ (Teirlinck); ‘j'hankert nor e spékke’ (Desnerck); j' hankert zijn herte en zijn ziele uit zijn lijf’ (F. Debrabandere, Het Kortrijks Dialekt, een verzameling radiolezingen van wijlen Dr. Jan Soete 144 (1986). In Taal en Tongval 7, 1955, noemt J. Peperstraete uit de taal van een Poperingse karton [= paardeknecht] ‘paarden die te veel naar iets hankeren’. De bekende Gezellekenner Karel de Busschere (Elverdinge) | |
[pagina 46]
| |
schreef me (2-2-'91): ‘Het werkwoord ankeren naar entwadde is natuurlijk nog volop gebruikelijk, zo goed als overal in de volkstaal van onze contreien. ‘alzo nog ankeren achter een caramelle, voor zulk een oude doze van een vrommens’. Pastoor Leo Devloo (Tielt) schreef me (22 mei '91): ‘het woord (h)ankeren in de zin van “vurig verlangen naar”, met een afleiding als (h)ankerare b.v., is nog zeer springlevend in West-Vlaanderen, b.v. zie hoe dat kind (h)ankert! (zoveel als watertanden)’. Karel de Busschere wees me ook op het gebruik dat Guido Gezelle van het woord maakt: Onsterflijkheid, daar elk naar hankert,
onsterflijkheid, die ze al trotseert,
Kerkhofbl., Zielged. XVII, v. 13 (1864),
en Al het dorpvolk horkte hankerend
naar zijn wondere tegenkomsten,
Hiawatha XXI, v. 143Ga naar eind2 (1886).
In Tijdkrans heeft G. Gezelle het over een ...schriklijke armoe, wers
als alle lichaamsplagen,
die hankert om het brood
waarop de ziele leeft, (ed. F. Baur) II, 199 (1882).
Het is echter niet bij Gezelle dat ankeren voor het eerst zijn neerslag heeft gevonden in de literatuur. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal deel V, afl. 14 (1899) heeft Dr. A. Beets een artikel Hankeren opgenomen met de commentaar ‘Alleen in Zuid-Nederland’; er volgt echter een citaat uit de in Den Haag geboren J. Orizandt, Heraclitus, beschreyende de Weereldt 330 ('s-Gravenhage, 1643): Als wy hanckeren naer een anders welvaren, soo verliesen wy ghemeenlijck, dat ons ghegheven is.Ga naar eind3 Indien hankeren bij Orizandt geen drukfout is voor hunkeren, dan is het een intrigerend geval. Aan Vlaamse afkomst van de schrijver | |
[pagina 47]
| |
zal men niet direct denken; zijn naam wijst niet in die richting. Toch is het woord (h)ankeren al eerder dan in 1643 opgetekend. In 1899 was het bij de redactie van het Leidse Woordenboek blijkbaar nog geen gewoonte om verder terug te gaan dan de Statenbijbel (1637). Toch was de baanbrekende dissertatie van A. Kluyver, Proeve eener critiek op het woordenboek van Kiliaan (1884) reeds vijftien jaar eerder verschenen. Bij A. Beets ontbreekt dan ook een vermelding van of verwijzing naar het werk van Kiliaan, de Antwerpse woordenaar. In zijn Etymologicum (1599) heeft deze een lemma ‘anckeren nae eenich dinck. j. haecken’. Wijst dat erop dat het woord niet alleen maar Vlaams, maar ook Brabants was? Het antwoord op deze vraag luidt: neen. Kiliaans bron is het Vlaamse, te Gent verschenen Naembouck (1562) van Joos Lambrecht: ‘Ankeren, haken oft snaken: Appeter ou souhaiter’, zoals hierboven al is vermeld. Verder terug in de tijd is mij niets bekend. Als afleidingen komen voor: ankeraar ‘bedelaar’ (Schuermans) maar ook met de algemener betekenis ‘iemand die hevig verlangt’ (Desnerck); ook ‘paard dat hankert’ (Taal en Tongval 7, 1955, 850); (h)ankerachtig (Schuermans, Teirlinck); (h)ankerig dat ik zelf thuis als kind heb gehoord (mijn ouders kwamen uit Melden) in de verbinding (h)ankerige peinse ‘hebberig iemand’, letterlijk ‘hebberige maag, buik’, bijv. gezegd tot kinderen die aan tafel hun beurt niet kunnen afwachten. Tenslotte is er ook nog westvl. (h)ankerege, znw. met het voor het Westvlaams zo typische, aan vulg. lat. -iga ontleende