Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93
(1977)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |||||||||
Linkse schimmenDe geest van den wijze richt zich naar rechts, maar Het MNW geeft een grote verscheidenheid aan betekenaren voor ‘links’, waarvan blijkens een recent onderzoek van het DialectenbureauGa naar voetnoot1) alleen een variant van een der minst frequente t.w. linc (MNW IV 661) nog levend is; daarnaast zijn loft (Friesland) en slinks en var. (vnl. Zeeland, Vlaanderen, Brabant, Limburg) dialektisch nog bekend. De gewone mnl. woorden voor ‘links’ zijn slinc en lucht(er), terwijl MNW IV 661 verder nog opgeeft het zuid-oostelijke winster, de in de Theutonista voorkomende vormen loorts (loyrts, luerts) (zie ook MNW IV 778), hoede en hoene. Bij de opsomming i.v. linc wordt nog niet genoemd mnl. suchter (MNW VII 2399) waarmee de bewerker ook zijn problemen had. Het mag opvallend heten, dat van de acht opgegeven benamingen er liefst vier, t.w. loorts, hoede, hoene en suchter, onverklaard zijn. MNW III 475 neemt overigens aan dat hoene een schrijffout is voor hoede. In deze bijdrage wil ik een poging doen de nederlandse vormen hoede, hoene en suchter te verklaren. Voor de overige zie IEW 964 (lucht(er) < *(s)leup/bh- cf. eng. left); IEW 1147 (winster < *u̯enistro- cf. oi. vāma- ‘links’); IEW 959 ((s)link < *(s)le-n-g- cf. oi. laṅga- ‘lam’). Loorts (loyrts, luerts) is ook op nederduits en hoogduits gebied opgetekend: nederr. lorz, lurz (MNW IV 661; voor een verklaring zie H.M. Heinrichs, Festschrift-Cordes II, 112-119), beiers lërz, lërc (Kluge, Etym. W. 433) en zou een breder onderzoek vereisen. Ook mnl. avesc, dat blijkens MNW en WNT I i.v. AAFSCH | |||||||||
[pagina 284]
| |||||||||
‘slinks’ in de moderne betekenis kan aanduiden, laat ik buiten beschouwing, evenals klook op de kaart van Van Ginneken. Laten we ons derhalve beperken tot hoede/hoene en suchter. | |||||||||
a. hoeneMNW, III 475 geeft: ‘...en de rechteren (hant) wylle dat men em bare, en de hoene hant en wyl neet baren..., < 16e e. > Wilk. v. Humst. 25, 38 (Pro Excol. dl. 3) - Het woord kan niets anders beteekenen dan linker, doch de vorm is onverklaard. Zou misschien hetzelfde woord bedoeld zijn als het bnw. hoede, dat insgelijks de bet. linker heeft, en is hoene misschien verschreven voor hoede?’ Hierbij zijn een paar opmerkingen op hun plaats: De bewerker van het MNW voegt in het aangehaalde citaat achter ‘rechteren’ het woord hand in, maar bewijst daarmee alleen deze tekst volledig mis te verstaan. Immers rechteren is hier subst. n.l. iudices, en de aangehaalde tekst betekent zoveel als: ‘...en de rechters willen, dat men hem aanklaagt en de beledigde partij wil niet klagen...’. Hoene hangt samen met het ww. honen ‘in woord en daad beledigen’, cf. de artikelen honehant, honemensche, in Schiller-Lübben, 2, 294. Hiermee kan het artikel hoene ‘links’ uit het MNW verdwijnenGa naar voetnoot2). | |||||||||
b. hoedeMNW III 460 geeft: ‘...deen ter rechter hant, dander ter hoeder, Wap. Rog. 1560 - Er moet hier klaarblijkelijk een bnw. gebruikt zijn met de beteekenis linker; synon. van mnl. luchter, gelijk in het gelijkluidende verhaal, Rijmb. 24861, ook staat. Het woord is van elders in het Germ. onbekend; maar kan verwant zijn met het woord voor linker in de kelt. talen, nl. ciotan, ciotog, manus sinistra; gal. ciotach.’ Ook wat dit hoede betreft is er m.i. sprake van een interpretatie- | |||||||||
[pagina 285]
| |||||||||
fout. De tekst in de uitgave van E. von KauslerGa naar voetnoot3), die als bron van het MNW is gebruikt, luidt als volgt: Dewangelie maect ons vroeder
1560[regelnummer]
Dat Sebedeus kinder moeder
Cristumme leide voer hant,
Dat hare II sonen bi hem behoeder
Sitten mochten ten hemelschen voeder
In dat zaleghe lant,
1565[regelnummer]
Deen te rechter hant, dander ter hoeder
Niet sprac te hem der salicheit spoeder,
So ict bescreuen vant,
Ne waer ten tween keerdi die scouder
Ende warp hem lieden sinen loeder,
1570[regelnummer]
Dat was der passyen bant,
Die cort was becant.
