Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 108
(1992)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Jan Konst
| |
[pagina 33]
| |
beschrijft vrees en medelijden als emoties die bij de toeschouwers moeten worden opgeroepen. Samen met de ‘verwondering’, een hartstocht die aan Corneille is ontleendGa naar eind4, worden ze getypeerd als ‘nutte’ hartstochten, omdat ze een didactisch doel dienen. Medelijden met de onschuldige slachtoffers en bewondering voor hun lijdzaamheid voeren namelijk tot een voorkeur (‘liefde’) voor de deugd. En vrees voor de wandaden van de slechte personages voert tot een afkeer (‘haat’) van de ‘ondeugd’.Ga naar eind5 Het Naauwkeurig onderwys maakt in navolging van het Horatiaanse prodesse et delectare een onderscheid tussen ‘nutte’ en ‘vermakelijke’ hartstochten. Deze laatste fungeren niet primair in het kader van de onderwijzende taak van de dichtkunst, maar bepalen het plezier waarmee de toeschouwers naar een tragedie kijken. In concreto worden genoemd nieuwsgierigheid, verlangen en ‘vergenoeging’. Bij de behandeling van het emotioneel effect van de tragedie, maken de belangrijkste zegslieden van NilGa naar eind6 dit onderscheid tussen ‘nutte’ en ‘vermakelijke’ hartstochten niet. Heinsius en Vossius bijvoorbeeld, als ook De la Mesnardière en Corneille, concentreren zich in dat kader op die publieksaffecten, die in het Naauwkeurig onderwys als de ‘nutte’ betiteld worden.Ga naar eind7 Dit betekent echter niet, dat de leden van Nil de theorie over de ‘vermakelijke’ hartstochten zelfstandig ontwikkeld hebben. Zij baseren zich wel degelijk op bestaande opvattingen, die met name in de Franse ‘doctrine classique’ zijn uitgewerkt, maar we zullen zien dat de Amsterdamse theoretici deze in hun toneelpoëtica een nieuwe context verschaffen. In het vervolg staat het drieëndertigste caput uit het Naauwkeurig onderwys centraal, dat de titel draagt ‘Hoe men de Nieuwsgiericheidt en 't Verlangen verwekken zal’. Over het auteurschap van dit hoofdstuk bestaat onzekerheid. Hierop ga ik in de tweede helft van dit betoog kort in. Nieuwsgierigheid en verlangen, zo stelt de auteur van het drieën-dertigste hoofdstuk, moeten gedurende het gehele drama bespeeld worden, zodat de toeschouwer vol aandacht de gebeurtenissen volgen. Voor de uiteindelijk didactische opzet van de tragedie hebben deze ‘vermakelijke’ hartstochten wel een zekere betekenis, want zonder dat het publiek zich betrokken voelt bij de handeling, kun- | |
[pagina 34]
| |
nen de ‘nutte’ hartstochten niet, of in onvoldoende mate, ontstaan. Algemeen geldt dat ‘Nieuwsgiericheid en verlangen meest dezelve hartstocht zyn’, een vaststelling die terug zou kunnen gaan op Les passions de l'âme (1649) van Descartes.Ga naar eind8 Deze laatste definieert de nieuwsgierigheid namelijk als een van de categorieën van het verlangen: ‘la curiosité, qui n'est autre chose qu'un désir de connaître’.Ga naar eind9 In het Naauwkeurig onderwys wordt er tussen beide passiones een temporeel onderscheid gemaakt. Nieuwsgierigheid heeft betrekking op heden en verleden, om precies te zijn op de maatschappelijke status van de personages en hun voorgeschiedenis: Deeze Nieuwsgiericheid is tweederhande of die geene [...] die men heeft om te weeten wie die personaadjen zyn, die op't Tooneel koomen, welke haar staat is, als kooning, Veltheer, Vader, Broeder, Verliefd enz. [...] of die [...] diemen heeft om te weeten al het geen den een of andere persoonaadjen in die staat van verlieftheid, onluk enz. gebraght heeft, of't geen'er korts te vooren gebeurt is [...]Ga naar eind10 Het verlangen richt zich op de toekomst, op de afloop van de tragische gebeurtenissen, en wordt gedefinieerd als ‘een vuurige begeerte, om te weeten welk, en op welk een manier het einde zal zyn dier verhandelingen die noch onvolkoomen zyn’.Ga naar eind11 Juist de gerichtheid op het toekomende wordt in de zeventiende-eeuwse ethica bepalend geacht voor het verlangen. Niet alleen de Stoïcijnse en Aristotelisch-Thomistische traditie zien deze hartstocht in dit licht, ook Descartes stelt ‘qu'elle regarde toujours l'avenir’.Ga naar eind12 Hoe precies het verlangen kan worden opgewekt, wordt in het tweede deel van caput drieëndertig aan de orde gesteld. Grondregel is dat de toeschouwers tot op het laatste moment onwetend blijven over de afloop van de geschiedenis: Om dit verlangen te verwekken, moetmen voor eerst zich zorgvuldig waghten van zo veel oopening te doen door iets te doen zeggen, of te doen doen, waar uit den Toekijker het einde zeekerlyk kan besluiten [...].Ga naar eind13 Ook wanneer de toneeldichter een bekend verhaal dramatiseert, dient hij erop toe te zien dat de wijze waarop de ontknoping zich voltrekt, tot aan het einde een verrassing blijft. Dit is van groot | |