suffix -ēge: ‘Ga-je begun'n zwijgen, gij hankerege, da'-je zijt’ (Loquela 13, 1893, 19a) opgetekend te Ieper. Blijkens Taal en Tongval 7, 1955, 85 wordt (h)ankerege ook gezegd van een merrie. Als samenstellingen zijn er (h)ankergat, volgens Karel de Busschere van een meisje of onbeduidend vrouwtje gezegd, en (h)ankerziele ‘is dat eene hankerziele van een kind’ (De Bo) en tenslotte afhankeren ‘hankerende in handen, in 't bezit krijgen’: ‘gij en moet dien jongen zijn stuiten niet afhankeren’ (Geh. Kortrijk) (Loquela 12, 1892, 91). In Hiawatha II, v. 264 komt ook nog hankerzalig ‘zalig hankerend’ voorGa naar eind4. Tot zover het materiaal. | |
[pagina 48]
| |
2. De etymologie van (H)ankeren.2.1. De etymologie van (H)ankeren in de woordenboeken en een eigen gissing.Hoe zit het met de etymologie? De Bo (1873) zag er een frequentatief in van haken met ingeschoven n.Ga naar eind5 Franck 392 (1892) vergeleek het gelijkbetekenende eng. to hanker (hank) en meende dat ‘aan verwantschap met hangen (hank-)...intensieve formatie bij hang-)...zou gedacht kunnen worden’. Teirlinck 1, 75b (1908-10) tracht deze hypothese te versterken door te verwijzen naar hd. Hang ‘neiging’ en ndl. hangen naar iets ‘er naar haken, naar verlangen’ (zie WNT V, 2083 en MNW 3, 80)Ga naar eind6 dat, volgens Van Dale 11 (1984) betekenis 14), in de algemene taal alleen voorkomt in de uitdrukking hangen en verlangen. Van Wijk 269 (1912) meent dat vla. hankeren, eng. to hanker ‘hunkeren’ als niet geheel klankwettige frequentativa van hangen kunnen worden opgevat. J. de Vries, N.E.W. afl. 3 (1963) 274a acht afleiding van hangen mogelijk, ‘maar èn wegens de vorm en wegens de betekenis toch weinig waarschijnlijk’. Eng. to hanker (sedert 1601) zou aan het Vlaams zijn ontleend; hierbij steunt hij op J.F. Bense, A Dictionary of the Low-Dutch element in the English vocabulary (Den Haag, 1926-39). De etymologie van (h)ankeren is vermoedelijk niet te scheiden van die van hunkeren. Nu is hunkeren in de betekenis ‘verlangen’ m.i. een overdracht van het vla.-brab.Ga naar eind7 hunkeren ‘hinniken’. Dit laatste is evenals lat. hinnîre, ndl. hinniken en zijn dialectische synoniemen, een verklankend woord. Zou ook (h)ankeren uiteindelijk een klankwoord kunnen zijn? I. Teirlinck vermeldt in zijn Zuid-Oostvlaandersch Idioticon 1, 75b (1908-10) voor (h)ankeren zelfs de betekenis ‘hunkeren’ d.i. ‘loeien’ (van koeien): ‘Worom ankert de koe azoo?’. (H)ankeren een ‘ablaut’ vorm naast hunkeren? | |
2.2. VI. (h)ankeren bron van eng. to hanker?Het is echter nog maar de vraag, of Bense met zijn ontleningshypothese gelijk heeft. Op grond van het geringe verschil in datering tussen eng. to hanker (1601) en hungkerenGa naar eind8 bij Kiliaan (1599) - alsof | |
[pagina 49]
| |
beide woorden identiek zouden zijn -, gaat hij zomaar besluiten, dat het Engelse woord aan het Nederlands werd ontleend. ‘N.E.D. is wrong in stating that the Du. variant hankeren is dial., for it is used in the Southern Netherlands, and so is what is generally called Flemish’, schrijft hij. Toch is het etiket dial. van de N.E.D. m.i. juist. Bij navraag naar vla. (h)ankeren in Oost- en West-Vlaanderen kan het gebeuren, dat een (jongere) informant het woord niet (meer) kent. Met terzijdelaten van de etymologische hypothese van zijn bron, James Murray in de N.E.D., kiest Bense voor de op betekenis berustende etymologische veronderstelling: hankeren frequentatief van haken, dat hij bij De Bo (1873) aantreft. Daarop is dan ook zijn conclusie gebaseerd die als volgt luidt: ‘If this is right, there can be no objection to considering both hank and hanker as loanwords from