Hierbij is op p. 427 van Kausler's editie aangetekend: ‘1565 hoeder ist dem Zusammenhange nach nothwendig: linker’ en het is deze betekenis, die tenslotte in het MNW is terechtgekomen. Maar is de betekenis ‘linker’ zo ‘nothwendig’? Het zij toegegeven, dat deze voor de hand ligt, maar van alle heteroniemen van ‘links’, en dat zijn zoals we hierboven zagen: slinc, luchter, loorts, winster, suchter, past er geen in het rijm. Komt nu als een deus ex machina het verlossende hoeder ‘links’, dat verder nergens is geattesteerd en in geen enkele verwante taal is aangetroffen, de schrijver te hulp? Ik meen dat hier niet het antoniem van ‘rechts’ gebruikt is, maar een algemeen antoniem tw. ‘ander’, en wel in zijn Westvlaamse (ingwaeoonse) vorm: oeder, met een anorganische h-, als hu, huwer, hute(n), hel, hent (passim) in deze tekst. Voor hoeder < ôþar < *onþar < *anþar, cf. osa. ôðar, eng. other. Gallée, Vorstudien zu einem Altnd. Wtb. i.v. ôðar geeft: en land van Medebikie ende othar van Suththorpe, en, ib. p. 526: ‘thia othera’ ‘alii’. Voor het westelijke nederlands zijn te vergelijken de bekende gevallen als ons: uus; gans: goes; mond: mude; *bans-: boes; *smanp-: smnoe(d); enz. | |||||||||
[pagina 286]
| |||||||||
Het ingwaeoonse oeder ‘ander’ hoeft ons dus juist in deze westelijke tekst niet te verwonderen. Westelijke kenmerken zijn nog in deze tekst bijv. ou i.p.v. oe voor gutturalen (louch: lachte); de prokope en prothesis van h; beede: beide. De verklaring van (h)oeder als ‘ander’ heeft het voordeel dat geen - overigens onbekend - woord hoeder ‘links’ hoeft te worden aangenomen en dat de schrijver van de Wapene Rogier beter tot zijn recht komt. Ten eerste vindt hij n.l. een oplossing voor het probleem om de tegenstelling rechts: links uit te drukken, zonder het hier niet passende woord ‘links’ of heteroniemen te gebruiken, ten tweede vermijdt hij hierdoor het gebruik van tweemaal ‘ander’ in dezelfde zin: dander ter ander; ten derde lijkt mij hier toch sprake van een etymologisch spelletje met een dialekt-(= spreektaal-) vorm en een algemene (= schrijftaal-)vorm. Zijn bovenstaande overwegingen juist, dan kan ook het artikel hoede uit het MNW verdwijnen. | |||||||||
c. suchterMeer zekerheid bestaat er aangaande suchter. MNW VII 2399 heeft het lemma van een sterretje voorzien en merkt op: ‘Waarschijnlijk heeft in het hs. overal gestaan luchter “linker”, waarvan de l met een lange s is verward.’ De citaten in MNW t.a.p. luiden:
Ook Stallaert, 2, 177-1 i.v. LUCHT, luchter, lufter laat zich in soortgelijke bewoordingen uit: ‘De uitgever dezer chiromantie dacht niet aan 't rechte woord luchter, en zag er 't woord lijder in.’ Al deze plaatsen zijn geciteerd uit de Chiromantie van Meester Jan Yperman, uitg. door F.A. Snellaert in Belgisch Museum X (1846), p. 266-284. | |||||||||
[pagina 287]
| |||||||||
Nu zijn beide veronderstellingen, van MNW en van Stallaert, onjuist: in het handschrift staat wel degelijk een s
