Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93
(1977)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Revius (en Huygens) en PetrarcaBehalve de imitatio van Petrarca in Revius' sonnet Petri tranen die ik indertijd heb aangewezenGa naar voetnoot1), valt er nog een reeks plaatsen op te sommen waarin de Deventer dichter gebruik maakt van Petrarca's Italiaanse poëzie, voor zijn eigen doeleinden. In deze bijdrage releveer ik die plaatsen met hun Italiaanse voorbeelden. Van de laatste geef ik een Engelse vertaling die ik ontleen aan de uitgave van Robert M. Durling, Petrarch's Lyric Poems. The Rime sparse and Other Lyrics (Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts, and London, England 1976). | |
(1)In Revius' sonnet Kinder-moort wordt de schare van de door koning Herodes omgebrachte kinderen van Bethlehem in de hemel ontvangen zoals dat in Petrarca's poëzie met Laura gebeurt. Revius (editie-Smit, I, blz. 194, r. 5-6) zegt: Een vliegende geswerm der engelen vercoren
Omvinck den cleynen hoop geplettert en doorwont,
en daarbij valt het adjectief ‘vercoren’ bij het substantief ‘engelen’ op. Het is een parallel van de inzet van het sonnet waarin Petrarca Laura's tenhemelopneming beschrijft (Durling nr 346, blz. 543, r. 1-4): Li angeli eletti et l'anime beate
cittadine del Cielo, il primo giorno
che Madonna passò, le fur intorno
piene di meraviglia et di pietate.
Vert.: ‘The elect angels and blessed souls who are citizens of Heaven, | |
[pagina 290]
| |
the first day that my lady passed over, came around her full of wonder and reverence’ (Durling, blz. 542). De Italiaanse commentatoren verschillen van opvatting over de interpretatie van dat ‘eletti’: is de bepaling onderscheidend, zodat deze ‘hemelse’ engelen tegenover de verdoemde engelen worden geplaatst? Of is het adjectief karakteriserend en dient het min of meer als epitheton ornans, met de betekenis ‘heilig, gelukzalig’? Met betrekking tot Revius' bepaling ‘vercoren’ kiezen de commentatoren (StapelkampGa naar voetnoot2), BuitendijkGa naar voetnoot3)) voor de laatste opvatting. In elk geval lijkt de keuze van het woord door de lectuur van Petrarca bepaald. Marot, die het sonnet van Petrarca in het Frans vertaalde, maakte er ‘les anges precieux’ van: Le premier jour que trespassa la belle,
Les purs espritz, les anges precieux,
Sainctes et sainctz, citoyens des haultz cieulx,
Tout esbahys vindrent à l'entour d'elle.Ga naar voetnoot4)
Maerten Beheyt vernederlandste Marots vertaling in Den Nederduytschen Helicon als volgt: Den eersten dagh/ doe doot was d'overschoone/
De gheesten reyn/ end' weyrdigh' Enghels soet/
De Heyligh' al/ end' Hemel-borghers goet/
Verwondert seer/ omringden haer persoone.Ga naar voetnoot5)
| |
(2)Revius eindigt een van zijn gedichten over Jezus' hemelvaart (T'selve, I, blz. 233-34) met de volgende woorden: O siele vliecht om hooch, o aerde neemt het lijf,
Want Jesus, dunckt my, roept waer ick so lange blijf.
| |
[pagina 291]
| |
Deze ‘roep’ van de ten hemel gevaren Jezus is m.i. petrarkeïsch. In hetzelfde sonnet waarvan onder (1) het begin is geciteerd (Durling nr 346) lezen we in de terzinen dit: Ella, contenta aver cangiato albergo,
si paragona pur coi più perfetti
et parte ad or ad or si volge a tergo,
mirando s' io la seguo, et par ch' aspetti;
ond' io voglie et pensier tutti al Ciel ergo
perch' i' l'odo pregar pur ch' i' m'affretti.
