Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93
(1977)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
De herdrukken van Jacques Perks gedichtenZoals het titelblad aangeeft, is de eerste uitgave van Jacques Perks Gedichten bezorgd door C. Vosmaer en Willem KloosGa naar voetnoot1). Elders is besproken dat de ontstaansgeschiedenis van deze bundel echter ingewikkelder is, daar ook Albert Verwey en Ds. M.A. Perk een rol hebben gespeeld bij de voorbereidende werkzaamhedenGa naar voetnoot2). De editio princeps is ongewijzigd maar ‘vercierd’ herdrukt in 1897Ga naar voetnoot3), 1898Ga naar voetnoot4) en 1899Ga naar voetnoot5), terwijl tussen 1901 en 1938 - het jaar van Willem Kloos' overlijden - een zeventiental soms vermeerderde en gewijzigde herdrukken het licht heeft gezienGa naar voetnoot6). | |
[pagina 232]
| |
Betreffende het tot stand komen van de eerste editie in 1881 en 1882 staan heel wat gegevens ter beschikking dankzij De briefwisseling Vosmaer-KloosGa naar voetnoot7), G. Stuivelings opstel ‘Rondom Perks nalatenschap’Ga naar voetnoot8), zijn biografie Het korte leven van Jacques PerkGa naar voetnoot9) en inleiding ‘Vosmaer, Perk en Kloos’Ga naar voetnoot10). Over de gang van zaken achter de schermen bij de vele herdrukken is dit evenwel niet het geval, aangezien Stuivelings nota's uitsluitend de ingrijpend herziene uitgaven van 1901Ga naar voetnoot11), 1907Ga naar voetnoot12) en 1917Ga naar voetnoot13) als zodanig behandelen. In de nota bij de herdruk van 1901 worden de sonnetten in de negende jaargang van De nieuwe gids besproken, die later zijn opgenomen in de vierde druk, waarbij de oorspronkelijke volgorde van de eerste uitgave verloren ging. De nieuwe commentaren uit 1907 en Kloos' ‘Slotbeschouwing over den zoogen. “Perk-strijd” van uit het kalme standpunt van den wezenlijken Jacques Perk’ uit 1917 komen in twee afzonderlijke nota's ter sprake. Hoewel vele dokumenten waarschijnlijk als verloren moeten worden beschouwd, zijn toch enkele tientallen concepten, brieven en briefkaarten van Willem Kloos, S.L. en S.G. | |
[pagina 233]
| |
van Looy, Hein Boeken, M.A. Perk, C.H. van Deventer-Perk, Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe en A.W. Sijthoff bewaard gebleven die enig licht werpen op een en ander en de nota's van Stuiveling niet weersprekenGa naar voetnoot14). Aan het persklaar maken van de herdrukken hebben Vosmaer, Verwey en Ds. Perk niet meer meegewerkt. Carel Vosmaer was op 12 juni 1888 te Territet aan het meer van Genève overleden en de vriendschap tussen Albert Verwey en Willem Kloos werd in 1889 verbrokenGa naar voetnoot15). Verder had M.A. Perk in 1882 de auteursrechten cp de bundel verkocht aan de uitgever van de eerste druk, H. Pyttersen Tz. te Sneek, die ze met het restant van de oplage tussen 7 oktober 1886 en 1 oktober 1891 op zijn beurt overdroeg aan S.L. van Looy te Amsterdam, een neef van Jacobus van LooyGa naar voetnoot16). Te beginnen met | |
[pagina 234]
| |
de prachtige geheel door T. Nieuwenhuis ‘vercierde’ editie - een monument van boekverzorgingskunstGa naar voetnoot17) - verschenen vanaf 1897 alle verdere uitgaven bij hem, totdat zijn fonds per 1 januari 1928 overging naar A.W. Sijthoff te Leiden, die de Gedichten nogmaals oplegde in 1929, 1938 en 1944Ga naar voetnoot18). Een merkwaardige samenloop van omstandigheden wilde, dat de firma die in december 1879 zich weigerachtig toonde Jacques Perks sonnettenkrans ‘Een ideaal’ uit te geven, omdat dergelijke uitgaven in de regel een te groot verlies opleverden, sinds 1928 zijn inmiddels klassiek geworden Gedichten in de handel zou brengenGa naar voetnoot19)! Uit geen enkele herdruk blijkt dat M.A. Perk, die op 15 december 1916 te Amsterdam hoogbejaard overleed, tussen 1883 en 1916 zich hiermee nog heeft bemoeid. Toch is er een ingezonden brief van hem bekend, die aantoont dat hij de lotgevallen van het werk van zijn zoon wel degelijk heeft gevolgd. | |
[pagina 235]
| |
In de Nieuwe Rotterdamsche courant verscheen op 3 oktober 1893 dit anonieme berichtGa naar voetnoot20):
Naar wij vernemen, zal de Nieuwe Gids, in de twee eerste afleveringen van den nieuwen jaargang, een groot aantal onuitgegeven verzen van Jacques Perk mededeelen.
Nog dezelfde dag reageerde Ds. Perk op deze tijding met een ingezonden briefGa naar voetnoot21).
Amsterdam, 3 Oct. 1893. | |
Aan de Redactie van de Nieuwe Rotterdamsche Courant.Mijne Heeren!
Onder de rubriek Kunst en Letteren wordt door u in het Avondblad van uw nommer van heden medegedeeld dat, naar door u is vernomen, de beide eerste afleveringen van den nieuwen jaargang van De Nieuwe Gids een aantal onuitgegeven gedichten van Jacques Perk zullen bevatten. Ik moet de juistheid van dit bericht ten sterkste betwijfelen. Wat toch is er geschied met de letterkundige nalatenschap van mijnen veelbelovenden en onvergetelijken zoon? Eenige weken na zijn overlijden, in den aanvang van 1882, heb ik haar in handen gesteld van wijlen mr. C. Vosmaer en den heer Willem Kloos, beiden letterkundige vrienden en vertrouwden van den jongen dichter. Op mijn verzoek namen zij de taak op zich de verzameling te schiften en daaruit de gedichten te kiezen, die hun geschikt voorkwamen om in een bundeltje te worden bijeengebracht en de uitgave daarvan te bezorgen. Door de wijze waarop zij zich van die tijdroovende en zeker niet gemakkelijke taak kweten, hebben zij zich aanspraak verworven op mijne hartelijke erkentelijkheid en eenen dienst bewezen aan onze vaderlandsche letterkunde. | |
[pagina 236]
| |
Na de verschijning van het keurig uitgevoerde bundeltjeGa naar voetnoot*) ontving ik alle schrifturen terug. Met beide heeren kwam ik toen overeen niets van dit alles ooit te laten drukken. Het beste van Jacques Perk's letterkundige arbeid toch was opgenomen in dien bundel. De rest, minder rijpe vruchten van zijn groot talent, en wier mededeeling zijnen naam eer afbreuk zou doen dan dien verhoogen, moest om die reden naar het oordeel der h.h. Vosmaer en Willem Kloos onuitgegeven blijven. Aan die afspraak getrouw heb ik sinds meer dan eens geweigerd iets uit de letterkundige nalatenschap van mijnen zoon ter plaatsing in weekblad of tijdschrift af te staan. En nu kan ik mij niet voorstellen dat iemand ter wereld in het bezit is van een aantal verzen van Jacques Perk, tenzij hij daarvan indertijd kopie hebbe genomen, en daarbij - hoe men de vrijheid zou kunnen nemen tot eene uitgave daarvan zonder mijne toestemming en zelfs buiten mijne voorkennis over te gaanGa naar voetnoot21 bis). Het is op grond van deze overweging dat ik meende de juistheid van bovenbedoeld bericht te moeten betwisten.
Hoogachtend, Uw. dienstw., M.A. Perk.
Daar Ds. Perk in 1882 wel de rechten op de gedichten in de bundel had verkocht aan de uitgeverGa naar voetnoot22), maar blijkbaar niet op het werk dat toen onuitgegeven bleef, kon hij inderdaad met klem protesteren tegen de voorgenomen publikatie van deze laatste teksten zonder zijn voorafgaande toestemming. In dit licht bezien is het merkwaardig dat er niets bekend is van eerder openlijk bezwaar zijnerzijds tegen het | |
[pagina 237]
| |
openbaarmaken van gedichten door Betsy Perk in De leeswijzerGa naar voetnoot23), Willem Kloos in De nieuwe gidsGa naar voetnoot24) en een anonymus in De portefeuilleGa naar voetnoot25), waarvoor alle drie naar alle waarschijnlijkheid gebruik maakten van handschriften die in hun bezit waren of van door hen vervaardigde afschriften. Ondanks bovenstaande ingezonden brief, die aan Willem Kloos wel niet onbekend zal zijn gebleven, drukte hij toch zevenenzestig gedichten af in De nieuwe gids van oktober 1893, december 1893 en februari 1894. Nadat S.L. van Looy zonder Willem Kloos te raadplegen eerst de kostbare tweede en daarna de tweede en derde ‘goedkoope’ uitgave had laten verschijnen door de editio princeps eenvoudig na te drukkenGa naar voetnoot26), verscheen in november 1901 de vierde, ‘vercierd’ door J.G. VeldheerGa naar voetnoot27). Deze heeft veel stof doen opwaaien, daar Kloos 35 sonnetten uit De nieuwe gids van 1893 en 1894 heeft opgenomen en de oorspronkelijke rangschikking gewijzigd. Tevens liet hij de voorrede van Vosmaer vervallen en verving zijn eigen inleiding door de beschouwing ‘Jacques Perk's kunst, historisch en aesthetisch beschouwd’Ga naar voetnoot28). | |
[pagina 238]
| |
Van een op 12 april 1901 gedateerde brief van S.L. van Looy aan Willem Kloos - geschreven naar aanleiding van het uitverkocht raken van de derde druk - is enkel dit fragment bekend:
Wat dunkt u, naar aanleiding daarvan, een nieuwe uitgaaf gereed te willen maken, nl. door bijvoeging en rangschikking der verzen indertijd in de N.G. opgenomen, verder door weglating der beide voorredenen om daarvoor een nieuwe door u in de plaats te geven?Ga naar voetnoot29)
Enkele dagen later ontwierp Willem Kloos het volgende antwoord: | |
Willem Kloos Aan S.L. van LooyGa naar voetnoot30)Concept
14 April 1901.
Waarde Heer,
Voor het door u geboden honorarium van ƒ 100 wil ik de bezorging der nieuwe editie van Jacques Perk op mij nemen. Maar daar ik de oude jaargangen NG, bij Versluys verschenen niet meer in bezit heb, heb ik den heer Boeken gevraagd, of hij ze had en of hij ze mij dan zou willen leenen. Mocht de heer Boeken ze echter niet hebben, zoudt gij zelf dan misschien bedoelde afleveringen voor een paar weken kunnen leenen aan mij.Ga naar voetnoot31) | |
[pagina 239]
| |
Een voorrede zal ik schrijven. Maar het geld had ik gaarne op eens uitbetaald na ontvangst door u der copy. Daar zult gij zeker niet op tegen hebben. Met bel. gr. ook namens mijn vrouw
hoogachtend dw W.K.