- vergelijk de s in met de l in - en ‘de uitgever dezer chiromantie’ (F.A. Snellaert) dacht n.l. wel aan luchter en was zich van de betekenis ‘linker’ wel degelijk bewust: ‘Suchtere. Het was verscheidene jaren geleden dat ik het afschrift van Willems gelezen had, en herinnerde my het stuk alleen als my belangryk te hebben voorgekomen onder het opzicht van zeden en taalkunde. Ik gaf hetzelve aen den drukker zonder het te lezen, en verklaerde het woord suchter met de overtuiging dat het niet misschreven was, en in de onwetendheid dat de handwaerzeggery niet onverschillig op beide handen gedaen wordt. Uit deze en uit andere plaetsen blykt het evenwel dat suchter gelyk staet met luchter (linker) het zy dit eene schryffout is, het zy de schryver daervoor zyne reden had; want in Willems afschrift is het bestendig met eene s gespeld. De bedoelde lyn wordt anders ook de gezondheids lyn geheeten.’ (Belgisch Museum X (1846), p. 275, noot 2.) Ook in de recente uitgave van de Chiromantie door L.J. Vandewiele, Scient. hist. 8 (1966) 181-202, wordt steeds suchter met een s gelezen, evenwel de eerste keer met de aantekening (a.w.p. 188 noot 20): ‘dit woord komt niet voor bij Verdam; het betekent linker en zal wel een ander vorm zijn van luchter, linker. Op andere plaatsen wordt de suchtere lijn ook middellijn geheten.’ Het is wat ongelukkig, dat deze verklarende noot twee onjuistheden bevat. De eerste is natuurlijk, dat het woord wèl bij Verdam voorkomt, de tweede is dat de suchter linie niet óók middellijn wordt genoemd. Het is alleen zo dat de suchter linie (vanden driehoecke) tegelijkertijd de middelste linie (vander hant) is, en dat is heel iets anders.
Wat nu de etymologie betreft is er een goede kans dat we hier te doen hebben met de mnl. opvolger van onl. swifter- germ. *swiftar- ‘links’. | |||||||||
[pagina 288]
| |||||||||
Gysseling gewaagt in zijn Top. Wdb. 949 van ‘Swifterbant (gouw op de Veluwe) Suifterbant, 793 kop. begin 10e; Suiftarbant 796 kop. begin 10e’. Vergelijken we hiermee Testerbant (< *tehstar- ‘rechts’ cf. lat. dexter) dan ligt de betekenis links voor de hand. tehs(tar)- treffen we nog aan in bijv. Tessel, Texel < *tehslō; Testerep < *tehstara-raipa- en Tessenderlo < *tehswandra-lauha-, *swiftar misschien in PN Süchteln (Gysseling, Top. Wdb. 944) Suftele, 1136; Suphtele, 1123-47;...Suchtele, 1159. Twee welbekende klankwetten hebben dus hier op nederlandse bodem gewerkt: ‘onder bepaalde, niet met zekerheid vast te stellen omstandigheden ging wĭ, wĕ in u over’ (Schönfeld p. 61) cf. *swestar > zuster; swelc, swilc > zulk; twisken > tussen en de overgang van -ft- tot -cht-: *swiftar > suftar > suchter. Dit *swiftar- kan op zijn beurt weer samenhangen met Ie. *seu̯(i)-/su̯ei- (IEW 1041), waarvan het een ‘labialerweiterung’, zal zijn, dus *su̯ip-, zoals oi. savyá-, oksl. šsujĭ ‘links’ thematisch, met -o-, van *seu̯i gevormd zijn.
Samenvattend is van de besproken vormen hoene, hoede en suchter het volgende op te merken:
hoene: dit is mnd. hône en betekent ‘beledigd’ cf. Schiller-Lübben i.v. honehant. hoede: hs.: hoeder, m.i. de ingwaeoonse vorm voor ander, osa. ôðar, west-mnl. (h)oeder. suchter: géén schrijffout voor luchter, maar de mnl. vorm van germ. *swiftar-, onl. swifter- (cf. Swifterbant).
Dit zou betekenen, dat hoene en hoede uit het MNW kunnen verdwijnen en dat suchter in ere wordt hersteld.
Leiden, Driekoningen 1977 W.J.J. Pijnenburg |
|