Vert.: ‘She, glad to have changed her dwelling, is equal to the most perfect souls, and still from time to time she turns back, looking to see if I am following her, and seems to wait; and so I raise all of my desires and thoughts toward Heaven, for I hear her even pray that I may hasten’ (Durling, blz. 542). Marot heeft de laatste regel aldus weergegeven: Car je l'oy bien crier que trop je tarde.Ga naar voetnoot6)
Bij Beheyt is dat geworden: Sy roept/ ick hoort/ dat ick te langhe toeve.Ga naar voetnoot7)
Vooral in deze laatste versie springt de gelijkenis met Revius' slotregel, hierboven geciteerd, in het oog. Dat kan wel het eenvoudigst daaruit verklaard worden dat Revius Marots werk kende. Marots ‘que trop je tarde’ en Revius' ‘waer ick so lange blijf’ corresponderen met elkaar tegenover Petrarca's ‘ch' i' m'affretti’, evenals trouwens ‘crier’ en ‘roept’ tegenover ‘pregar’. De Nederlandse dichter baseert zich hier dus vermoedelijk slechts indirect op zijn Italiaanse voorganger. De waarschijnlijkheid van de ontlening wordt verhoogd door de eendere plaats: aan het eind, zowel bij Petrarca (en zijn vertalers) als bij Revius. | |
[pagina 292]
| |
(3)Het vijfde sonnet in de cyclus die aan de dood van Gustaaf Adolf is gewijd, Tranen-vloet enz., eindigt met deze terzine (II, blz. 146): Nu ligdy. en het volck dat u soo heeft bemint
Siet haer verwachtinge verdwenen inden wint.
De liefde leeft noch, maer de hope is gestorven.
In de laatste regel is de echo waarneembaar van een regel uit een sonnet van Petrarca (aanhef: ‘S' Amor novo consiglio non n'apporta’; Durling nr 277, r. 4, blz. 457): ché 'l desir vive e la speranza è morta.
Vert.: ‘for desire lives though hope is dead’ (Durling, blz. 456). Dezelfde versregel herinnert Huygens zich als hij na de dood van zijn Sterre, in mei 1637, een troostbrief van René Descartes ontvangt, waarin de wijsgeer in een nogal kille consolatio zegt dat het verlangen vanzelf afsterft als de hoop haar grond verloren heeft. Als Huygens dat leest schrijft hij in de marge van Descartes' brief de zojuist aangehaalde woorden uit PetrarcaGa naar voetnoot8). Dat bevestigt hetgeen in de discussie over het sonnet Op de dood van Sterre naar voren is gekomen, nl. dat Huygens na het heengaan van zijn vrouw troost gezocht heeft in de lectuur van de Italiaanse dichterGa naar voetnoot9). | |
(4)Naar aanleiding van de dood van Frederik V van de Palts, de Winterkoning, in november 1632, schreef Revius twee sonnetten. Het eerste is de Clachte van Elisabeth door Gods genade Coninginne van Bo- | |
[pagina 293]
| |
hemen (...) op het overlijden des Conincx hares mans, het tweede geeft het Antwoorde des Conincx (editie-Smit, II, blz. 149-50). De klacht van de bedroefde weduwe eindigt met een anaforisch opgezette drievoudige sententie; de aanhalingstekens geven het spreukmatige karakter aan: ‘Voorseker sijn wy niet als assche ende stof!
‘Voorseker is maer roock al 'swerelts eer en lof!
‘Voorseker is maer druck en bitterheyt ons leven!
Dit slot is gemodelleerd naar Petrarca's sonnet ‘Soleasi nel mio cor star bella et viva’ (Durling nr 294, blz. 473), daarvan eveneens de laatste terzine: Veramente siam noi polvere et ombra,
veramente la voglia cieca e 'ngorda,
veramente fallace è la speranza.
Vert.: ‘Truly, we are dust and shadow; truly, desire is blind and greedy; truly, hope deceives’ (Durling, blz. 472). | |
(5)In het Antwoorde des Conincx op die klacht wordt de overledene in petrarkeïsche stijl voorgesteld als sprekende vanuit de hemel. De laatste vier regels van het sonnet luiden aldus: Wat soeckty? dat ick, die den hemel heb verworven,
Ter aerden, ja weerom ter hellen my begeef?
Of vreesdy dat ick hier niet blydelijcker leef?
Ah! leefdet ghy soo wis als ick niet ben gestorven!
Petrarca lijkt ook hier met vrucht door Revius gelezen. Voor de eerste twee versregels van het zojuist gegeven citaat valt te wijzen op Durling nr 345, het sonnet met de aanhef ‘Spinse amor et dolor ove ir non debbe’, waar de dichter in regel 10, sprekend over de gestorven en ten hemel opgenomen Laura, zegt (Durling, blz. 543): né vorrei rivederla in questo inferno
| |
[pagina 294]
| |
Vert.: ‘nor would I wish to see her again here in this hell’ (Durling, blz. 542). Vergelijk hiermee ook Huygens in zijn troostdicht Aende bedruckte moeder van Ioffw. Anna Margareta Kien. 1661 (Gedichten, editie-Worp, VI, blz. 303-04), r. 39-41: Kont ghij soo Moeder zijn,
Dat ghijse weder wenscht in d'afgeleden pijn,
Om weer uw troeteling in desen poel te wesen?