Flem.; it would then be one of the large number of words imported from Flanders in the 16th century. As hanken is M.Du. (see Hake vb. supra), has no cognate in English in this sense, and appears in Eng. as hake at a much later date, the form hanke(re)n can only have developed in Flanders, and not in England’. Bense heeft natuurlijk geen Vlaamse protovorm *hanken i.p.v. haken bedoeld, maar heeft eenvoudig ha(n)ke(re)n willen schrijven. Veel gereserveerder dan Bense is E.C. Llewellyn in The Influence of Low Dutch on the English Vocabulary (1936) (Publications of the Philological Society XII). Hij schrijft ‘Many words treated by Bense I have not been able to include. For some the evidence for Low Dutch origin is not sufficiently convincing to warrant it’ (p. vi). Eng. to hanker is blijkbaar een van die vele woorden, aangezien het in de index verborum (p. 214-223) ontbreekt. Laten we, na Bense, Hanker v. in de N.E.D. bekijken, met de betekenissen; ‘1. to “shang about”, to linger or loiter about with longing or expectation’, dus zowat gelijkstaande met ndl. ‘omhangen, blijven hangen, rondlummelen, dralen, talmen’ en 2. ‘to have a longing or craving. Const. after; less usually with for, or infin. In Johnson's time “scarcely used but in familiar language”; now common in literature’. To hanker schrijft James Murray, is ‘not known before 1600; history obscure. Mod. Du. has hunkeren..., dial. hankeren, in same sense. Generally thought to be frequentative and | |
[pagina 50]
| |
intensive deriv. of Hang v., but cf. Hank v. 6.’. Murray vermeldt dus wel ndl. hankeren, maar spreekt niet over ontlening, evenmin als Samuel Johnson dat deed in zijn Dictionary (1755). Vgl. met de etymologische hypothese van Murray uit 1899 die van Skeat, Etymological English Dictionary (1882); ‘a frequentative of hang, with the same change of ng to nk as in the sb. hank’. Is ontlening aan het Vlaams van eng. to hanker ‘verlangen, hunkeren’, een woord dat behalve in literair, ook in dialectisch gebruik wortelt, wel overtuigend? Wie het dialectwoordenboek van J. Wright opslaat, ziet to hanker in gebruik in het noordwesten: Cumberland, Westmoreland, Lancashire, centraal noordelijk in Yorkshire, centraal westelijk in Cheshire, centraal in Derbyshire, Warwickshire, Worcestershire, centraal zuidelijk in Berkshire, centraal oostelijk in Norfolkshire en zuidoostelijk in Essex. Daarnaast is het gelijkbetekenende to hank opgetekend in het noordwesten (Cumberland), centraal-oostelijk (Lincolnshire) en in het zuidwesten (Somersetshire). Van dit to hank geeft Murray twee voorbeelden, een uit 1589 en een uit 1716, die hij opneemt als een verouderde betekenis 6. onder het lemma to hank ‘to fasten by a loop or noose’, opgetekend vanaf de 13de eeuw, een woord dat aan het Oudnoors is ontleend. Het is echter volkomen duidelijk dat to hank in de betekenis ‘verlangen’ een andere oorsprong heeft dan het aan het Oudnoors ontleende homoniem. Het hangt ongetwijfeld samen met het synonieme to hanker. De O.D.E.E. (1966-67) van C.T. Onions vat to hanker ‘have a longing after, for’ op als gevormd bij dit to hank (after) (1589) met het intensieve en frequentatieve suffix -er. Het lijkt dan ook niet evident, dat het in zovele Engelse dialecten gewortelde eng. to hanker een ontlening zou zijn van het Vlaamse woord. De vermoedelijk op W. Skeat (1882) teruggaande etymologische hypothese die verband zoekt met hangen, lijkt voor eng. to hanker evenmin vanzelfsprekendGa naar eind9. Men zou zich kunnen afvragen, of het iets eerder, t.w. in 1589 opgetekende eng. to hank geen verkorting zou kunnen zijn van to hanker (1601). Men zou ook kunnen overwegen, of dit zeldzame to hank after (1589) niet een ontspoorde spelling zou kunnen zijn voor to hang after, evenals to hank about (1716) van to hang about. Het | |
