Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93
(1977)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Grondpatronen voor middelnederlandse levens van Jesus in gebeden(Ludolphus van Saksen, Jordanus van Quedlinburg e.a.)Hier te lande is er, voor zover ik weet, nooit speciale aandacht aan de gebeden uit Ludolphus van Saksens Vita Christi geschonken. Wanneer men dit werk noemt, meestal in verband met het bekende Bonaventura-Ludolphiaanse Leven, citeert men nog altijd de onvolprezen Willem Moll, die in zijn Johannes BrugmanGa naar voetnoot1) deze beide Levens alsmede de Meditationes Vitae Christi van Bonaventura behandelde en er gedeelten van uitgaf. Hij karakteriseerde duidelijk aard, overeenkomst en verschil van deze werken en wees er nadrukkelijk op, dat er hem naast de talloze handschriften van het Bonaventura-Ludolphiaanse Leven, maar één en dan nog onvolledige vertaling in het middelnederlands van de grote Vita van Ludolphus bekend was en wel in hs. den Haag K.B. 73 E7 (cat. 702). Dit handschrift dateert van 1472 en is vermoedelijk geschreven in het franciscaner klooster Sinte Katherinendael te Hasselt, waaraan het heeft toebehoord. Het bevat de tweede helft van het tweede deel (vierde deel van de uitgave RigollotGa naar voetnoot2)), waaraan slechts c. 67 (Epilogus Dominicae Passionis) ontbreekt. Het is mij gebleken, dat het een zeer betrouwbare vertaling is, welke het latijnse origineel zoveel mogelijk op de voet volgt. C.C. de Bruin merkt in zijn Prolegomena voor een uitgaveGa naar voetnoot3) op, dat men als zeer waarschijnlijk mag aannemen, dat er te Hasselt een volledige vertaling heeft bestaan. Tegen het einde van de 15e eeuw is het Bonaventura-Ludolphiaanse | |
[pagina 77]
| |
Leven in populariteit overvleugeld door een zeer zelfstandige bewerking van Ludolphus' Vita, waarvan Moll 9 drukken noemt en er enige vergelijkt. Terecht karakteriseert hij dit nieuwe Leven van Jezus als een ‘oorspronkelijk’ werk. Ludolphus' citaten uit de Kerkvaders en Apocrieven zijn voor 90% verdwenen, evenals het grootste gedeelte van het uitvoerig commentaar. Legt men de oude Vita naast de Delftse Snellaert uitgave van 22 Mei 1488: Ludolphus de Saxonia een notabel boec vanden leven ons heeren JHesu Christi (de diverse drukken zijn afgezien van de houtsneden vrijwel identiek), dan kan men constateren, dat de onbekende bewerker de Bijbelteksten uit de Vita als leidraad heeft gekozen voor een reeks daarbij behorende, korte, practische, maar bepaald niet droge of ongevoelige verhandelingen, welke doorlopend van commentaar worden voorzien in een samenspraak tussen Scriptura en Mensche. De in deze dialoog verweven uitleg, welke Scriptura op de vragen van Mensche geeft, zijn vaak opgebouwd uít of verwant áan de argumenten van Ludolphus, maar even zo vaak is de gelijkenis zeer vaag of geheel afwezig. Het is, om kort te gaan, een handzaam boek; nuchterder dan Bonaventura's Meditationes, beknopter en daardoor handiger te gebruiken dan Ludolphus' Vita, maar nog niet vergrofd en sensatiebelust zoals vele latere Levens van Jezus. Met de vertaling van de Vita in het eerder genoemde Haagse handschrift heeft deze bewerking niets te maken. Dat er hier van oudsher het minste belangstelling voor Jezus' Openbaar Leven bestond, blijkt ook