Aan Boeken 15 April om de verzen gevraagdGa naar voetnoot32)
Op dit verzoek antwoordde de laatste: | |
Hein Boeken aan Willem KloosGa naar voetnoot33)[plaats noch datum]
Beste Willem,
Dank voor je bemoeiingen en de bezendingGa naar voetnoot34). Ik ben juist aan het opruimen van al mijn boeken, en zend je zoodra ik ze gevonden heb, de gevraagde afleveringen. Ik ben nog niet klaar met mijn stukGa naar voetnoot35). Hartelijk gegroet van
tt Hein
Jac. v Looy verzoekt mij den uitgever er aan te herinneren dat hij zich geabonneerd heeft op de N.G. maar nog niets ontvangen heeft.
Enkele dagen later berichtte Hein Boeken dat hij de gewenste afleveringen inmiddels naar Den Haag had gezonden. | |
[pagina 240]
| |
Hein Boeken aan Willem KloosGa naar voetnoot36)Beste Willem,
Zooeven ontvang ik je briefkaartGa naar voetnoot37). Ik verzend nu maar dadelijk mijn stuk, hoewel de 3 laatste pagina's nog maar in klad zijnGa naar voetnoot38). Vrijdagavond heb ik je een pak gezonden bevattende alle duplic. afleveringen N.G. die ik nog had. Ik hoop dat jij daar nog wat aan hebt. Die 2 waar je me om vroeg zijn er ook bijGa naar voetnoot39). Hartelijk gegroet van
tt. Hein. 22 April 1901.
Uit het fragment van de op 12 april 1901 gedateerde brief blijkt duidelijk dat de uitgever Van Looy het initiatief tot de fundamenteel herziene vierde druk van Jacques Perks Gedichten heeft genomen. Het is echter volstrekt onduidelijk op grond waarvan Kloos en Van Looy hebben kunnen besluiten teksten die nog het eigendom waren van de familie Perk in deze bundel op te nemen. Er zijn drie brieven uit latere tijd bekend, waarin passages voorkomen die er op wijzen dat de rechthebbenden het in dit opzicht dan ook niet eens zijn geweest met de handelwijze van de bezorger en de uitgever. De eerste is een antwoord van Ds. M.A. Perk aan Frank van der Goes, geschreven enkele maanden na het verschijnen van de vierde druk in november 1901. | |
M.A. Perk aan Frank van der GoesGa naar voetnoot40)Amst 17[?] Jan 1902
Waarde Heer
Op beide vragen moet ik ontkennend antwoorden. Ik heb mijne | |
[pagina 241]
| |
zuster niet opgedragen het stuk in te zenden bij uw BladGa naar voetnoot41), en evenmin kan ik U machtigen bij plaatsing medetedeelen dat het met mijne voorkennis en instemming gepubliceerd wordt. Wel heb ik gewichtige grieven zoowel tegen den Heer Kl. als tegen den Heer v Looy die zonder mij zelfs van zijn plan kennis te geven, laat staan mijne toestemming te vragen, den derden en vierden druk ter perse legde, wier verschijning ik bv eerst uit de couranten te weten kwam. Ik heb den Heer v L mijne grieven rondweg meegedeeldGa naar voetnoot42). Maar er bij gevoegd, dat ik te veel verplichting had aan den Heer K. voor al hetgeen hij gedaan had om mijn zoon den rang in onze hedendaagsche letterkunde te doen innemen, welken hij thans bezit om hem in de openbaarheid ter verantwoording te roepen voor het eigenmachtig beschikken over de litterarische nalatenschap van Jacques die alleen toebehoort aan zijn erfgenamen. De Heer v Looy heeft in zijn beantwoording van mijne letteren van zijn dank betuigd voor mijn loyaal schrijvenGa naar voetnoot43). Gij voelt dus dat ik niet anders dan ontkennend op uw beide vragen moet antwoorden. Ik zend nu aan mijne zuster èn uw brief en een copie van dit mijn antwoord en voeg daarbij haar stuk voorzien van enkele kantteekeningenGa naar voetnoot44), aanduidend enkele onjuistheden in de voorstelling met den raad het te veranderen in een particulieren brief aan den Heer K. te ZwolleGa naar voetnoot45) en dezen, wiens naam en adres zij niet kent, maar die bij U als hoofdred. van het weekblad bekend moeten zijn, door uwe vriendelijke tusschenkomst dat schrijven te doen toekomen. Hoogachtend en met vriendelijke groeten de uwe M.A. Perk | |
[pagina 242]
| |
De tweede, geschreven op postpapier van het American-Hôtel te Amsterdam, is eveneens van Ds. Perk. | |
M.A. Perk aan J.B. SchepersGa naar voetnoot46)Amsterdam, 25 Juni 1915 Waarde Heer Schepers [...]. Uit de brieven van mijne zuster heb ik gezien dat zij in 1902 reeds Kloos en Hein Boeken gesommeerd heeft de uit het kistje met Jacques schrifturen ontvreemde stukken terug te gevenGa naar voetnoot47). Derhalve wisten die al 13 jaren geleden dat ook ik hen van dat feit verdacht. En nooit hebben zij tegen die verdenking gereageerd of geprotesteerd of haar met verontwaardiging afgewezen. En misschien is dat feit wel de oorzaak, dat Kloos zoo in het geniep den vierden en de latere drukken heeft bezorgd. Hij wilde, denk ik, liefst niet met mij in correspondentie treden over Jacques' gedichten en duchtte misschien dat ik hem tot verantwoording zou roepen. Dat is maar een invallende gedachteGa naar voetnoot46bis). Nu word ik moei en dien ik te eindigen. Alleen nog dit. Betsy schreef over de uitgaaf van Jacques Perk, voor 't jonge Nederland der 20 eeuw geschetst in 2 deelen en drukte haar overtuiging uit, dat men over die 2ln, het 2de allerlei opstellen en stukken bevattende van Jacques' alles behalve meesterstukken: en zelfs m.i. niet zeer gelukkige producten, door dat opnemen van rijp en groen (zeer buiten mijn voorkennis en in geen geval met mijn goedvinden., - een geheel mislukte pennevrucht is gewordenGa naar voetnoot48). [...]. Hartelijk gegroet en tot weêrziens Hoogachtend de uwe M.A. Perk | |
[pagina 243]
| |
De derde is van Henriëtte Perk en gaat nagenoeg helemaal over een Mathilde-handschriftGa naar voetnoot49), dat in 1916 bij de familie Perk was zoekgeraakt, maar later blijkbaar toch weer boven water is gekomen. In deze brief komt de volgende passage voor: | |
C.H. van Deventer-perk aan Willem KloosGa naar voetnoot50)[Utrecht,] 6 September [1916]
Hooggeachte Heer, [...]. Wat betreft uw aandeel in den roem van Jacques wil ik graag erkennen daarvoor gevoelig te zijn. Ik meende dat U welbekend was, hoe mijn vader en alle familie-leden uw bemoeiingen voor de eerste uitgave zeer gewaardeerd hebben. Over de latere uitgaveGa naar voetnoot51) wil ik niet oordeelen, doch gaarne aannemen, dat U daarbij ook geleid is door uw beste gevoelens voor de nagedachtenis van mijn broeder. [...].
Vooral de brief van M.A. Perk aan Frank van der Goes van 17 januari 1902 en zijn latere opmerking uit 1915 dat Willem Kloos ‘in het geniep’ de vierde en latere drukken heeft bezorgd, tonen aan dat dit zonder toestemming van de rechthebbenden is gebeurd, al hebben zij uit dankbaarheid voor wat Willem Kloos had gedaan om het werk van Jacques Perk bekend te maken niet openlijk daartegen | |
[pagina 244]
| |
geprotesteerd. Ook blijkens de brief van Willem Kloos aan S.L. van Looy van 28 augustus 1907 was Ds. Perk het in dat jaar nog steeds niet eens met de gang van zaken rond de befaamde vijfendertig sonnetten, gezien de opmerking ‘[...], en ik ben niet vrij om de Mathilde te completeeren maar zou alles moeten laten zooals het een kwarteeuw geleden was [...].’Ga naar voetnoot52). In zijn schrijven aan Willem Kloos van 9 december 1916Ga naar voetnoot53) verklaart S.L. van Looy echter nadrukkelijk dat hij het auteursrecht van alle gedichten heeft krachtens een overeenkomst tussen hem en Ds. Perk en diens erfgenamen. Het is evenwel allerminst duidelijk wanneer dit contract is gesloten, dat alleen betrekking gehad kan hebben op de sonnetten die aan de vierde druk van de Gedichten in 1901 zijn toegevoegd, daar Van Looy de rechten op de bundel van 1882 had overgenomen van de uitgever H. Pyttersen Tz. Het is mogelijk dat een dergelijke schriftelijke overeenkomst pas tot stand is gekomen naar aanleiding van de verwikkelingen rond het Leidse proefschrift van A.C.J.A. Greebe in 1914, 1915 en 1916Ga naar voetnoot54), waarbij de auteursrechten ook een rol hebben gespeeld in verband met een beraamde nieuwe uitgave van de ‘Mathilde’-krans door de laatsteGa naar voetnoot55).