[pagina 51]
| |
bezwaar is echter, dat de N.E.D. onder betekenis + 21 van het verouderde to hang after ‘verlangen naar’ slechts twee voorbeelden vermeldt, t.w. uit 1672 resp. 1684, terwijl de voorbeelden van to hang about ‘rondlummelen’, vermeld onder betekenis 20, alle 19de-eeuws zijn. Het eerste is niet ouder dan 1854, maar het Supplement van de O.E.D. deel 2 (1976) heeft een Amerikaans voorbeeld van to hang round uit 1830. Dat maakt de etymologische hypothese die voor eng. to hanker, resp. voor vla. hankeren, aansluiting zoekt bij eng. to hang, resp. bij ndl. hangen, er misschien niet geloofwaardiger op. Het gebrek aan gewicht van Bense's ontleningshypothese is intussen geen beletsel geweest voor haar carrière. Men vindt ze althans nog gehonoreerd bij Barbara M.H. Strang, A History of English 123 (§75) (1970). Een etymologische variant vindt men in The American Dictionary of the English language (1969-78) onder hanker ‘From dialectal hank, probably from Dutch (dialectal) hankeren’.Ga naar eind10 | |
3. Wat betekent het (h)ankeren van Jikkemiene?Intussen is Jikkemiene al die tijd in Kloetinge blijven lopen ankeren. De betekenis ‘wachten’, die het Zeeuwse woordenboek aan ankeren, in de context die lopt t'ankeren, toeschrijft, lijkt niet geheel geslaagd. M.i. beantwoordt ankeren hier precies aan de omschrijving die de N.E.D. voor eng. to hanker onder 1. vermeldt, t.w. ‘to linger or loiter about with longing or expectation’ [spatiëring van mij]. Loopt Jikkemiene zo maar te wachten? of loopt ze reikhalzend uit te kijken naar, verlangend te wachten op? op wie anders dan op haar vriend, haar geliefde, haar vrijer? Het slot van de context uit Kloetinge ‘zò vast az'n ‘uus’ maakt deze laatste, vollediger interpretatie waarschijnlijker. In West-Vlaanderen zou men zeggen: ‘Jikkemiene is een ankergat’. Het is volgens dr. Zieleman mogelijk, dat de definitie ‘op iemand lopen te wachten’ in het geval van Jikkemiene zou moeten worden aangevuld met ‘zonder dat er een afspraak is gemaakt’. ‘In 1946 of 1947’, zo schreef hij mij, ‘heb ik de uitdrukking zij loopt te (h)ankeren in Rotterdam voor de eerste en enige maal gehoord. Deze | |
[pagina 52]
| |
werd toen gebruikt ter aanduiding van het gedrag van een meisje, dat herhaaldelijk gezien werd in de omgeving van het huis van een jongeman die zij min of meer toevallig had ontmoet’. De ouders van die jongeman waren afkomstig uit Zuid-Beveland. Voor de andere vijf Bevelandse plaatsen hebben we alleen de vermelding lôôpe(n) ankere(n) ‘op iem. lopen wachten’, zonder nadere context. We weten dus niet, of we daarbij hebben te maken met een juiste, dan wel met een onvolledige interpretatie, of het gaat om ‘lopen te wachten op iemand’ dan wel ‘met verlangen wachten op iemand’. Het is uiteraard mogelijk, dat deze laatste, ongetwijfeld oorspronkelijker betekenis is vervaagd tot ‘wachten zonder meer’. Die kan gemakkelijk ontstaan wanneer (h)ankeren los van de oorspronkelijke verbinding met naar en om optreedt. Op een vervaagde, afgevlakte interpretatie ‘wachten’ wijst de secundaire betekenis ‘treuzelen’, die voor 's Heerarendskerke (Zuid-Beveland) wordt vermeld, overigens naast die van ‘wachten’. Het Zeeuws woordenboek heeft voor het Bevelandse ankeren het verband met het Vlaamse (h)ankeren niet gezien; daardoor is het woord op de verkeerde alfabetische plaats, onder de A i.p.v. onder de H terechtgekomen. (H)ankeren ‘verlangen, verlangend uitkijken’ op de Bevelanden mag ons niet