uit deze bewerking. Vooral de hoofdstukken, die hierop betrekking hebben, zijn drastisch bekort en beslaan soms nog nauwelijks één bladzijde druks. Geheel weggelaten zijn: c. 4: De conceptione et vita Joannis Baptistae (vervangen door c. 17: De officio et vita Joannis Baptistae) en c. 6: De nativitate et circumcisionis Joannis Baptistae (vervangen door c. 18: Joannes a deo missus ad publicum). C. 7: De genealogia Salvatoris is samengevat met c. 8; c. 20: De poenitentia facienda is verdwenen evenals het gebed van II c. 28 en c. II 83: De poena infernali et gloria coelesti. Het gebed van c. 27 is tweemaal afgedrukt; c. 31 volgt op c. 48; c. 39 (Sermones in monte) is vervlochten met c. 40 en zo is ook het gebed van c. 39 verdwenen. Tenslotte is van c. II 67 (Epilogus dominicae passionis et | |
[pagina 78]
| |
laus crucis) alleen het gebed bewaard. De bewerker heeft dus alles wat niet direkt betrekking had op Jezus' Leven zoveel mogelijk bekort of weggelaten. In tegenstelling met de samensteller van het Bonaventura-Ludolphiaanse Leven heeft hij echter één onderdeel bijkans getrouw bewaard: de gebeden. Hij was een man met smaak, want Sister Mary BodenstedtGa naar voetnoot4), die in 1944 een heldere en zorgvuldige analyse van de Vita publiceerde, roemt terecht deze gebeden als het mooiste uit dit grote werk, dat zózeer uit citaten, bewerkingen en compilaties daarvan is samengesteld, dat zij, al bewondert zij Ludolphus' geniale greep óp en indeling ván deze oeverloze stof, moet erkennen, dat waarschijnlijk slechts deze gebeden als origineel werk van Ludolphus beschouwd kunnen worden. Het is dan ook niet verbazingwekkend, dat men deze gebedencyclus apart uitgaf, zoals men ook gedaan heeft met de gebeden uit de 65 Artikelen vander passien ons heren Jhesu Christi van Jordanus van QuedlinburgGa naar voetnoot5). Mary Bodenstedt heeft de gebeden uit de Vita van Ludolphus niet alleen nog eens uitgegeven, maar ook voortreffelijk vertaaldGa naar voetnoot6), tenminste de 181 gebeden, welke de hoofdstukken besluiten; níet de 70 gebeden, welke in de capita gewijd aan de Passie verspreid staan. Zeven hiervan herkende zij als het werk van St. Bonaventura, Pseudo-Bonaventura en Pseudo-BernardusGa naar voetnoot7). Juist deze korte gebeden, welke in de middelnederlandse incunabel- | |
[pagina 79]
| |
tekst helaas ontbreken, looft zij om de directe en ook gevoelige vertolking van Ludolphus' relatie tot Christus. Het is mij echter gebleken, dat Ludolphus deze gebedjes hier, soms iets bekort of een weinig gewijzigd, ter betere aanpassing aan zijn tekst, letterlijk uit de bovengenoemde 65 Artikelen van Jordanus van Quedlinburg heeft overgenomen op gebed 3 (verkoop door Judas) en 51 (wonde van rechtervoet), na. Ts., nrs 9, 12 en 23 (Annas, Pilatus, Herodes) zijn samengevat evenals de gebeden tot de wonden, nrs 48-50. Ludolphus heeft het hierbij echter niet gelaten! Jordanus' Artikelen zijn opgebouwd uit een oratio (ghebet), een Bijbeltekst, soms iets uitgebreid, één of meer documenta (leringhe) en tenslotte de confirmatio (medeformicheit). Ludolphus nu, heeft alle documenta als bewijsstukken overgenomen, lijmde deze met een enkel zinnetje aan de confirmatio (waarvan hij de titel weg liet) vast, om dan met Jordanus' gebed een onderdeel van zijn