Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93
(1977)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Ziel van mijn zielUitgangspunt van dit artikeltje is een aantekening van Kruyskamp in zijn editie van Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (Zwolle, 1968), blz. 203, en wel bij de laatste woorden van de volgende regels (vss. 352-53) van het toneelstuk: De rust Elisabeth is voor my niet gheschapen;
Maar wel voor u, mijn Lief! mijn Ziele van mijn Ziel!
Hierover schrijft Kruyskamp: ‘Deze, toch wel als een “topos” te beschouwen verbinding, schijnt merkwaardigerwijze nog in het geheel niet onderzocht te zijn. Hoewel ook in het Frans (âme de mon âme) en in het Italiaans en Spaans (alma de mi' alma) zeer gangbaar, wordt zij in geen enkel woordenboek van die talen vermeld, en verschillende romanisten die ik ervoor raadpleegde konden mij er niets over vertellen. Bij Bredero zal men wel aan het voorbeeld van het Frans moeten denken, al is spontane formatie natuurlijk denkbaar. Een parallelle, maar niet identieke uitdrukking is het Engelse (in) my heart of heart(s), dat het eerst bij Shakespeare schijnt voor te komen, nl. in Hamlet III, ii, 73: “I will wear him In my heart's core, in my heart of heart”.’ In aansluiting bij deze notitie wijs ik allereerst op het feit, dat het Engelse equivalent van ‘ziel van mijn ziel’ in elk geval in één Engels woordenboek te vinden is, in A New English Dictionary on Historical Principles (Vol. IX, Part I, Oxford 1919, blz. 461), waar de volgende bewijsplaatsen opgegeven worden: ‘1654 Gayton Pleas. Notes III. xiii.165 O persevere (soule of my soule) And act according to thy word. (...) 1864 Browning Dram. Pers., Prospice, O thou soul of my soul! I shall clasp thee again’. In de Nederlandse literatuur zijn verscheidene plaatsen aanwijsbaar met de ‘topos’ waarop Kruyskamp ons attendeert. De volgende opsomming geeft wat ik her en der, met name in de zeventiende-eeuwse poëzie, heb aangetroffen. | |
[pagina 298]
| |
(1) Hooft, het vierde sonnet in de uitgave van Tuynman: Ghentiel goddin alleen besitster van mijn hert,
Schoon Ziele van mijn ziel, meestres van mijn gedachten,Ga naar voetnoot1)
Het sonnet met deze aanhef komt in Achilles en Polyxena voor (de vss. 1043 e.v.). In zijn uitgave van dit spel tekent D'Angremond bij de verbinding in kwestie het volgende aan: ‘ziele van mijn ziel, vgl. vs. 1108; “wezensgrond van mijn innerlijk leven”. Oorspronkelijk een praedicaat van de Godheid, dat uit de Christelijke wijsbegeerte in de late middeleeuwen is overgedragen op het gebied der erotische poëzie’Ga naar voetnoot2). Helaas laat hij het bij deze notitie. In de regel waarnaar D'Angremond verwijst (vs. 1108) komt de verbinding nog eens terug, weer in woorden van Achilles tot Polyxena: u schoone beeltenis,
Die siele van mijn siel, mijns levens leven isGa naar voetnoot3)
Hoofts spel verscheen voor het eerst in 1614. Maar Bredero kan het, toen hij in 1611 zijn Rodd'rick ende Alphonsus schreef, uit handschriften of door vertoningen gekend hebben en we hoeven dus niet per se aan ‘het voorbeeld van het Frans’ te denken.
(2) Hooft, in de slotstrofe van ‘Amaryl, de deken sacht’: Schoone siele van mijn sielGa naar voetnoot4).
Ook via dit lied van Hooft kan Bredero de formule hebben leren kennen, maar dan moet hij in de tweede editie van Den Bloem-hof van de Nederlantsche Ieught van 1610 de drukfout in de versregel (‘Schoone | |
[pagina 299]
| |
ziele van u ziel’Ga naar voetnoot5) wel stilzwijgend verbeterd hebben, net als Van Dis en Smit in hun uitgave van de Bloem-hof gedaan hebbenGa naar voetnoot6).
(3) Spiegel, Lieden op 't Vader ons, in de derde strofe: O aller zielen ziele,
zelfstandich ewich yetGa naar voetnoot7).
Degroote verklaart de eerste regel van dit citaat aldus: ‘oorsprong van alle zielen; of superlatieve genitief: hoogste ziel’. Ik kom verderop op deze interpretatie terug.