De vierde druk verscheen in november 1901, in dezelfde tijd dat Betsy Perk werkte aan haar boek Jacques Perk, geschetst voor 't jong Nederland der XXe eeuw, met onuitgegeven prozastukken, gedichten en portretten van den dichterGa naar voetnoot56). In het kader van haar voorbereidingen heeft ze aan Frank van der Goes als goede vriend van haar overleden neef schriftelijk om inlichtingen gevraagdGa naar voetnoot57). Naar aan- | |
[pagina 245]
| |
leiding van haar brief en de pas verschenen vermeerderde herdruk van Jacques Perks Gedichten heeft Frank van der Goes zich blijkbaar tot Willem Kloos gewend met de vraag of hij er wel goed aan zou doen op het verzoek van Betsy Perk in te gaanGa naar voetnoot58). Tegelijkertijd heeft hij hem enkele vroege gedichten van Jacques Perk gezonden om deze eventueel in een volgende herdruk van de bundel op te nemen. Op zijn brief heeft Kloos als volgt geantwoord: | |
Willem Kloos aan Frank van der GoesGa naar voetnoot59)Den Haag Regentesselaan 176. 22 Nov. 1901
Amice,
Het deed mij erg veel pleizier, dat je mij naar mijn opinie in deze vroegt. Want ik vind dat wij beiden, als vrienden van Jacques, de verplichting hebben, tenminste als 't geval op onzen weg komt, te zorgen, dat er zoo weinig mogelijk gebeurt, wat de nagedachtenis van Jacques Perk, als Nederlandsch auteur, schade zou kunnen doen, of tenminste eer schade dan voordeel. Dat nu Mej. Betsy Perk, die vroeger nooit om het werk van Jacques heeft gegevenGa naar voetnoot60), omdat dat werk geheel buiten en boven haar eigen sfeer ligt, thans, - nu Jacques geheel door zichzelf en wat zorg van anderen, eenigen naam heeft gekregen, - in haar ijdelheid van bejaarde bloedverwante op 't idee is gekomen, om zelf óok een duit | |
[pagina 246]
| |
in het zakje te leggen, en zich te laten gelden als de tante des beroemden neefs, dat is een zwakheid van haar, die men haar wel met een glimlach mag vergeven, maar waar verstandige menschen toch moeilijk aan kunnen meêdoen, vind je niet? Ik heb de verzen, die ik mij voor een groot deel, herinneren kon, reeds in 81 gelezen te hebben, nog eens à tête reposée overgelezen, en ik ben zeker, dat Jacques' reputatie, als dichter, door de publicatie in geen enkel opzicht winnen zou. t Zijn krabbeltjes en rijmpjes, zooals andere kinderen óok wel eens maken, zonder daar later meê door te gaan, en die bij menschen, die Jacques Perk gekend hebben en van zijn werk houden, misschien een kortstondig succès de curiosité kunnen hebben, maar waar het groote publiek om lachen zou. Dat zal het trouwens doen over het heele boek van Betsy: Ik zal niet in 't publiek over 't boek gaan schrijvenGa naar voetnoot61); want waarom dat mensch haar pleizier te misgunnen? Ik wil je hier slechts een paar staaltjes geven, waar je je in verkneuteren kunt: Op blad. 14 van het boek van B. Perk staat (over Betsy's romankunst gesproken.) ‘Dat eerste boek (van B. nl) had hij door menig ander zien volgen, en iemand die boeken schreef, zóó boeiend, dat hij ze tot den einde toe moest doorvliegen, had hij niet eenvoudig lief, maar vereerde hij als een wezen van een hooger ras’. Op blad. 19 staat: ‘en ik bleef bij haar (nl bij de een of andere “kinderlooze weduwe”) om Valkenburg straks tot haar huidige vermaardheid te brengen.’ Naar deze twee eerste vellen te oordeelen, die Reddingius zoo vriendelijk was mij te zendenGa naar voetnoot62), is het een kostelijk-grappig boek. | |
[pagina 247]
| |
Ik zit er bijna dagelijksch in te genieten en de titel zou, vind ik, eigenlijk zóó moeten luiden: ‘Allerlei komische en gevoelige avonturen van de algemeen-vermaarde Betsy Perk, (b:v: hoe ze, vlak vóór een troepje boeren op straat kwam te vallen, en daarna zes weken op een ziekenstoel moest liggen) benevens iets over haar óók beroemden neef, wiens beroemdheid zij altijd heeft erkend en bewonderd, en zelfs heel duidelijk heeft voorzien, op 's dichters zesde jaar of daaromtrent.’ Want de spil van het heele boek; waarom alles draait, is geenszins Jacques Perk, maar, integendeel, de tante, in hoogst eigen persoon. Ik herhaal dus nog eens: ik ben je blij-dankbaar, dat je mij naar mijn opinie vraagt: en ik kan je geen anderen dan den vriendschappelijk-gezinden raad geven: Laat de nagedachtenis van je ouden vriend Jacques Perk bij jou in eere blijven, zooals zij dat, naar mijn beste vermogen, ook bij mij steeds is geweest, en steun niet het zwakhoofdig bedrijf eener met zich zelf pralende oude dame: want dat te steunen zou geenerlei voordeel kunnen brengen aan het eenige, waarom het een verstandig mensch hier te doen mag zijn, nl. het in eere houden van Jacques Perk's naam. Ik merkte, dat mijn papier òp was, en heb toen een stukje van mijn vrouw gekregen. 't Is dus geen slordigheid, dat ik zoo doe. Met vriendel. gr. en oprechten dank, dat je mij de gelegenheid wou geven, hier, natuurlijk onder vier oogen, mijn opinie te uiten, verblijf ik als steeds
tt Willem Kloos.
In een brief van Willem Kloos aan Lodewijk van Deyssel van 24 | |
[pagina 248]
| |
april 1903Ga naar voetnoot63) komt de mededeling voor dat hij Frank van der Goes in geen zeven [daarna veranderd in: negen] jaar had ontmoet:
‘[...] en het eenige wat ik in al dien tijd persoonlijk van hem heb gemerkt, is dat hij mij een paar oude verzen van Jacques Perk heeft gestuurd, of die soms opgenomen konden worden in een nieuwen druk van den bundel. Die verzen waren niet mooi, en ik heb ze hem dus met vriendelijken dank doen toekomen’Ga naar voetnoot64).
Naar aanleiding van de vierde druk heeft J.B. Schepers twee brieven aan Willem Kloos geschrevenGa naar voetnoot65). De eerste bevatte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een aantal vragen over de veranderingen die Kloos daarin had aangebracht, terwijl de tweede een gepubliceerde beschouwing over de voorrede van VosmaerGa naar voetnoot66) vergezelde. Op het eerste schrijven antwoordde Kloos: | |
Willem Kloos aan J.B. SchepersGa naar voetnoot67)Den Haag Regentesselaan 176. 10 Dec. 1901.
Geachte Heer,
Voordat ik er toe kom, om uw AlwinGa naar voetnoot68) te lezen, wil ik u even inlichten over uw vragen, Perk en zijn werk betreffende, daar dat het allermeeste spoed vereischt. | |
[pagina 249]
| |
Het doet mij pleizier, dat gij mij schrijft, vóórdat uw stuk gepubliceerd wordtGa naar voetnoot69); want ik herinner mij, vroeger een ander stuk van u gelezen te hebbenGa naar voetnoot70), waarin gij iets dergelijks beweert als nu. Ik heb, reeds toen, u daarover willen schrijven, maar door drukte met andere dingen ben ik daar niet dadelijk toe gekomen, en ten slotte is het in het vergeetboek geraakt. Daarom neem ik dan ook des te grager deze nieuwe gelegenheid te baat, om u even op de hoogte te brengen van de feiten, zooals zij zijn. In het laatst van zijn kortstondig leven heeft Perk ernaar gestreefd, onder den, wat men noemde ‘klassieken’, maar, beter gezegd, vlaken gladmakenden invloed van Mr. C. Vosmaer, zijn Mathilde zoogenaamd te beschaven eenigszins, d.w.z. het typische en karakteristieke, zooals hij het zelf gezien had en gezegd, op sommige plaatsen weg te maken, en te vervangen door banaal en abstract gefraseer. Ik heb daar vroeger reeds voorbeelden van gegeven in mijn stuk over ‘Vosmaer en de moderne Hollandsche Literatuur’ (Veertien Jaar Literatuurgesch. 2e deel)Ga naar voetnoot71). En wel deze drie:Ga naar voetnoot72)
I. Perk had oorspronkelijk geschreven:
| |
[pagina 250]
| |
II. J.P. had geschreven:
III. Perk had geschreven:
Op het laatste punt heb ik Vosmaer weten te overredenGa naar voetnoot75), en de oorspronkelijke lezing is dus reeds in de 1e editie hersteld. Maar ‘een afgrond, die op zijn kop stond, was onzin’ meende Vosmaer, en dus moest ik, onbekende jongen, als ik toen nog was, zwichten voor den zooveel ouderen en beroemden Vosmaer, en ‘ronde ruimte’ bleef tot mijn verschrikkelijken spijt, zoodoende staanGa naar voetnoot76). In de 2e en 3e editie, die van Looy eenvoudig liet overdrukken van de eerste, zonder mij te raadplegen (hij zal natuurlijk gedacht hebben: ‘zóó als 't er staat, zoo is 't ook goed’), bleef dit zoo. Maar toen de 4e editie noodig werd, vroeg v. Looy mij die te bezorgen, en heb ik Jacques Perk's oorspronkelijke lezingen, tot mijn groote vreugde, hersteld. | |
[pagina 251]
| |
Op dezelfde wijze heb ik op meer plaatsen ‘veranderingen’ gemaakt, omdat er 3 handschriften van de Mathilde bestaan, en het mijn streven is geweest, datgene te geven, wat J.P., buiten invloed van iemand anders, uit zichzelf geschreven heeft.
Tijdens het bezorgen der 1e editie, heb ik reeds dikwijls, met Vosmaer, vriendschappelijk moeten vechten, waarbij ik, zooals gij ziet, niet altijd gelijk kreeg; en, als naieve jongen van even twintig jaar, die, de enkele malen dat ik Vosmaer heb gezien, door zijn beschaafde, vriendelijke manieren natuurlijk iets voor hem ben gaan voelen (door zijn later, heftig reageeren tegen de opkomende N.G.Ga naar voetnoot77) is die lyrischer appreciatie natuurlijk geweken voor een objectiever, kalm beschouwen, buiten al persoonlijke sympathieën om) door Vosmaer's hoog-uit vriendelijke houding, in dien tijd, jegens mij, herneem ik, was ik natuurlijk, als jongen, opgewonden-blij, als Vosmaer, in deze, iets deed of zei, wat niet faliekant-verkeerd mocht heeten. Inderdaad, nú nog, als ik het mij goed voor oogen haal, moet ik vinden, dat Vosmaer, in het construeeren van dezen regel:
Want J.P. had door zijn regel
Terwijl, daarentegen, in Vosmaer's regel:
De kwestie van de vermeende emendatie's is, met dit precies en accuraat verslag-van-feiten, voor-goed uit-de-wereld, want opgelost, | |
[pagina 252]
| |
vertrouw ik, niet door vermoedens en redenatie, maar door iemand die de dingen zelf heeft beleefd. Blijft echter nog over de kwestie, waarom ik, daar ik toch zooveel moeite van Vosmaer's literaire inzichten had, en dit reeds van te voren had kunnen vermoeden, zoo erg erop ben gesteld geweest, dat hij aan de uitgave meewerken zou. In mijn hierboven-aangehaald stuk, heb ik er reeds zijdelings op gewezen, dat ik zoo doen moest, als ik deed, als ik niet wilde, dat de heele boel in verkeerde handen komen zou. Want de vader, Ds. Perk, wilde mij slechts dán de uitgave toevertrouwen, als ook een bekende schrijver er zijn naam aan verleenen wou. En hij sprak herhaaldelijk over prof. Alberdingk Thijm, als iemand, die 't waarschijnlijk wel zou willen doen. Maar de, op zijn wijze, knappe Jos. Alberdingk Thijm, die, als de meesten zijner tijdgenooten, uit de rhetorische school van Bilderdijk voortgekomen, heelemaal geen begrip had voor de komende Kunst, ware daar, naar mijn nú nog geldende overtuiging, heelemaal niet de man voor geweest. Ik schreef dus aan Vosmaer over dit dreigende gevaar, en hij, in zijn grondigen afkeer van alles wat ‘Roomsch’ was, overwon toen zijn aanvankelijke aarzeling, en hapte toen, tot mijn groote vreugde, toe, waar hij eerst weifelend, ja bijna weigerachtig was geweestGa naar voetnoot79).