eigen hoofdstuk te besluiten. Aangezien Ludolphus en Jordanus tijdgenoten genoemd kunnen worden en Jordanus even royaal ontleende en bewerkte als Ludolphus, was het vooreerst een open vraag, wíe er nu eigenlijk ontleend had. Ik heb gemeend te mogen constateren, dat het in dit geval Ludolphus is geweest. Allereeerst is het opvallend, dat Ludolphus zijn bewijsstukken nergens anders met documenta betitelt, dan juist in dit Passiegedeelte van zijn werk (II c. LIX - II c. LXVI, Rigollot IV p. 470-633) en daarvóór in II c. LII, Rigollot III p. 382. Dit laatste hoofdstuk behelst de verkoop door Judas en hier treffen we de documenta van het verloren derde artikel van Jordanus aan, dat volgens Ludolphus' opzet buiten de Passie viel en dus hier ondergebracht moest worden. Waar ook de overige gebeden binnen de Passie-hoofdstukken ontleend zijn, neem ik aan, dat we Jordanus voor de auteur mogen houden. Eeuwen geleden is nog iemand deze ontlening opgevallen! Kurt Ruh noemt in zijn Bonaventura DeutschGa naar voetnoot8) op p. 271 enige handschriften, welke wellicht een vertaling van Ludolphus' Vita kon- | |
[pagina 80]
| |
den bevatten. Hij waarschuwde reeds voor mogelijke verwarring met het Bonaventura-Ludolphiaanse Leven, omdat sommige handschriften behalve de eigen inleiding ook Ludolphus' Prooemium uit de Vita geven. Voor zover ik kon nagaan, bleef er één middelnederlands handschrift over en wel Brussel K.B. 19555, dat op p. 265-266 door Ruh beschreven wordt omdat het ook een mnl. vertaling van Bonaventura's Epistola continens XXIV Memoralia bevat. Ruh vermeldt voorts, dat er in dit handschrift de capita 98-211 van de Vita zijn overgeleverd, waarbij c. 98 correspondeert met c. 92 (Rigollot); dat ook het gedicht Jesu dulcis memoria aan het slot is opgenomen en dat in de capita 149-150 stukken uit het bekende Passietractaat Extendit manum van Heinricht van St. Gallen voorkomen. Allereerst dient opgemerkt, dat de betreffende capita overeenkomen met de mnl. incunabel-tekst, dus met de Scriptura-Mensche dialoog en niet met de oorspronkelijke Vita. De bewoordingen van de slotgebeden komen overeen met die in de incunabel en niet met het woordgebruik van het Haagse handschrift met de gedeeltelijke Vita-vertaling. Helaas hebben de voor mijn ogen te moeilijk leesbare micro-fiches mij een minitieus onderzoek belet, maar ik heb de indruk, dat tot aan de Palmdag de incunabeltekst vrijwel gevolgd wordt, maar dan beginnen de aanvullingen en wijzigingen. Ik weet niet of de copiïst ook de samensteller van deze tekst is geweest. Op f. 1r noemt een latere hand: brueder herman van Zutphen, een aerm leeke brueder vander minrebrueder oerden inden convente bynnen nymegen Ao 1495, als de afschrijver. Deze man, of de auteur van zijn voorbeeld, moet naast de incunabeltekst de grote Vita hebben gehad en uit dit laatste de Jordanus' gebeden hebben herkend. Waarschijnlijk heeft hij de incunabeltekst voor het Passiegedeelte te kort gevonden en heeft hij daarom stukken zoals uit Heinrich van St. Gallen en Jordanus ingevoegd. Hij heeft zich zelfs zozeer door Jordanus' tekst laten leiden, dat hij het hele schema van Ludolphus, de indeling van de Passie in: completen, metten, primen, tercien, none, vespers en completen, in de war stuurde. Jordanus begint namelijk met de metten, zodat de onbekende auteur van de Brusselse tekst midden in Ludolphus' hoofdstuk De tertia, het mét Jordanus over de sexte tijt heeft; ook voert hij Jordanus' benaming | |