Dat Huygens hier werkelijk Petrarca in gedachten heeft, wordt bewezen door een parallel uit zijn eigen werk, de Naeniae (‘Lijkklachten’) over Sterre's sterven van december 1638: Crudele votum, quo superne, si queas,
In has paludes retrahare, in hanc Stijgem,Ga naar voetnoot10)
in de vertaling van D. Kuijper Fzn.: 'k Acht wreed een wens, waardoor van boven g', als dit kon,
Naar dit moeras werd neergehaald, naar dezen poel.Ga naar voetnoot11)
Welnu, in de marge bij de geciteerde Latijnse versregels heeft Huygens dezelfde woorden uit Petrarca neergeschreven: ‘Non vorrei riuederla in questo inferno’Ga naar voetnoot12). Het betreft hier een interessant consolatio-thema, dat in de door Mevrouw Witstein gereleveerde argumenten (naar O. Schantz) thuishoort onder het derde argument ‘mors mala solvit’Ga naar voetnoot13). In haar behandeling van Huygens' Naeniae brengt Mevr. Witstein het thema in de geciteerde regels nadrukkelijk onder de aandacht: ‘Niet de hogere macht die de geliefde vrouw tot zich neemt is wreed, zoals de “crudelis | |
[pagina 295]
| |
Parca” bij de Ouden, maar het gebed van de achterblijvende om haar terugkeer uit de hemelse zaligheid’Ga naar voetnoot14). Het ziet ernaar uit, dat Petrarca Huygens aan deze gedachte geholpen heeft. In 1661 neemt Huygens die nog eens op om er de moeder van een gestorven meisje mee te troosten en te vermanen, zoals we hierboven gezien hebben. | |
(6)Wat de laatste regel uit het vorige citaat van Revius aangaat (‘Ah! leefdet ghy soo wis als ick niet ben gestorven!’) vergelijke men Durling nr 342 (aanhef: ‘Del cibo onde 'l signor mio sempre abonda’), waarin Laura na haar dood de dichter in de droom verschijnt en zelf de consolatio van de eenzame minnaar ter hand neemt (Durling, blz. 539, de laatste terzine): ‘Che val,’ dice, ‘a saver chi si sconforta?
Non pianger più, non m'ài tu pianto assai?
ch' or fostu vivo com' io non son morta!’
Vert.: ‘“What good”, she says, “is knowledge to one who despairs? Weep no longer, have you not wept for me enough? For would that you were as much alive as I am not dead!”’ (Durling, blz. 538). We constateren ook hier, dat de ontleende regel op dezelfde plaats in beide gedichten voorkomt, te weten aan het eind. Dat is natuurlijk geen toeval. Tenslotte wijs ik erop, dat in hetzelfde antwoord van de overleden Winterkoning aan zijn bedroefde vrouw de voorlaatste regel van het laatst geciteerde fragment uit Petrarca echoot in deze woorden (Antwoorde, r. 1-4): Princesse, die mijn hert gevangen hadt genomen
En doe het bloessemen, en doe het vruchten droech,
Gelooft my, 'tis te veel, of eenmael al genoech
Om mynentwil gestort der tranen heete stromen.
Uit alles blijkt dat bij Revius de poëzie van Petrarca, in elk geval die over de dood van Laura - alle hier ter sprake gebrachte gedichten | |
[pagina 296]
| |
stammen uit de afdeling ‘In morte di Madonna Laura’ -, voorin het bewustzijn zat. In het verwerken van herinneringen uit zijn lectuur is hij kind van zijn tijd, maar toch ook een meester in het vak. Laat het waar zijn dat wij (met enige moeite) op het spoor van zijn ontleningen weten te komen, de boeren hebben het, om met Vondel te spreken, zeker niet bespeurd. En als geleerde tijdgenoten het opmerkten, zal hun waardering voor zo'n zelfstandige verwerking van sommige trefzekere verzen van de grote Italiaan er niet minder om zijn geweest.
Heiloo, oktober 1977 L. Strengholt |
|