[pagina 35]
| |
belang, ‘om dat, indien de Toekijker in het spel, zelve iets bekendt gemaakt werde, al zyn aandacht noodzaakelijk verflaauwen moet’.Ga naar eind14 De kunst is het publiek enige aanwijzingen te verschaffen, zodat het zich beraadt op een mogelijk slot. Tegelijkertijd moet het feitelijke einde onvoorzien blijven: Den Toekijker mag wel wat speelens hebben, dat is hem mag wel zo veel gezeid worden dat hy eenigsints, doch gantsch niet zeeker, het einde besluiten kan, maar twee of drie gebeurlijke eindens zich verbeelde.Ga naar eind15 De technieken om het verlangen te prikkelen, berusten op de verdeling van de informatie over het drama en het verrassingseffect van het einde. Aan de structuur van de ontknoping (dénouement) besteedt de ‘doctrine classique’ aandacht bij de behandeling van Aristoteles' ‘kwantitatieve onderdelen’ van de tragedie: prologus, episodium, exodus en choricum. De belangstelling van de Frans-Classicisten gaat voornamelijk uit naar de eerste drie, die met de terminologie van Donatus vaak worden aangeduid als protasis, epitasis en katastrophe.Ga naar eind16 Voor de ontknoping gelden duidelijke regels. Deze moet noodzakelijk uit het handelingsverloop voortvloeien, zich snel voltrekken en volledig zijn, in die zin, dat de centrale verhaallijnen tot een bevredigend einde gevoerd worden.Ga naar eind17 Wanneer we nu kijken naar Franse poëtica's uit de zeventiende eeuw, zien we dat de amusementswaarde van het treurspel onder meer met de dénouement in verband wordt gebracht. Zo koppelt d'Aubignac, wiens Pratique du théâtre (1657) welbekend was in de kringen van NilGa naar eind18, het vermaak dat de toeschouwer schept in de tragedie aan een onverwacht en verrassend slot: Que si la Catastrophe n'est point connuë, et qu'il soit de la beauté du Theatre qu'elle en dénouë toutes les Intrigues par une nouveauté qui doive plaire en surprenant, il faut bien prendre garde à ne la pas découvrir trop tost, et faire en sorte que toutes les choses qui doivent servir à la préparer, ne la préviennent point; puis que non seulement alors elle deviendroit inutile et desagreable, mais qu'il arriveroit encore que du moment qu'elle seroit connuë, le Theatre languiroit et n'auroit plus de charmes pour les Spectateurs.Ga naar eind19 | |
[pagina 36]
| |
De redenering, die d'Aubignac hier volgt, vertoont duidelijk overeenkomsten met de gedachtengang in het Naauwkeurig onderwys. Ook het bovenstaand citaat benadrukt het vermaak (‘plaire’) en waarschuwt tegen de verveling die kan toeslaan bij de toeschouwers. Doordat de ontknoping onvoorzien is (‘par une nouveauté’), blijven ze tot op het laatste moment geboeid. Tegen dezelfde achtergrond speelt de kritiek van d'Aubignac op Griekse dramatici, die in zijn optiek in de proloog van de tragedie al te openlijk de afloop van het spel aan de orde stellen: ils ne se contentoient pas d'instruire les Spectateurs de l'histoire precedente, necessaire à l'intelligence de la Piéce; mais ils en faisoient encore sçavoir le Dénoüement et toute la Catastrophe; de sorte qu'ils en prévenoient tous les evenemens: ce qui estoit un défaut tresnotable du tout contraire à cette attente ou suspension qui doit toûjours regner au Theatre, et détruisant tous les agrémens d'une Piéce, qui consiste presque toûjours en la surprise et en la nouveauté.Ga naar eind20 Nogmaals dus de opvatting dat er verstrooiing besloten ligt in een niet verwachte ontknoping (‘en la surprise et en la nouveauté’). Een van de belangrijkste zegslieden van het Naauwkeurig onderwys, CorneilleGa naar eind21, brengt het einde van het treurspel eveneens te berde, en wel in het Discours de l'utilité et des parties du poème dramatique (1660). Net als d'Aubignac doet hij