[pagina 81]
| |
medeformicheit weer in. In dit gedeelte laat hij Ludolphus' slotgebeden weg, maar na het Jordanus' gedeelte sluit hij zich weer, maar soms in een andere volgorde, bij de Vita aan. Ook hier last hij stukken in; o.a. een capitteltje over de ‘ewige salicheit’ en één ‘hoe got te genieten en gebruken’. Als Herman van Zutphen niet de auteur van deze compilatie is geweest, dan was de schrijver toch in ieder geval een kloosterling. Herhaaldelijk vinden we ingelaste uitroepen als: ‘Gheeft mij ook inden capittel oetmoedelik te nemen dat oerdel mijnre schulden dat tegen mij dar gegeuen wort. - Ende mijnen prelaet niet onwyslic te oerdelen noch niemant die mij beschuldicht mit onrecht weder te spreken’. Dat dit werk de grondslag voor de middelnederlandse incunabeltekst zou zijn, lijkt me niet waarschijnlijk. Ik kan me gemakkelijker voorstellen, dat iemand weglaat of invoegt, dan dat iemand van een vervormde tekst weer een eenvormig geheel zou maken. In mijn vorig artikel in dit tijdschriftGa naar voetnoot9) wees ik er op, hoe men uitgaande van Thomas à Kempis' Leven van Jezus in Gebeden àndere Levens samenstelde, en zo vroeg ik me af of er ook handschriften bestonden, waarin Ludolphus' gebeden tot een nieuw Leven, al of niet in combinatie met andere gebeden, waren verwerkt. Een enkel los gebed (c. 9: geboorte) in hs Leiden Lett. 239 f. 120Ga naar voetnoot10), gaf me vooreerst niet veel hoop. Maar Maria Meertens bracht me op het spoor. In deel VI van de Godvrucht in de NederlandenGa naar voetnoot11) schrijft zij op p. 203 onder nr 8 van het Leuvense handschrift U.B. G 70 f. 12-102: ‘Een reeks gebeden op die ewangelien doerch dat gansse jaer comende’. | |
[pagina 82]
| |
Het zijn de gebeden, waarmee Ludolphus van Saksen de hoofdstukken van zijn Vita Jesu Christi besluit. Daartusschen zijn andere godsvrucht-oefeningen voor de feestdagen ingelast. Eerst komen de gebeden op het Ewangelie der Zondagen van den Advent.’ Het handschrift dateert volgens Meertens van ca 1500. De volgorde der gebeden bij Ludolphus is niet aangehouden, maar aangepast aan de feestdagen. De tekst toont duidelijke overeenkomst met de incunabel. Aangezien de gebeden uit het Passie-gedeelte ontbreken, vraag ik me af of de tekst van het Brusselse hs. K.B. 19550 of een verwante versie daarvan tot voorbeeld heeft gediend, omdat ook daar immers, waar de Jordanus' gebedjes zijn ingevoegd, de slotgebeden van Ludolphus ontbreken. Het kan natuurlijk ook aan een gril van de samensteller van de Leuvense tekst worden toegeschreven. Merkwaardig is echter, dat dit handschrift Leuven G 70 een vertaling geeft van het gebed dat behoort bij Ludolphus' caput 1, 39 en dat in de incunabel ontbreekt. Kwam dit wellicht voor in het verloren gedeelte van de Brusselse tekstschrijver, van wie ik vermoed, dat hij ook de ganse Vita raadpleegde? De samensteller van de Leuvense cyclus heeft ook gebeden uit andere Levens van Jezus verwerkt. Zo treffen we op f. 55 het 22e gebed uit de Orationes van Thomas à Kempis aan en op f. 68 ‘O fonteyne der guedertierenheit O solaes ende toeverlaet alle der