Gij vraagt mij óók nog, waarom ik niet alle, indertijd in de N.G. opgenomen verzen, in deze editie heb geplaatstGa naar voetnoot80). Hierop dit: Wat ik daar gaf, buiten de Mathilde-verzen, gaf ik niet als goede kunst, maar alleen als bouwstof voor een lateren literair-psychologischen studieschrijver en biograaf. Ik wilde, met de stukken, aantoonen, dat Perk ook, buiten al intensiever-artistieke gevoels- en ver- | |
[pagina 253]
| |
beeldings-stemmingen om, óók de kunst verstond, om eenvoudignuchter gezegde beschouwingen en invallen op rijm te zeggen, zooals dat meerendeels de gewoonte onzer toenmalige dichters was. Dat ik het dus voldoende achtte deze verzen alleen, ter bewaring, in een tijdschrift te zetten; en niet ook later bij Perk's eigenlijke kunst te voegen, spreekt, dunkt mij, van zelf. En verder, dat ik van zijn vroegere werk niets opnam, hierin handelde ik niet alleen volgens mijn eigen letterkundige overtuiging, maar naar den stricten wensch van den dichter zelf, die blijkens zijn eigen woorden (voorrede van Vosmaer in de 1e editie bladz 11) van deze meening was: ‘als onrijp verwerp ik alles, wat tot het vorig jaar door mij werd gesteld’. Eenige regels hooger, terzelfder plaatse, noemde hij dat vroegere werk: veel rijmlarij, wat ik alles zorgvuldig verstopt in portefeuille houd.
Wat ten slotte Perk's proza betreft, dat zijn niets als vaag-redeneerende, woordenrijke opstellen, zooals ieder jongmensch van 17, 18 jaar, ze óók wel eens maakt.
Ja, wat verwacht men toch, in 's hemelsnaam van Perk? Is het niet genoeg, en in waarheid grandioos, dat hij op zijn 21e jaar zoo'n bundel met magnifieke verzen heeft gegeven, die altijd zullen blijven, zoolang de Nederlandsche taal bestaat, en moet men nu óók nog al de krabbelarijen in rijm en onrijm aan 't publiek voorleggen, die in elk opzicht hemelsbreed van zijn waarachtige, rijpe werk verschillen, en die hijzelf, (zie hierboven) veroordeeld heeft als te zijn van-nul-en-geene-waarde? Daar zou men zijn reputatie waarachtig geen dienst meê bewijzen.!
De voorrede van Vosmaer en die van mij zijn weggelaten uit deze editie, op voorstel van v. Looy. De feiten in Vosmaer's voorrede zijn niet allemaal precies-juist, en de beschouwingen er in, ouderwetschvaag, wat niet te verwonderen is, daar Vosmaer er, eenigszins tegen zijn zin, toe kwam, zich met de uitgave in te laten. En die van mij is herdrukt, zooals ge misschien weet, in de Veertien | |
[pagina 254]
| |
Jaar LiteratuurgeschiedenisGa naar voetnoot81), en kan daar nageslagen worden door ieder die gedetailleerder, dan de gewone lezer dat wenscht, in Perk's kunstwerk doordringen wil.
Ten slotte: het doet mij veel genoegen, een aanleiding te hebben mogen vinden, door uw vragen, om u dit alles te schrijven, en ik hoop dan ook, dat ge er in uw bespreking gebruik van maken zult. Over al het andre in uw brief, schrijf ik u spoedig nader. Met vriend. groeten en bel. hoogachting dw Willem Kloos.
Na zijn bespreking van de vierde druk van Jacques Perks GedichtenGa naar voetnoot82) heeft J.B. Schepers enkele maanden later een opstel geschreven over de weggelaten voorrede van VosmaerGa naar voetnoot83). Toen Willem Kloos dit ontvangen had, reageerde hij als volgt: | |
Willem Kloos aan J.B. SchepersGa naar voetnoot84)Den Haag Regentesselaan 176. 5 April 1902.
Geachte Heer,
[...]. Dank voor de lezing van uw aardige, lyrisch-gestelde stukje over Vosmaer's voorredeGa naar voetnoot85). Ik heb het met veel genoegen gelezen, maar wat bewijst het eigenlijk? Als het mij vergund is, even mijzelf ter spraak te brengen, wat ik gewoonlijk liever niet doe. Leest U toch, als gij wilt, eens ernstig-aandachtig het hoofdstukje: ‘Vosmaer en | |
[pagina 255]
| |
Jacques Perk’ in mijn stuk ‘Vosmaer en de moderne Hollandsche literatuur’ (in de Veertien Jaar L.)Ga naar voetnoot86). Dat hoofdstukje is geen eigenlijk-gezegde polemiek, maar een exacte en accurate weêrgave van werkelijk-gebeurde feiten en verhoudingen, ten dienste van latere, waarheidslievende literatuur-geschiedenis-schrijvers. Er kan u uit blijken, dat Vosmaer letterlijk tegen zijn zin in de uitgave van J.P.'s verzen door mij betrokken is geworden. Vooral de brieffragmenten op bladz. 194 (2e druk) sprak [lees: spraken] volumes in dit opzicht. En ikzelf moest zoo handelen, ik moest zoo op zijn medehulp aandringen, hem daartoe zedelijk dwingen, als het ware, daar de oude heer Perk mijzelf-alleen nooit het uitgevers-schap had toevertrouwd. Er moest een bekende naam bij komen, meende hij, bij wijze van vlag, die de lading dekt (J.P.'s werk werd toen algemeen uitgelachen en in de pers zelfs geparodïeerdGa naar voetnoot87), dus de oude heer P. had, in zijn houding, waarschijnlijk wel gelijk, als praktisch man). Dat Vosmaer er tenslotte toch toe kwam, zijn naam te laten zetten op iets, wat hij eigenlijk-gezegd niet zoo bijster-mooi vond, en er buitendien een voorrede voor wou schrijven, bewijst alleen voor zijn goede hart. Toen hij Perk's handschriften eenmaal in huis had, en hij natuurlijkerwijs, als een der uitgevers, er toe kwam, langzamerhand alles door te kijken, begon zijn oorspronkelijke indruk der verzen, die alles behalve gunstig was, zich wel wat te wijzigen, maar de essentie van zijn literairen smaak kon zich toch nooit geheel en al ermeê vereenigen, evenmin als die van zijne, nu meest overleden, tijdgenooten. Jacques Perk's kunst, in haar wezenlijke schoonheid, bleef hem altijd een soort van buiten-issigheid. Dit oordeel van mij over Vosmaer's inzicht-in-deze wordt gerechtvaardigd (behalve door de meeste der emendatie's, die hij eerst Jacques Perk zelf, en later ook mijzelf, als zijn mede-uitgever, voorsloeg) | |
[pagina 256]
| |
vooral ook door de voorrede, die hij schreef. Leest U eens, om u te overtuigen, in die voorrede alles, wat van Vosmaer is, u woord voor woord afvragend: ‘Wat staat daar eigenlijk?’ dan zult gij tot de erkenning moeten komen, dat het weinig anders is als slappe frase, als goedgemeende banaliteit. Hoe ondoordacht, in verloren oogenblikken, Vosmaer die heele voorrede schreef, kan ook blijken uit b:v: het volgende citaat. ‘Toen hij in 79 en 80 pogingen deed, om enkele, etc...aan een paar tijdschriften aan te bieden, vergiste men zich met daarin jeugdige proeven te zien, en hem te zeggen, zich eerst ernstig te oefenen’Ga naar voetnoot88). Een van die tijdschriften was n.b.! de Spectator-zelf, waarvoor Vosmaer-zelf herhaaldelijk verzen uit de Mathilde van Perk had geweigerd; dezelfde verzen die hij later ‘goddelijk’ noemdeGa naar voetnoot89). En dat de Helle- en Hemelvaart ten slotte in de Spectator verscheen was niet, omdat Vosmaer die verzen zoo goed vond, maar omdat J. Perk pressie op hem had uitgeöefend, door hem te schrijven, dat hij, indien die verzen geplaatst werden, hoopte een ‘beurs’, om uit te studeeren, op die manier te krijgenGa naar voetnoot90). Dit bid ik u, blijft geheel onder ons: het is absoluut niet voor de groote klok bestemd. Ook hier spreekt weer Vosmaer's goede hart uit: maar tevens, dat hij de waarde van P's kunst niet voelde noch begreep.