(4) Cats, Sinne- en Minne-beelden, in het 41e emblema onder het motto ‘Amica amanti anima’ (d.i.: ‘De geliefde is voor de minnaar de ziel’), waar de minnaar tot zijn lief zegt: Ick was eens op een tijdt tot aen het graf gedreven,
Maer siet ick kreegh terstont meer als mijn vorigh leven
Soo haest u gunstigh oogh maer eens op my en viel:
Ghy zijt mijn ander ick, de ziele mijner ziel.Ga naar voetnoot8)
(5) Dezelfde auteur past de verbinding in zijn Houwelick op God toe: Hy geest van onsen geest, hy onse ware kroon,
Hy siel van onse siel, hy onse groote loon.Ga naar voetnoot9)
| |
[pagina 300]
| |
In de marge voegt de auteur een voor ons belangwekkende noot toe: ‘Anima animae Deus, Bern.’ De plaats waarnaar Cats hier verwijst volgt hieronder.
(6) Joannes Vollenhove, in een sonnet, gericht aan zijn eerste vrouw: O Ziel van myne ziel, hoe raakt myn geest aan 't baren,
Die groot gaat van uw' lof?Ga naar voetnoot10)
Het gedicht met deze aanhef, getiteld Aan mijn Liefste, heeft een motto dat aan Horatius is ontleend: ‘Animae dimidium meae’ (Carmina I, 3, 8), d.i. ‘de helft van mijn ziel’, of, in Vondels vertaling, ‘mijne halve ziele’, d.w.z. ‘mijn dierbare vriend’Ga naar voetnoot11). We zien uit dit Horatiaanse motto, in welke zin we Vollenhoves uitroep ‘O Ziel van myne ziel’ moeten opvatten.
(7) De bekende aanhef van Verwey's Cor cordium: Ziel van mijn Ziel! Leven, dat in mij woont,
Veelnamige Mysterie, die ik noem
Mijn Ik, mijn Zelf, mijn Wezen, - die u toont
Altijd een andreGa naar voetnoot12).
(8) En tenslotte de meest recente vindplaats die ik dankzij een van mijn studentes noemen kan, een plaats uit Het boek Ik van Bert Schierbeek: ‘En een mens is dood als zijn hart niet meer klopt en liefde is liefde maar centen zijn centen en zonder geld kom je nait wieder en het hart is een hart en 't zel haard wezen want gevoel is gevoel en verstand 't verstand en 't laatste hôlt alles bie mekoar, 't is de dijk om de polder, de wieken van de molen, de ziele van 't woater en de ziele der ziel’Ga naar voetnoot13).
| |
[pagina 301]
| |
Bij al deze Nederlandse voorbeelden wil ik nog een Frans citaat voegen. Het is genomen uit La Judit van Du Bartas: Compagnons, si le feu de ce zele non feint
Qui jadis vous brulloit n'est point encor esteint,
Si le soin de vos fils, si l'amour de vos femmes
Peurent oncq' esmouvoir les ames de vos ames
Et si dans votre sein loge un coeur genereux,
Sus, faites-le cognoistre en temps si malheureux:Ga naar voetnoot14)
In de editie-Baïche, die ik hier aanhaal, wordt de woordgroep ‘les ames de vos ames’ als hebraïsme aangeduid; de editor zegt: ‘superlatif hébraïque, formé par le génitif d'un substantiel pluriel qui en détermine un autre; indique une particulière excellence’Ga naar voetnoot15). Als Du Bartas' bedoeling met de verbinding weergegeven mag worden als ‘het diepste van uw wezen’ of ‘het beste van uw innerlijk’, is er echter wel een essentieel verschil met authentieke hebraïsmen als ‘het heilige der heiligen’ (= het allerheiligste) en ‘het lied der liederen’ (onder alle liederen het mooiste). Met ‘les ames de vos ames’ lijkt toch niet iets bedoeld als ‘de beste van alle zielen’, ‘de diepste zielen onder de zielen’, maar: ‘het beste in elk der zielen’. Cats heeft ons op het spoor van Bernard van Clairvaux gezet. Het leidt naar de tiende van zijn Sermones de diversis, een toespraak die de titel draagt ‘De vita et quinque sensibus animae’ (‘Over het leven en de vijf zintuigen der ziel’). Bernardus betoogt daarin, dat God is voor de ziel wat de ziel is voor het lichaam. In de in 1956 verschenen Nederlandse vertaling ‘door enige cisterciënzer monniken van de strenge observantie’ komen we uitspraken tegen als ‘uw God is zonder twijfel uw ziel’Ga naar voetnoot16) (toelichting van de vertalers: ‘God is door het geloof en de liefde de “ziel onzer ziel”’Ga naar voetnoot17) en ‘De waarheid is | |