dat in de context van de ‘kwantitatieve onderdelen’ van de tragedie. De exode, stelt Corneille, behoort zo ver mogelijk naar achteren geplaatst te worden in het vijfde bedrijf: Plus on la differe, plus les esprits demeurent suspendus, et l'impatience qu'ils ont de savoir de quel côté elle tournera, est cause qu'ils la reçoivent avec plus de plaisir: ce qui n'arrive pas quand elle commence avec cet [cinquième] acte. L'auditeur qui la sait trop tôt n'a plus de curiosité, et son attention languit durant tout le reste, qui ne lui apprend rien de nouveau.Ga naar eind22 Ook Corneille kiest als invalshoek het amusement (‘plaisir’) dat het drama verschaft. Bovenstaande passus noemt wederom het risico van de verveling bij het publiek, die gedefinieerd wordt als | |
[pagina 37]
| |
het ontbreken van nieuwsgierigheid (curiosité). Van belang is dat daarmee een van de ‘vermakelijke’ hartstochten uit het Naauwkeurig onderwys bij name genoemd wordt. Opvallend is bovendien dat Corneille de uitwerking van een uitgestelde ontknoping op het publiek typeert als ‘l'impatience qu'ils ont de savoir de quel côté elle tournera’. Met deze omschrijving is de definitie van het verlangen in het Naauwkeurig onderwys, die we in het voorgaande tegenkwamen, nauw verwant: ‘een vuurige begeerte, om te weeten welk, en op welk een manier het einde zal zyn dier verhandelingen die noch onvolkoomen zyn’.Ga naar eind23 Het is duidelijk dat de hiervoor geciteerde uitspraken van d'Aubignac en Corneille de achtergrond vormen waartegen de opvattingen over de ‘behaaglijke’ hartstochten in het Naauwkeurig onderwys geprojecteerd moeten worden. In alle drie de bronnen staat het delectare centraal en wordt een uitgestelde en verrassende ontknoping voorgeschreven. We zien hoe Nil een bestaande theorie losmaakt van zijn oorspronkelijke context in Franse toneelpoëtica's. De ‘vermakelijke’ hartstochten spelen bij d'Aubignac en Corneille een rol in de discussie over de opbouw van de intrige. Het Naauwkeurig onderwys daarentegen kent ze een zelfstandige plaats toe bij de behandeling van het emotioneel effect van de tragedie, waaraan naast een nuttig ook een amusant aspect wordt onderscheiden. Door een bestaande theorie op een nieuwe plaats in hun toneelpoëtica te incorporeren, maken de theoretici van Nil hun beschrijving van de publieksbeleving veelzijdiger en completer. Een vergelijkbare gang van zaken kunnen we onderkennen bij de derde ‘vermakelijke’ hartstocht. Functioneren nieuwsgierigheid en verlangen uitsluitend tijdens de opvoering van het treurspel, ‘vergenoeging’ ontstaat pas nadat de gehele handeling zich voltrokken heeft. In algemene zin wordt met deze term de bevrediging aangeduid die het drama de toeschouwers achteraf verschaft: Deze [vergenoeging] word veroorzaakt wanneer in het Treurspel niet alleen niets en geschiedt dat teegen de natuur en waarschynlijkheidt strydt; maar byzonderlijk wanneer de Catastrophe met de verwachting en het gemeene gevoelen der Toekijkers komt uit te vallen, of dat dezelve daar niet geheel teegen en loopt.Ga naar eind24 | |
[pagina 38]
| |
Deze uitspraak pleit ervoor dat de dichter zich terdege rekenschap geeft van de optiek van het publiek. Ook Corneille spreekt in de Trois discours enkele malen over de satisfaction en brengt haar onder meer in verband met de volledigheid van de handeling. Hij illustreert dit aan de hand van Cinna (1640-41), waarin naar zijn mening aan het einde alle vragen die het verloop van de handeling opriep, bevredigend zijn beantwoord. Corneille concludeert: ‘l'auditeur n'a plus rien à demander et sort satisfait, parce que l'action est complète’.Ga naar eind25 Net als het Naauwkeurig onderwys betoogt Corneille dat de afloop in overeenstemming moet zijn met de zienswijze van het publiek. Concreet betekent dit dat de deugd beloond wordt: quand l'événement remplit nos souhaits et que la vertu y est couronnée, nous sortons avec pleine joie, et remportons une entière satisfaction, et de l'ouvrage, et de ceux qui l'ont représenté.Ga naar eind26 Een slot dus dat de toeschouwers een volledige voldoening (‘une entière satisfaction’) schenkt, omdat het, in de termen van Nil, met het ‘gemeene gevoelen’ van het publiek overeenstemt.Ga naar eind27 Net als in het geval