Maar nog afgezien van Vosmaer's woorden zelf, van zijn als-journalistische er-op-los-schrijverij in deze, met een flauw-gevoelig trekje hier en daar - wat Vosmaer hier in de brieffragmenten geeft van J.P. zelf, doet dezen alleen kennen van een kant, die geheel aan de | |
[pagina 257]
| |
oppervlakte lag, een kant, waarmeê Perk's eigenlijke, dieper wezen, datgene, waar zijn kunst uit voortkwam, absoluut niets mee te maken heeft. J. Perk toch bestond, zooals dat bij meer dichters het geval schijnt te wezen, uit twee helften, uit twee wezens, de eene, de daaglijksche, radweg sprekende, niet heel diepgaande, soms wel eens grappig- of gevoelig-doende, maar door alles heen toch maatschappelijk-bedachtzame, ook wel eens een houding, een gelegenheidshouding aannemende groote-stads-jongeheer, - de andere, de eenig waarachtig-levende, halfonbewuste, stil-verholen groeiende en bloeiende, echt-inwendig geniale mensch, die de Mathilde, in zichzelf ternauwernood vermoedende grootheid, baarde. De laatste helft nu zijner persoonlijkheid is de eenige, die blijven zal, zooals zij in zijn werk wordt belichaamd: de andere was een niet zoo verschrikkelijk-bijzonder, niet zoo boven de anderen uitstekend mensch. Zooals deze laatste Jacques Perk was, zijn er wel meer menschen en waarschijnlijk even aardige geweest. Maar dien eersten, dien eenig-eigenlijken, waarachtigen mensch, die in Jacques Perk was, gered te hebben voor het nageslacht, dát is bereikt door de uitgave van J. Perk's verzen, een onderneming waar Vosmaer niet met zijn heele zijn aan deelnam, waar hij, tengevolge van zijn eigen literaire begrippen en inzichten, eigenlijk-gezegd vrijwel buiten bleef staan. En hij voelde zich dus alleen geroepen, om den uiterlijken mensch, den aan de oppervlakte levende, een beetje te schetsen, zooals die te kennen was uit wat brieven en mededeelingen, die hij, voor die gelegenheid kreeg. De diepere Jacques Perk echter, de eenig-waarachtig levende en blijvend-bestaande, zooals hij tot ons nog uit zijn rijpe, jeugdig-mannelijke werk spreekt, den eenige, waar de wereld ten slotte belang bij heeft, - dáar had Vosmaer heelemaal geen kijk op, wijl hij van een heel andere ontwikkeling en van een vroegere generatie was. En van dien wezenlijken, blijvenden Perk zweeg hij dan ook. Wat nu uw tegenwerping betreft, dat J. P's familie de voorrede eerst in handschrift had gelezen, en toen geen aanmerking heeft gemaakt, - dat was mijzelf óók bekend. Maar wat bewijst dat? Ds Perk was in die dagen, wat men noemen kan, een openbaar mensch, met | |
[pagina 258]
| |
een drukken werkkring, die hem geheel en al in beslag nam, die prettig catechiseerde, redevoerde, studeerde en schreef, bezoeken aflegde en ontving, en die dus niet gecenseerd kan worden, woord voor woord te hebben overwogen en becritiseerd, wat Vosmaer zoo goed was over zijn zoon te schrijven. En Mevr. Perk was een beminnelijke dame, gezellig, naief-geestig, kinderlijk-grappig, luchtig en levendig als een Francaise, die altijd schertste met de ‘geleerdheid’ en ‘wijsheid’ van de heeren, en die meer gaf om een gezellig dinétje in haar eigen huishouden, dan om iets geschrevens of gedrukts. Om tot de kern terug te keeren, de voorrede van Vosmaer heb ik nu zoo breed mogelijk tot haar juiste waarde teruggebracht. Waarom ik dat niet in 't publiek gedaan heb? Men moet geen doode menschen, om goed bedoelde dingen, de ooren gaan wasschen, zoo hard als maar kan: 't is beter er het zwijgen toe te doen, en te handelen, alsof het nooit was gebeurd. En ik weet ook zeker, dat als Vosmaer van uit de Elyseesche velden, waar hij liever zal heen gewild hebben dan naar onzen kerkelijken hemel, nog naar ons aardelingen henenziet, dat hij dan, hooger en wijzer geworden door den dood, stellig zal zeggen met kalmen glimlach: Kloos heeft gelijk, dat hij den dichter van NannoGa naar voetnoot91) niet schuldig laat staan, aan wat mij in een moeilijk oogenblik, uit de pen is gevloeid. Over uw andere verzen spoedigGa naar voetnoot92) Met vriendel. gr.
uw hoogachtende Willem Kloos
Over de vijfde druk, die in tegenstelling tot de vierde niet verlucht werd terwijl de band evenals van de latere uitgaven ontworpen was door J.B. Heukelom, is het volgende briefconcept bewaard gebleven: | |
[pagina 259]
| |
Willem Kloos aan S.L. van LooyGa naar voetnoot93)Concept Den Haag Regentesselaan 176 13 Januari 1904
Waarde Heer,
Zoudt gij niet liever de editie van Perk laten herdrukken, geheel zooals zij is in den 4en Druk? Geen enkele druk is zóó gauw van de hand gegaan als juist deze; en daar de vroegere Voorrede herdrukt is in de Veertien JaarGa naar voetnoot94), kan dit een spoorslag wezen voor de lezers van Perk, om de Veertien Jaar L. er bij te koopen, die toch óok bij u uitgegeven wordt. Vindt gij dit óok niet? [...]. Met, namens ons, eveneens de beste wenschen voor het nieuwe Jaar, en bel. gr.
hoogachtend dw Willem Kloos
Blijkbaar heeft Van Looy aan Kloos in een verloren gegane brief voorgesteld in de nieuwe uitgave zijn ‘Inleiding’ van 1882 weer op te nemen, wat overigens pas is gebeurd in de zevende druk van 1907. Over deze laatste zijn gelukkig meer dokumenten bewaard gebleven. De eerste bekende brief dateert van I augustus 1907, maar het is waarschijnlijk dat er voor deze datum al is gecorrespondeerd over de nieuwe herdruk, aangezien met de voorbereidingen daartoe al in 1906 moet zijn begonnenGa naar voetnoot95). | |
[pagina 260]
| |
Hooggeachte Heer.
Ik dank u zeer voor uw schrijvenGa naar voetnoot97) en de belangrijke mededeeling aangaande de NaredeGa naar voetnoot98). Van de artikelen in de Groene van den heer Gutteling nam u zeker kennisGa naar voetnoot99). U ontvangt hierbij het verlangdeGa naar voetnoot100). Waarom het Aanhangsel, zegt u zeker met een paar woorden aan den voet der 1e bladzijde van het AanhangselGa naar voetnoot101). Begin volgend jaar begin ik met deel V van Nieuwere literatuur | |
[pagina 261]
| |
geschiedenis; misschien zouden er wel 2 deelen kunnen verschijnenGa naar voetnoot102). Met beleefde groeten met hoogachting uw S.L. van Looy
Zomin als in enige herdruk na de vierde van 1901 zijn er in de zevende veranderingen in de gedichten van Jacques Perk aangebracht, maar wèl werden in 1907 de commentaren van Willem Kloos aanzienlijk uitgebreid. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft Kloos deze geschreven naar aanleiding van het op verzoek van Van Looy weer opnemen van Vosmaers ‘Voorrede’ en zijn eigen ‘Inleiding’ die beide uit 1882 daterenGa naar voetnoot103). Uit de bewaard gebleven correspondentie blijkt nergens dat S.L. van Looy het initiatief tot de commentaren heeft genomen, wat in 1901 en 1916 wel het geval is geweest, terwijl we veilig mogen aannemen dat het plan voor de nieuwe commentaren in de onderhavige uitgave is uitgegaan van Willem Kloos op grond van zijn brief aan Van Looy van 15 oktober 1907 waarin de volgende zin voorkomt: ‘Want gij boodt mij honderd gulden voor de 7e editie zonder dat gij wist dat ik er nieuw bijwerk voor schrijven zou’Ga naar voetnoot104). Tussen de brieven van 1 en 28 augustus moeten enkele epistels gewisseld zijn die waarschijnlijk als verloren moeten worden beschouwd. | |
Willem Kloos aan S.L. van LooyGa naar voetnoot105)Concept Den Haag Regentesselaan 176 28 Aug. 1907
Geachte Heer,
Uw brief deed mij veel genoegen want ik begrijp nu beter uw be- | |
[pagina 262]
| |
zwaarGa naar voetnoot106). Maar met alle respekt voor ds Perk, moet ik toch meenen dat hij in deze minder logisch doet. Want zijn zuster gaf hij verlof om naar hartelust te grasduinen in Perk's jongensopstellen, en van die waardelooze prullen uit te geven wat ze wouGa naar voetnoot107), en ik ben niet vrij om de Mathilde te completeeren maar zou alles moeten laten zooals het een kwart eeuw geleden was terwijl het mij, die toch gerust de eenige ‘expert’ in deze kwestie's genoemd mag worden, niet geoorloofd zou zijn om de Mathilde te completeeren, wat een heel ander geval is daar het eerst weggelatene uit de Mathilde volstrekt niet waardeloos is. Zou het ook kunnen zijn, dat Betsy Perk, die indertijd die Mathildeverzen in háár boek had willen opnemen, erover geklaagd heeft tegen Ds Perk, dat ik haar die gelegenheid ontnomen had, en dat hiervan iets is blijven hangen bij den dominé, en deze daardoor een verkeerd idee gekregen heeft? Hij denkt natuurlijk over zulke literaire kwestie's, die feitelijk geheel en al buiten hem liggen niet zoo grondig na als over zijn eigen dingen. Hij gaat hier te rade met indrukken, zonder precies in [lees: na?] te gaan, waar deze indrukken door zijn ontstaan. Gij zegt dat hij nu gehinderd zal worden, maar zijt gij daar wel zeker van? Tegenover den oppervlakkigen praalgauwen salon Perk, dien Vosmaer gaf, stel ik den wezenlijken, ernstigen binnen-Perk die op het publiek zeker een aangenamer indruk zal maken dan de soms aanstellerig-gewichtig-doende en dan weer flauwe ‘flut’-Perk, dien Vosmaer, met zijn gebrekkige kennis van den mensch Jacques, hen gaf. En mij dunkt, als de dominé even nadenkt, kan hem dat slechts genoegen doen [...].