verbazen. Met Walcheren werden die eilanden in de vroege middeleeuwen vanuit Vlaanderen, o.m. vanuit de abdijen van Sint-Baafs (Gent), Ter Doest en Ter Duinen bedijkt en in cultuur gebracht. RechtshistorischeGa naar eind11 en taalkundige verschijnselen pleiten voor verband van de oude bewoners met de bevolking van VlaanderenGa naar eind12. Waterstaatkundige termen als insete ‘inlaag’, zoals in Zeeland de inlaagdijken tot in de 14de eeuw heetten (A. Beekman, MNW XI, 265a), watering in de betekenis ‘waterschap’Ga naar eind13, suwieren ‘afwateren’ en oprel ‘oprit naar een dijk’ - beide laatste zijn Franse leenwoorden - wijzen naar Vlaanderen. Dat doet ook (h)i(e)nkeren dat op Beveland en Walcheren, ook op Tholen en Duiveland trouwens, evenals in Vlaanderen het woord is voor ‘hinniken’. Op de dialectkaart van loopen van E. Blancquaert e.a., gepubliceerd in de Feestbundel H.-J. van de Wijer 2, 1944, 16, blijkt Zuid-Beveland, | |
[pagina 53]
| |
ongeveer beoosten de lijn Kats-Baarland, evenals Vlaanderen in lopen de slot-n uit te spreken. Zeeland bewesten de Schelde, thans Oosterschelde genoemd, maar in de middeleeuwen de enige ScheldeGa naar eind14, werd in 1012 door keizer Hendrik II in leen gegeven aan graaf Boudewijn IV van Vlaanderen, nadat keizer Otto III sinds 985 een gedeelte van zijn bezit beoosten de Schelde aan graaf Diederik van West-Friesland had afgestaan. Na de moord op graaf Karel de Goede te Brugge in 1127 taande het Vlaamse gezag, met als gevolg een soort Hollands-Vlaams condominium dat tot in het midden der 13de eeuw stand hield, tot graaf Willem III van Holland, Rooms koning en dus suzerein van de Vlaamse graaf, daaraan een eind maakteGa naar eind15. Relicten van (h)ankeren naar of om op Noorden Zuid-Beveland zijn derhalve gemakkelijk te begrijpenGa naar eind16. In dit verband vindt hankeren bij J. Orizandt, Heraclitus 330 (1643) een gerede verklaring. In die familienaam leeft immers voort de naam eerst van ‘een grote plaat, dan een eiland ten N. van Noord-Beveland, of eigenlijk twee eilanden, onderscheiden in West- en Oost-Orisant. De oudste overlevering geeft Woringhesant (± 1300), Woeringersant (a. 1538), maar Vierlingh (Tractaat, blz. 398; geschreven ± 1576-1579) geeft reeds Orisant; desgelijks Orisandt in de Zeespiegel (1623). Thans is het verdwenen; de naam leeft voort in de familienaam Van Orizande, Orisant’ (Schönfeld, Nagelaten Opstellen. Studies op naamkundig gebied 35-36 (1959). De eilanden West- en Oost-Orisant vormden blijkbaar de noordelijkste voorpost van het grote Vlaamse (h)ankeren-gebiedGa naar eind17. Wat wij in het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten missen zijn bewijsplaatsen van (h)ankeren uit Zeeuws-Vlaanderen. Het is zonder meer duidelijk, dat we te maken hebben met een (h)ankeren-gebied dat zich oorspronkelijk uitstrekte tussen de Aa in Frans-Vlaanderen en de (ooster)Schelde. Een systematisch onderzoek in Zeeuws-Vlaanderen, de ‘missing link’ tussen het huidige Vlaanderen en de Bevelanden, had vijftig of honderd jaar geleden, vermoedelijk voorbeelden of relicten van (h)ankeren naar of om aan het licht kunnen brengen. Maar herhaalde ontvolking door overstromingen en oorlogen, gevolgd door nieuwe volksplantingenGa naar eind18, hebben het | |
[pagina 54]
| |
voortleven niet bevorderd van het woord waaraan deze bladzijden zijn gewijd.
juni 1991
Adres van de auteur: Beatrixlaan 7 Warmond
P.S. Prof. dr. Frans van Coetsem schrijft me (11-1-92): ‘het Geraardsbergs kent zeer zeker (h)ank(e)rachtig (niet (h)ankeren en (h)ankerig)...en (h)ank(e)rachtigaard, “iemand die (h)ank(e)rachtig is”’, waar zijn vrouw hem aan herinnerde. |
|