[pagina 302]
| |
dus het leven van de ziel, de liefde is haar waarnemingsvermogen’Ga naar voetnoot18). Maar de plaats waar het ons nu om begonnen is vinden we in het slotstuk van de toespraak, waaruit ik hier citeer mèt de vertaling van de monniken voornoemd: ‘Illud quoque vestrae nihilominus diligentiae considerandum relinquo, quod quemadmodum artus corporis cadere necesse est, quam cito desieri eos anima vegetare, sic et eas, quas diximus, affectiones, quae sunt velut quaedam animae membra, sine anima ipsius animae (quae Deus est) cadere omnino necesse est: quatenus videlicet aut ex toto non diligatur quod diligendum est; aut non diligatur ad quod debet, aut quomodo debet’Ga naar voetnoot19). Dat is: ‘Ook het volgende laat ik nog aan uw aandachtige beschouwing over: zoals de ledematen van het lichaam vanzelf in verval moeten geraken zodra de ziel ze niet meer voedt, zo kan het niet anders of ook de gevoelens die wij opgenoemd hebben en die als het ware de organen van de ziel zijn, zullen vanzelf verdwijnen als de ziel van onze ziel (en dat is God) daar niet meer aanwezig is. In dat geval bemint men helemaal niet wat men beminnen moet, of men bemint met een bedoeling of op een manier die niet past’Ga naar voetnoot20). Men ziet, dat de bij Cats voorkomende woordgroep ‘Anima animae Deus’ bijna letterlijk zo in de tekst van Bernardus staat. De formule is ook te vinden in het register van Mabillon in de Patrologia Latina 183, kol. 1210. Ze stamt vermoedelijk uit een oude uitgave. Cats kan zo'n uitgave gekend hebben - hij citeert wel vaker uit Bernardus -, hij kan de wending ook uit een concordantie opgediept hebben. In de ‘Index potiorum sententiarum in Opera Divi Bernardi’, opgenomen in Bernardus' Opera, in 1575 bij de Erven van Vincentius Valgrasius te Venetië verschenen, komen we onder verwijzing naar de geciteerde Sermo deze woorden tegen: ‘Anima animae nostrae, deus est’Ga naar voetnoot21). | |
[pagina 303]
| |
Ik weet niet of het spoor dat ons bij Bernard van Clairvaux heeft gebracht ons via hem nog verder terug zal voeren, naar de kerkvaders bijvoorbeeld. Uitgesloten lijkt het me allerminst. Maar voorlopig bevestigt het bovenvermelde de uitspraak van D'Angremond, dat de formule ‘ziel van mijn ziel’ primair een ‘praedicaat’ van God is, afkomstig uit het middeleeuwse scholastisch-mystieke of mystiekscholastische denken, ter aanduiding van de grond van alle leven, overigens niet in de pantheïstische zin die Verwey erin legt. Bernardus' uiteenzetting werpt ook licht op de tweede strofe van Spiegels Lieden op 't Vader ons: God als het levensbeginsel van alle leven. Tegelijk wordt erdoor waarschijnlijk gemaakt, dat Spiegels woorden ‘aller zielen ziele’ niet dienen te worden gelezen als superlatieve genitief (‘hoogste ziel’) noch als ‘oorsprong van alle zielen’, maar op de manier van D'Angremond als ‘wezensgrond van het innerlijk leven van alle mensen’. Spiegels ‘verdediging’ van de ondoorgrondelijkheid van God, zoals die voorkomt in de strofe waarvan hierboven onder (3) de aanhef is geciteerd, en die samen te vatten valt in de woorden ‘ik ben niet eens in staat mijn eigen ziel te begrijpen die in mijn lichaam leeft’, krijgt in het licht van Bernardus' toespraak een bijzonder accent: als ik mijn eigen ziel als levensbeginsel in mijn lichaam niet vatten kan, hoe zal ik dan de ziel van mijn ziel, dat is God, kunnen begrijpen?Ga naar voetnoot22) De door D'Angremond veronderstelde ontwikkeling waardoor de godsdienstige formule overgedragen is ‘op het gebied der erotische poëzie’ wordt door de verzamelde gegevens niet weersproken. Verder onderzoek zal die gang van zaken moeten bevestigen.
Heiloo, november 1977 L. Strengholt |
|