Het bezwaar dat Van Looy in zijn waarschijnlijk verloren gegane brief naar voren heeft gebracht, zal - gezien de passage over M.A. Perk en de aktiviteiten van zijn zuster Betsy - betrekking hebben gehad op de befaamde 35 sonnetten die sinds de vierde druk van 1901 in de bundel waren opgenomen en waartegen Ds. Perk - weer eens? | |
[pagina 263]
| |
- had geprotesteerd. Het verweer van Willem Kloos dat Betsy Perk in haar boek van 1902 wèl onbekende teksten had mogen afdrukken is niet juist, daar M.A. Perk in zijn brief aan J.B. Schepers van 25 juni 1915 uitdrukkelijk schrijft dat zijn zuster in dit opzicht heeft gehandeld ‘buiten mijne voorkennis en in geen geval met mijn goedvinden’Ga naar voetnoot108). De hinder die Ds. Perk volgens Van Looy zou ondervinden had - gelet op de volgende zinssnede over Vosmaer's ‘Voorrede’ - betrekking op Kloos' commentaar ‘Over de hierop volgende voorrede van mr. Vosmaer’Ga naar voetnoot109). De volgende bewaard gebleven brieven dateren uit oktober van dat jaar. Waarschijnlijk had Willem Kloos ten behoeve van de herdruk aan Hein Boeken gevraagd of deze nog handschriften van Jacques Perk onder zijn berusting hadGa naar voetnoot110). | |
Hein Boeken aan Willem KloosGa naar voetnoot111)Hilversum 14 Oct 1907
Beste Willem,
[...]. Je schrijft over handschriften van Jacques Perk. Ik heb tot mijn spijt niets. Ik had een paar blaadjes, liggende in dat exemplaar van het leven van Apollonius van Thyana (zoo heet hij immers)Ga naar voetnoot112). Dat had ik in 1895 op het Beurspleintje. Heb ik het jou niet naar Bussum | |
[pagina 264]
| |
teruggebrachtGa naar voetnoot113)? Dan is het verloren gegaan want dien foliant heb ik nooit weergezien sinds 1895. Toch geloof ik dat het verlies niet groot is, want ze waren al gefacsimileerd in de N.G. van 1893Ga naar voetnoot114). [...].
Met hartelijke groeten
je Hein
Inmiddels had Willem Kloos al de drukproeven van de nieuwe uitgave ontvangen, zoals uit de volgende brief blijkt. | |
S.L. van Looy aan Willem KloosGa naar voetnoot115)Amsterdam, 14 Oct. 1907.
Zeer geachte Heer.
Toen verleden jaar bleek dat de nieuwe druk niet spoedig gereed wezen zou en ik vreesde exx. te kort te zullen komen, toen heb ik een getal bij moeten laten drukken en noemde die 6e druk. - Feitelijk is dus de nieuwe druk de 7e geworden. Ik verzuimde in de proef er u attent op te maken; maar de titel vermeldt 7e druk. Wat het auteursrecht betreft zou ik gaarne zien dat alles wat in Perk voorkomt onaantasbaar is voor anderen, zolang de wet geldt. Komen er nadrukken dan is het van belang voor mij mij zoo breed mogelijk te kunnen verdedigen. Van het nieuwe boekGa naar voetnoot116) dat u schrijft ook daárvan reken ik op het auteursrecht; juist om ev. moeielijkheden te kunnen vermijden en het recht te hebben tegenover anderen die nadrukken, mijn uitgaaf zoo voortreffelijk mogelijk te kunnen maken. Dus door die stukken er in te kunnen opnemen, die anderen niet kunnen nadrukken. - | |
[pagina 265]
| |
Ik heb SimonsGa naar voetnoot117) op het oog, die m.i. werkelijk veel bederft, vooral voor de levende schrijvers. Ten opzichte van uw ander prozawerkGa naar voetnoot118) blijft alles zooals het is. Ik hoop dat u hiertegen geen bezwaren zult hebben. Met vele groeten met hoogachting uw S.L. van Looy.
Uit de eerste zin blijkt dat de voorbereidingen voor de aanzienlijk uitgebreide herdruk die in november 1907 verscheen al in 1906 moeten zijn begonnen. Om de eerste twee alinea's van deze brief te kunnen begrijpen is de volgende toelichting gewenst. De drie uitgaven van 1904, 1906 en 1907 zijn op de titelpagina's respectievelijk als vijfde, vijfde en zesde aangegeven en werden gezien de kleine verschillen waarschijnlijk niet gedrukt van ‘staand zetsel’Ga naar voetnoot119). Voor het afdrukken van de ‘tweede’ vijfde oplage werd wel het jaartal 1904 veranderd in 1906, maar de aanduiding ‘vijfde’ liet men per abuis staan. Zo ontstonden er twee ‘vijfde’ drukken: een met 1904 en een andere met 1906 in het impressum. De opmerking van Van Looy dat de nieuwe druk feitelijk de zevende is geworden, heeft dus betrekking op de zesde. Hij kon deze echter geen ‘zevende’ noemen, want dan zou er geen zesde druk bestaan hebben! Zijn volgende opmerking dat de titelpagina zevende druk vermeldt, heeft blijkbaar betrekking op de vermeerderde editie van november 1907. Hoewel blijkens de eerste zin van deze brief de zesde uitgave in 1906 is gedrukt, heeft Van Looy toch het jaartal 1907 op de titelpagina laten zetten, omdat deze exemplaren waarschijnlijk in dit laatste jaar in de handel gebracht zouden worden. | |
[pagina 266]
| |
Reeds de volgende dag reageerde Willem Kloos: | |
Willem Kloos aan S.L. van LooyGa naar voetnoot120)Concept Den Haag Regentesselaan 176. 15 Oct. 1907
Geachte Heer,
Uw brief komt hierop neêr, dat het voor ú zeer aangenaam en nuttig zal wezen, indien gij dat nieuwe bijwerkGa naar voetnoot121) in eigendom krijgt. Maar gij hebt daarbij niet bedacht, dat het aan den andren kant, óók voor mij zeer aangenaam is het zelf in eigendom te houden, precies op gelijken voet als mijn overige letterkundige productie. Nu moet gij 't met mij eens zijn, dat ik u dat nieuwe bijwerk niet heb verkocht. Want gij boodt mij honderd gulden voor de 7e editie zonder dat gij wist dat ik er nieuw bijwerk voor schrijven zou. Nu leverde ik dat nieuwe bijwerk in aanzienlijke hoeveelheid, zonder daarom verhooging van honorarium te vragen. Maar is het nu niet wat héél kras dat gij deze goedheid van mij beantwoordt met het verzoek deze stukken van mij nu ook voor alle tijden in eigendom te mogen hebben. Iets wat ik, goedmoedig, uit liefde voor de zaak, zonder vergoeding, heb afgestaan voor dezen eenen herdruk. [...].
De brief van Van Looy aan Kloos waarin hij hem genoemd honorarium aanbood, is blijkbaar verloren gegaan. Toen de zevende druk in november was verschenen, schreef de uitgever: | |
S.L. van Looy aan Willem KloosGa naar voetnoot122)Amsterdam, 27 Nov. 1907.
Zeer geachte Heer.
Ik zend een postwissel van ƒ 50. - aan u af. - Quitantie gaat hier- | |
[pagina 267]
| |
bij. - Tevens zend ik u twee present-exemplaren en hoop dat alles naar uw genoegen wezen zal. Mocht u nog een paar exx. willen hebben, dan kunt u er over beschikken. Contract komt natuurlijk in ordeGa naar voetnoot123). Met beleefde groeten met hoogachting uw S.L. van Looy.
Het bedrag van ƒ 50. - is misschien de tweede helft van het honorarium; mogelijk had Kloos de eerste al ontvangen na het inleveren van de persklare copy. Zoals uit onderstaande brief blijkt, heeft Willem Kloos aan Hein Boeken blijkbaar de raad gegeven aan Van Looy een exemplaar van de nieuwe uitgave te vragenGa naar voetnoot124): | |
Hein Boeken aan Willem KloosGa naar voetnoot125)Hilversum 6 Dec 1907.
Beste Willem,
[...]. Ik heb je raad opgevolgd en v L. gevraagd om een exemplaar van de nieuwe Perk-uitgave. Hij heeft er mij reeds een gestuurd en ik ben er heel blij mee. Ik vind je aanteekeningen achteraan zeer interessant. Ik heb ze wel nog maar zoowat doorgeneusd en ga ze weldra met alle aandacht lezen. Ik zou er graag wat over schrijven, maar weet nog niet wanneer ik daartoe komen zal. [...]. Met hartelijke groeten je Hein
Drie weken later kwam Boeken nog eens terug op zijn voornemen een bespreking te schrijven over de nieuwe herdruk, die overigens nooit is verschenen. | |
[pagina 268]
| |
Hein Boeken aan Willem KloosGa naar voetnoot126)Hilversum 27 Dec 1907.
Beste Willem,
[...]. Gaarne zoude ik iets willen doen om mee te helpen voor het succes van de Nieuwe Vorm van de N.G.Ga naar voetnoot127). Maar je weet hoe het met mij gaat: als ik wat schrijf, komt het altijd vanzelf, ook zulke artikels. Ik hoop altijd nog wat te zeggen over de nieuwe Perk-editie. Misschien zoude ik het daarmede kunnen vereenigen. Hartelijk gegr. van h.t.h. je Hein
In het begin van het volgend jaar kwam Van Looy met een plan voor een Perk-editie die volstrekt anders van opzet was dan de eerder verschenen uitgaven. | |
S.L. van Looy aan Willem KloosGa naar voetnoot128)Amsterdam, 22/I 1908.
Waarde Heer.
[...]. Naast de laatste Perk uitgaveGa naar voetnoot129), zou ik gaarne een goedkope ed. willen geven, een boekje, van een 90 cts, bevattende alleén de verzen. Er is kans dat het werk in de hoogere klassen [van] Gymnasium of H.B.S. gaat doordringen. De betrokken leeraren kunnen dan de laat- | |
[pagina 269]
| |
ste uitgaveGa naar voetnoot130) gebruiken èn vooral uw aanstaand boekGa naar voetnoot131). U moet maar zien dat ik het begin bv. in Mei kan krijgen om met drukken vooral te kunnen beginnen. Met vele groeten, met hoogachting uw S.L. van Looy Op Perk is dus van toepassing hetgeen ik met u ben overeengekomen.