van de nieuwsgierigheid en het verlangen, komen we de ‘vergenoeging’ bij Corneille in een ten opzichte van het Naauwkeurig onderwys afwijkende context tegen. Door eveneens de theorie over de satisfaction samen met de traditionele toneelemoties te behandelen, geldt ook hier dat de aanpak van Nil een vollediger bespreking van de emotionele beleving garandeert. Tot slot ga ik, als beloofd, in op het auteurschap van caput drieëndertig, dat tot dusver centraal heeft gestaan. Hierover bestaat enige twijfel, omdat Lodewyk Meyer als schrijver aangewezen wordt in de uitgave van 1765, terwijl Huydecopers aantekeningen uit de originele, maar verloren gegane notulen van Nil Antonius van Koppenol noemen.Ga naar eind28 De theorie over de uitgestelde en verrassende ontknoping, die zoals we zagen in het betreffende caput besproken wordt, is tamelijk algemeen en zij komt in meer of minder uitgewerkte vorm ook in andere hoofdstukken van het Naauwkeurig onderwys voor.Ga naar eind29 Toch is het naar mijn mening zinvol om erop te wijzen dat het systeem van de ‘vermakelijke’ hartstoch- | |
[pagina 39]
| |
ten in elementaire vorm reeds aanwezig is in de ‘Voorreeden’ van Lodewyk Meyers tragedie de Verloofde Koninksbruidt, uitgegeven in 1668. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat Meyer dezelfde thematiek ook in de latere verhandeling van Nil voor zijn rekening heeft genomen. In de ‘Voorreeden’ noemt Meyer het verlangen als een van de ‘behaaglijke’ hartstochten expliciet: Om den handel eens Tooneelspels dan behoorlijk volkomen te maken, worden ‘er veele byzondere onvolkomene daaden vereischt, die der zelve dienen tót trappen, en aanleidingen, en den Anschouwer onderwylen ophouden, in een vermaakelijk, en aanghenaam verlangen. Ghevoeghlijk wordt dit verwekt, op 't einde van yder bedrijf, om den ghanschen handel aan een te schakelen: veroorzaakende aldaar, in 't ghemoedt der Toehoorers, een ghraaghe verwachting van iets, dat in het navolghende uit te werken staat.Ga naar eind30 In de lijn van het Naauwkeurig onderwys wordt het verlangen hier getypeerd als ‘vermaakelijk’ en ‘aanghenaam’. Het voorschrift om specifiek aan het einde van de bedrijven in te spelen op deze hartstocht, is ingegeven door Corneille.Ga naar eind31 Elders in de ‘Voorreeden’ wordt de ontknoping in een inmiddels bekend kader aan de orde gesteld: Kórneille vereischt, dat de uitslagh der gheschiedenisse zo verre na achteren ghevlijdt werde, als mooghelijk is: omdat de ghemoederen der Toekijkers des te langer in verlangen blyven: en 't onghedult, dat hen aanprikt om te weeten, hoe 't met den handel af wil loopen, scherpt hunne aandacht, en schaft meêr vermaaks: 't welk niet ghebeurt, wanneer de zelve, met dit bedrijf zijnen aanvang neemt.Ga naar eind32 Tenslotte nog een laatste citaat, dat laat zien dat ook de ‘vergenoeging’ de haar toekomende plaats krijgt toebedeeld: In de uitkomst, welke haar [de handeling] sluit, dienen dieshalven de Aanschouwers zo wel onderrecht te zijn van den gheheelen toestandt der zaaken, en der ghemoederen van alle die gheene, welke eenigh voornaam deel an den handel ghehadt hebben, dat zy, t'eene maale voldaan, en in allen deele verghenoeghdt, weghghaan.Ga naar eind33 | |
[pagina 40]
| |
Lodewyk Meyer heeft met zekerheid drie van de zeven hoofdstukken over de passiones in het Naauwkeurig onderwys geschreven. Bovenstaande citaten uit de ‘Voorreeden’ bij de Verloofde Koninksbruidt laten zien dat hij misschien ook wel de meest geschikte man is geweest om daarbij nog het hoofdstuk over de ‘vermakelijke’ hartstochten op zich te nemen. Met vier van de zeven capita is zijn aandeel in de beschrijving van de hartstochten groot, maar dit hoeft wellicht niet te verbazen. Meyer was, althans in de ogen van zijn literaire tegenstanders, een dichter die door de hartstochten geobsedeerd was. Zij beten hem tenminste toe, dat zijn Koninksbruidt ‘[...] zoo door-arbeyt, en door-kneet is, dat men verstelt staat, hoe dat het de man al heeft konnen verzinnen! zoo vol van hartstochten, ofte passien, ja in zulken overvloet, dat zy, door hun geduurige scherminge den andren geweldt aandoen!’.Ga naar eind34
Adres van de auteur: Rijksuniversiteit Utrecht Vakgroep Nederlands Trans 10 (binnenstad) 3512 JK Utrecht |
|