Uit bovenstaande brief blijkt duidelijk dat Van Looy met de zogenaamde ‘tekst-uitgave’, die alleen de gedichten bevatte, doelde op het middelbaar onderwijs, daar er van die kant blijkbaar belangstelling bestond voor het werk van Jacques Perk. Een aardig gegeven voor de waarderingsgeschiedenis van onze dichter, dat nog wordt ondersteund door de vele herdrukken die de ‘grote’ Perk-editie in die jaren beleefde. Een dergelijke goedkope uitgave was voor onderwijsdoeleinden overigens wel gewenst, daar een gebonden exemplaar van de zevende druk ƒ 2,90 kostte en een ingenaaid ƒ 2,40. Voor die tijd respectabele bedragen in termen van schoolboeken! In een volgend concept stelt Willem Kloos de waardering van de familie Perk voor de zevende druk van de Gedichten aan de orde en brengt terloops ook de schriftelijke nalatenschap van Jacques Perk ter sprake. | |
Willem Kloos aan S.L. van LooyGa naar voetnoot132)Concept Den Haag Regentesselaan 176 9 Juli 1908. Geachte Heer, [...]. Wat gij wel aardig zult vinden: Mevrouw Dora Blancke-PerkGa naar voetnoot133), | |
[pagina 270]
| |
de oudste zuster van Jacques, heeft mij zeer onlangs, vóór haar vertrek naar Argentinië, een brief geschreven om mij te bedanken voor ‘alles wat ik voor haar broer had gedaan’Ga naar voetnoot134). Ik heb haar natuurlijk teruggeschreven, dat vooral de tevredenheid van Jacques' naaste familieleden zoo prettig voor mij wasGa naar voetnoot135). Daar Dora Perk volstrekt niet is wat men een ‘literaire vrouw’ noemt, vermoed ik dat zij tot haar brief is gekomen door wat zij van haar vader, den dominé, hoorde, die dus met de 7e editie in zijn schik schijnt te zijn. Mevr. Blancke schreef mij tenminste over ‘het mooie boek dat ik over Jacques geschreven had’, waarmeê natuurlijk die 7e editie is bedoeld. Nu ik u toch schrijf, wou ik u het volgende vragen: weet gij geen middel, om, in geval van overlijden van Ds. Perk, Jacques Perk's literaire nalatenschap in handen te krijgen? Want behalve, natuurlijk, dat ik, van alle menschen, er het meeste betrekking op heb, bestaat er anders zoo licht kans, dat de een of andre neef of nicht, à la tante BetsyGa naar voetnoot136), erin gaat grasduinen, en uit dien rommel van prullaria nog weer een ander boek ‘Oeuvres Posthumes’ fabriceert. Als gij dus een middel kunt bedenken, waardoor na Ds Perk's overlijden, Jacques' literaire papieren in mijne, of wat natuurlijk hetzelfde is, in úwe handen komen, zou ik dat erg prettig en praktisch vinden. Met bel gr hoogachtend dw Willem Kloos Ds Perk is reeds in de 70!
Ondanks deze poging heeft Willem Kloos de schriftelijke nalatenschap van Jacques Perk waarover in het bovenstaande gesproken wordt nooit in handen gekregen. Toen M.A. Perk op 15 december | |
[pagina 271]
| |
1915 te Amsterdam was overleden, erfde zijn dochter mevrouw C.H. van Deventer-Perk deze. Na haar heengaan op 2 september 1942 te Alkmaar schonk E.J. Voûte, een zoon uit haar eerste huwelijk en tijdens de Tweede Wereldoorlog burgemeester van de hoofdstad, deze bescheiden in 1943 aan de Universiteits-Bibliotheek van AmsterdamGa naar voetnoot137). Enkele jaren later komen in de briefwisseling tussen Willem Kloos en Hein Boeken de handschriften van Jacques Perk weer eens ter sprake, zonder dat het overigens duidelijk wordt of Kloos deze nodig had voor een nieuwe editie van de Gedichten dan wel ter bestrijding van het boek van A.C.J.A. GreebeGa naar voetnoot138). | |
Hein Boeken aan Willem KloosGa naar voetnoot139)Hilversum 10 Mei 1915.
Beste Willem,
Je vraagt of ik nog iets van Jacques Perk's handschrift heb: ik moet je daar met alle zekerheid op antwoorden: Neen. Ik had tot voor eenige jaren dat handschrift in kartonnen omslagGa naar voetnoot140). De verzen zijn er nooit uit geweest en ik heb je toen alles in zijn geheel toegezonden. - [...]. In haast, met onze hartelijke groeten voor jullie je Hein
De volgende bewaard gebleven brief die voor een goed begrip van de gang van zaken rond de herdrukken van de Gedichten van belang is, dateert uit 1916, zodat het aannemelijk is dat de bescheiden over | |
[pagina 272]
| |
de ongewijzigde uitgaven van 1908, 1910, 1911, 1913, 1914 en 1916 verloren zijn gegaan. | |
S.L. van Looy aan Willem KloosGa naar voetnoot141)Amsterdam, 9 Dec. 1916.
Zeer geachte Heer.
Omtrent de schooluitgave moet ik u nogmaals mededeelen dat zij buiten onze overeenkomst staatGa naar voetnoot142). Ik verkreeg, zoo u weet, het auteursrecht van alle gedichten, en in die overeenkomst met Ds. Perk en diens erfgenamen gesloten, wordt alleen van de gedichten van Jacques Perk gesproken, noch van volgorde, noch van een bepaalde wijze van uitgaaf. Principieel ben ik vrij, zoo wijziging in volgorde bv. wenschelijk wezen zou, haar aan te brengen; òf zoo bv. vrij algemeen werd verlangd, twee edities naast elkaar te geven. Maar ik heb u toegezegd dat ik in deze niets doe buiten u om, zonder overleg met u. En zoo lang ik recht van meêspreken in deze heb, houd ik mij daaraan. Maar een nieuwe editie van de groote uitgave komt in zicht; gaarne zal ik met u bespreken hoe haar uit te geven, mede naar aanleiding van de uitgegeven brieven door Dr. Van DeventerGa naar voetnoot143), van het artikel van pater van GinnekenGa naar voetnoot144), en het laatst geschreven stuk in de Nieuwe Gids over deze zaakGa naar voetnoot145) e.a. Mocht nieuw werk uwerzijds worden vereischt, dan ben ik gaarne bereid tot een honorarium bv. van ƒ 200 voor ditmaal. Met vr. groeten, met hoogachting S.L. van Looy. | |
[pagina 273]
| |
Daar Van Looy volgens bovenstaande brief de rechten op alle gedichten van Jacques Perk bezat, kon hij inderdaad zeggen dat de ‘tekst-editie’ buiten zijn contract met Kloos viel. Voor deze herdrukken hoefde hij aan Willem Kloos geen honorarium uit te betalen als hij dat niet wilde. Het is overigens allerminst duidelijk wanneer het contract met M.A. Perk, waarbij Van Looy de rechten verwierf op de vijfendertig sonnetten die voor het eerst in de herdruk van 1901 werden opgenomen terwijl hij die op de editie van 1882 al eerder had overgenomen van H. Pyttersen Tz., precies is gesloten en wat de bepalingen waren. Het is twijfelachtig of Willem Kloos bovenstaande brief wel heeft beantwoord, want op 14 maart van het volgend jaar komt Van Looy op de beraamde herdruk terug en herhaalt zijn voorstel. | |
S.L. van Looy aan Willem KloosGa naar voetnoot146)Amsterdam, 14 Maart 1917.
Zeer geachte Heer.
Er moet nu een nieuwe druk van Perk komen. Hoe vindt u het beste: hem te laten zooals hij thans is, òf te spreken over den gevoerden strijd?Ga naar voetnoot147) Gaarne vernam ik uw inzicht. Zooals ik u schreef zal ik u voor den nieuwen druk ƒ 200. - vergoeden. In afwachting met vr. groeten met hoogachting uw S.L. van Looy.
Naar aanleiding van dit schrijven ontwierp Willem Kloos het volgende antwoord: | |
[pagina 274]
| |
Geachte Heer,
Dat er weer een nieuwe druk van Perk noodig is, doet mij natuurlijk genoegen. Want kan daar o.a. niet uit blijken, dat het polemische geleuter van den onbetrouwbaren Roomschen bekeerling Greebe de verstandige Nederlanders, die Perk kunnen genieten, tamelijk koud gelaten heeft? En zou het dus, volgens uw opinie, wel volstrekt noodig zijn, om die kwestie, waar tegenwoordig, geloof ik, niet zoo heel veel meer aan gedacht wordt, in den Perk-bundel te vereeuwigen? Wij zouden den ambitieusen Greebe er stellig een genoegen mee doen, omdat hij dan het bewustzijn zou krijgen, dat zijn naam nu voortaan altijd in verband met dien van den dichter der Mathilde zou blijven worden genoemd. Zijn boek toch is, zooals ook door de kritiek van buitenstaanders erkend wordt, noest-vervelend want droog en volstrekt niet altijd helder gestyleerd, en dus zeer moeielijk om te volgen, zoodat het door de koopers van uw nieuwe Perk-editie wel niet zal worden gelezen en nagepluisd, waardoor het gevaar kon ontstaan, dat zij onjuiste ideeën over mijn Perk-redactie kregen. Zoo zie ik de dingen: maar komt het u, als praktikus, niettemin wenschelijk voor, dat er in den bundel gewag van die kwestie wordt gemaakt, dan zou ik achter in den bundel, als een soort van naschrift, de studie van Dr. TimmermanGa naar voetnoot149) kunnen saamvatten in een klein | |
[pagina 275]
| |
aantal bladzijden, het ontdoende van de felle scherpheden, die in den bundel minder zouden passen, en alleen vermeldende de resultaten, wat de gronden ervoor [waren], waartoe Dr. Timmerman kwam door zijn grondig onderzoek der documenteele bronnen die ik hem toen-ter-tijde meê naar zijn huis heb gegeven, en die hij rustig bestudeerd heeft, zonder daarbij ook maar eenigszins door mij beïnvloed te zijn. Ik liet de zaak geheel aan hem over, hem-zelf latende oordeelen. En ik herinner mij nog, hoe Dr. Timmerman, die, vóórdat hij de documenten kende, geen enkel oordeel over de kwestie had uitgesproken tegen mij, na zijn onderzoek verheugd bij mij kwam, en zei: ‘Ik ben, nu ik alles heb gezien en onderzocht, tot de vaste overtuiging gekomen, dat Greebe een mengelmoes is van een domoor en een perfiden Jesuiet. Maar ik zal dien smeerlap wel te pakken krijgen.’ En toen schreef hij zijn stuk, dat in de pers éclat zelfs gemaakt [heeft]. Dr. Timmerman was, door de lectuur van mijn Perk-archief, gewoon-weg verontwaardigd over Greebe geworden, om diens fantaseeren, dat hij als de absolute waarheid stelde en als zoodanig wou aangenomen zien. En door die verontwaardiging is Timmerman's stuk misschien wat scherper geworden dan noodig was. Maar het ‘fond’ ervan is wetenschappelijk, wat Greebe's boek niet is, omdat deze laatste ging vonnis vellen, op hoogst onvolledige gegevens, die hij brutaal-weg uitgaf voor de eenige, die konden bestaan. Dus, geachte Heer, beslist u zelf maar, wat u vindt, dat er in deze moet worden gedaan. Met vriendl. groeten
hoogachtend, dw Willem Kloos | |
[pagina 276]
| |
In zijn antwoord kwam Van Looy met concrete voorstellen betreffende de indeling van de nieuwe herdruk. | |
S.L. van Looy Aan Willem KloosGa naar voetnoot150)Amsterdam, 4 April 1917.
Zeer geachte Heer.
Alvorens een beslissing te nemen zou ik u gaarne het volgende in overweging willen geven. - De kosten van goed papier en druk zijn zoo hoog dat ik er over denk een editie van Perk te geven, ongeveer gelijk aan den 5. druk. - Maar dan zou ik toch gaarne bijvoegen uw voorrede voor den 1. druk. De nieuwe druk zou dan alleen bevatten uw beide voorreden voor den 1. en 4. druk gevolgd door de gedichten. - Of het gewenscht wezen zou aan het slot van den bundel nog iets over den Perk-strijd te zeggen, is nog te overdenken. Acht u echter een druk gelijk aan den laatsten veel beter dan verneem ik dat gaarne. In afwachting met vr. groeten met hoogachting uw S.L. van Looy.
Bij vergelijking met de nieuwe herdruk blijkt, dat deze wat de indeling betreft precies gelijk is aan wat Van Looy in bovenstaande brief voorstelt. In zijn helaas niet bewaard gebleven toestemmend antwoord moet Kloos bovendien hebben geschreven dat het inderdaad wenselijk was een reactie op Greebe op te nemen en daarnaast ook facsimilé's van enkele sonnetten uit de ‘Mathilde’-krans. | |
S.L. van Looy aan Willem KloosGa naar voetnoot151)Z.G.H. Uw voorstel bijvoeging van eenige bladzijden tegenover Gr. c.s. is mij best. Foto's voor facsimilé voortreffelijk; laat er een | |
[pagina 277]
| |
5tal maken; ze moeten bijzonder scherp wezen en op de grootte van het Ms., zonder de marges er bij te rekenen. Gaarne uw bericht welke verzen u neemt. Met vr. groeten met hoogachting uw S.L. van Looy. A. 9/IV 1917. ‘Klinkt helder op’ zou mooi tegenover den titel staan. -Ga naar voetnoot152)
Juist een maand later beantwoordt Van Looy een inmiddels verloren gegaan schrijven van Willem Kloos dat de foto's van de handschriften uit de ‘Mathilde’ vergezelde. | |
S.L. van Looy aan Willem KloosGa naar voetnoot153)Hooggeachte Heer.
In dank de foto's ontvangen; ze zijn belangrijk en fraai. - Ik schrijf er u nog nader over. Met vr. gr. met hoogachting uw S.L. van Looy. A. 9 Mei 1917.
Evenals het hier toegezegde schrijven ontbreken in het Kloosarchief en het Letterkundig Museum alle verdere brieven over deze herdruk en de twee volgende editie's van 1920 die nog door Van Looy zijn uitgegeven. Wel zijn er twee dokumenten bewaard gebleven die aantonen dat er in 1924 plannen hebben bestaan voor een facsimiléuitgave van het gehele handschrift der ‘Mathilde’-krans dat eigendom was van Willem Kloos. | |
[pagina 278]
| |
Zeer geachte Heer,
[...]. Tevens maak ik van deze gelegenheid gebruik nog eens terug te komen op Uw bijdrage over de fout in het onderschrift bij Perk in de Letterkundige PlatenatlasGa naar voetnoot155). Er is ook naar aanleiding van wat U schreef in de pers op gezinspeeld dat het wenschelijk zou zijn eens een facsimile uitgave te laten verschijnenGa naar voetnoot156). Ik weet niet hoe U hierover denkt, doch mocht het werkelijk een plan zijn dat Uw volkomen instemming heeft dan zou ik hierover gaarne eens met U van gedachten wisselen en er over denken of zoo'n uitgave mogelijk zou zijn. [...]. Gaarne teekent
met de meeste hoogachting, S.G. van Looy.
Ruim een maand later bracht Kloos het voorstel van Van Looy ter sprake in zijn volgend schrijven: | |
Willem Kloos aan S.G. van LooyGa naar voetnoot157)Concept Den Haag, 24 April 1924
Geachte Heer,
Nu ik door de rustige Paaschdagen een oogenblik tijd kan vinden, wil ik U gaarne antwoorden op wat gij mij 6 Maart j.l. schreeft, en u melden tot welke slotsom ik kwam. | |
[pagina 279]
| |
Gij geeft mij in overweging om het in mijn bezit zijnde komplete handschrift der Mathilde, op uw kosten te doen facsimileeren, en die reproductie dan in den handel te brengen. Zoo'n uitgave nu zou, hoe kostbaar zij moge wezen, zeker zeer wenschelijk, ja, noodig, kunnen heeten, indien niet reeds Dr. Aeg. W. Timmerman wien ik daarvoor dat document in bruikleen gaf, gedurende de 5 of 6 maanden, dat hij het bij zich in huis, dus onder zijn berusting had, dat manuscript wetenschappelijk bestudeerd had, en de resultaten van zijn onderzoek had meegedeeld in de natuurlijk ook in uw bezit zijnde studieën, die hij daarover schreef in De Nieuwe GidsGa naar voetnoot158). En dientengevolge zou het fac-similé niets anders dan een herhaling kunnen geven van wat reeds door hem, den akkuraten philoloog, in het licht is gesteld. Maar buitendien zou een reproductie van dat ééne handschrift vergezeld moeten gaan van een fac-similé uitgave van al de overige en inkomplete Mathilde-manuscripten, die in mijn bezit zijn, en die Timmerman in zijn studie ook alle, met de titels en met getrouwe opgave der lezingen ervan, in zijn studie vermeldt. Want al die handschriften en dan bovendien nog het handschrift van Mr Vosmaer en dat van Ds Perk hebben mij gediend, om den tekst vast te stellen, zooals deze in Uw uitgave der Gedichten definitief staat gedrukt. Uit dit alles blijkt, dunkt mij, dat een reproductie van dat eene, door u bedoelde handschrift geen ander gevolg zou kunnen hebben, dan dat die Perkkwestie die immers onnoodig stof heeft opgejaagd, totdat zij ten slotte door Dr Timmerman beslist werd, weer op nieuw door de paar bemoeizieke Perkdilettanten (zoo moeten de halfwassene intelligentie [lees: intelligentie's] heeten, die haar op hebben geworpen, [)] weer op nieuw aan de orde zou komen en dat er weer eindeloos lang zoowel voor als tegen Kloos zou worden geägeerd. Immers, de diepere grond en oorzaak van die willekeurig-opgeworpen kwestie ligt niet zoo zeer in wezenlijke belangstelling voor dien tekst, de meeste van die heeren, geven inwendig niets om Perk, hij kan hun eigenlijk de bout hachele, zooals het volk dat noemt maar wel, of men hiermee zich voor of tegen Kloos richt. | |
[pagina 280]
| |
En daar ik nu op mijn 65 jaren wezenlijk te rijp ben geworden, om mijn kostbare tijd te vermorsen met [De rest van het concept ontbreekt.]
De hier door Willem Kloos naar voren gebrachte bedenkingen hebben blijkbaar de doorslag gegeven, want het van idealisme getuigend voorstel van Van Looy is geen werkelijkheid geworden. Ook na de driedelige editie van alle ‘Mathilde’-handschriften in 1941Ga naar voetnoot159) is een facsimilé-uitgave daarvan nog altijd een desideratum van het Perkonderzoek. Van de volgende uitgaven die in 1929 en 1944 zijn verschenen bij A.W. Sijthoff zijn geen bescheiden bewaard gebleven, maar wel betreffende de herdruk uit 1938. | |
A.W. Sijthoff aan Willem KloosGa naar voetnoot160)[Leiden,] 16 Februari 1938
Weledelzeergeleerde Heer,
Hiermede hebben wij het genoegen U te berichten dat de laatste druk van Perk Gedichten met Uw Inleiding, wederom zoo goed als uitverkocht is. Wij hebben dus besloten een nieuwen druk daarvan ter perse te leggen. Wij nemen aan dat Uw Inleiding onveranderd in de nieuwe oplaag kan worden overgenomen. Volgens Uw contract met de firma S.L. van LooyGa naar voetnoot161) competeert U ƒ 50. - voor honorarium voor een nieuwe oplage, welk bedrag wij U bij het gereedkomen van den nieuwen druk zullen doen toekomen. Hoogachtend,
Willem Kloos heeft door zijn ziekte en daaropvolgend overlijden | |
[pagina 281]
| |
bovenstaande brief niet meer kunnen beantwoorden. Na zijn heengaan schreef zijn weduwe het volgende: | |
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe aan A.W. SijthoffGa naar voetnoot162)[Den Haag, waarschijnlijk april 1938]
Geachte Heeren, Uwe mededeeling, dat er weder een nieuwe druk van Jacques Perk moet komen, heeft mijn man nog met vreugde gelezen. Maar daar ik weet, hoe beslist Hij er op gesteld zou zijn, zelf de proeven te corrigeeren, verzoek ik U vriendelijk deze taak thans aan mij te willen toevertrouwen. Gaarne in afwachting, Hoogachtend Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe
Toen de nieuwe herdruk gezet was, schreef de uitgever: | |
A.W. Sijthoff aan Jeanne Kloos-Reyneke van StuweGa naar voetnoot163)[Leiden,] 30 Juni 1938. Mevrouw,
Ingevolge Uw laatst ontvangen schrijven hebben wij het genoegen U hierbij de proeven van Jacques Perk Gedichten te doen toekomen. Aangezien reeds meerdere drukken van dit werk zijn verschenen vertrouwen wij dat U niet veel correctie zult hebben aan te brengen en zien wij de voor afdrukken geteekende proeven gaarne zoo spoedig mogelijk tegemoet. Hoogachtend,
Na de correctie antwoordde Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe: | |
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe aan A.W. SijthoffGa naar voetnoot164)[Den Haag, waarschijnlijk juli 1938] | |
[pagina 282]
| |
Geachte Heeren, Gaarne heb ik de proeven Jacques Perk gecorrigeerd. Inderdaad waren er slechts zeer weinig fouten in, waarvan ik de correctie met vertrouwen aan U overlaat, en dus geen revisie vraag. Hopende, dat U van deze nieuwe editie veel pleizier moogt beleven, Hoogachtend, Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe
Zoals uit de laatste vier brieven blijkt, heeft Kloos de proeven van de herdruk uit 1938 niet meer zelf kunnen nazien, zodat de twee uitgaven die in 1929 zijn verschenen beschouwd zullen moeten worden als de ‘Ausgabe letzter Hand’Ga naar voetnoot165). Toen Willem Kloos op donderdag 31 maart 1938 aan de Regentesselaan 176 te Den Haag was overleden, behoorde de mogelijkheid Jacques Perks Gedichten nog eens ingrijpend gewijzigd te bezorgen eveneens voorgoed tot het verleden.
Ph. van de Nieuwegiessen |
|