gener die hem myt gansen herten tot u wert keren’. Dit laatste komt ook voor in het Thomas' handschrift Brussel K.B. 12082, waarin het eerste boek van Thomas' Leven in gebeden te vinden is. Het tweede deel van het Leven in dit handschrift, aanvangende bij de Hellevaart, is wat aanhef van ieder gebed betreft, aangepast aan Thomas' gebeden. Deze cyclus was Meertens onbekend. Ik vond deze terug in hs. Wenen N.B. Ser. nova 12909 (de overeenkomstige gebeden bevinden zich op ff 93v, 95, 99 en 101). Ph. Webber vond nog f. 91 en 97. Verschillende gebeden uit deze Weense cyclus zijn ook verwerkt in een weekoefening in hs. Goslar, Kunsthistorische Sammlung der Familie Adam 674 f. 127r-201v, waar Dr Deschamps mij vriendelijk op opmerkzaam maakte. Zozeer verwant aan deze Weense reeks, dat men van een groep kan spreken, zijn de gebedencycli in hs Oxford Bodl. Library Dutch Fol. I f. 19: Hier begijnnen suverlicke gebeden ende | |
[pagina 83]
| |
oeffeninge vanden leuen ende liden ons lieuen heren Jhesus Christus: ‘O ewige almechtich Got ic aenbede dijn gotlicke moegentheit’, (gevolgd door 26 verwaterde Thomas à Kempis' gebedjes) en in hs Princeton U. Library, Garrett M 63, een evenals het Weense, verlucht handschrift, dat Dr Ph.E. Webber hoopt uit te gevenGa naar voetnoot12). Een Leven van Jezus in gebeden, dat op een enkel gebed ná is samengesteld uit de slotgebeden van Ludolphus, is in hs den Haag K.B. 133 E 2. Dit bevat (in de volgorde van het handschrift) gebed I: 5, 14, 13; II: 17, 27, 29, 53, 54, 59, 69, 71, 72, 76, 78, 82 - dan het gebedje van het 27e artikel van Jordanus (bespot in wit kleed) - vervolgens I: 15, I: 22 en tenslotte II: 84. Het is een laat handschriftje uit de eerste helft van de zestiende eeuw, verlucht met onbeduidende miniatuurtjes. Behalve de gebedencycli betreffende Jezus' Leven van Ludolphus, Jordanus, Suso, Thomas en de Weense reeks, kennen we degeen, welke door Moll is uitgegeven uit hs. Amsterdam U.B. I E 27 (cat. 513), dat van 1469 dateertGa naar voetnoot13). De verhalende gebedjes, van een veel lager niveau dan bovengenoemde, worden telkens afgewisseld met Pater Nosters en Ave's. Van eenzelfde genre is een kort Leven in gebeden in hs. Leiden Lett. 320 f. 1-32: O guedertieren ende alse ontfermhertichste heer Jhesus ich bidt v om vr alre werdichste passie -Ga naar voetnoot14). Dit zelfde Leven komt voor in hs. Haarlem Bis. Museum 101 f. 147a. Het is opvallend, dat de samenstellers van typologische Levens van Jezus een gretig gebruik hebben gemaakt van de betere cycli. In zijn artikel De verspreiding van Johan Scutkens vertaling van het Nieuwe Testament en de Oudtestamentische PerikopenGa naar voetnoot15) signaleerde Dr J. Deschamps twee handschriften met typologische Levens, aan welke de vertaling van Scutken ten grondslag lag, en wel: hs New York Pierpont Morgan Library M 868 en hs Leiden Lett. 258. Het eerste is een luxe-handschrift, niet onverdienstelijk verlucht en | |
[pagina 84]
| |
duidelijk voor een leek geschreven, want de op het kloosterleven betrekking hebbende verzuchtingen uit Ludolphus' gebeden zijn, waar deze geciteerd worden, consequent weggelaten. (In het Leidse handschrift komen ze wel voor.) Het is uiterst beknopt, want het Openbaar Leven werd tot slechts enkele hoofdstukjes bekort. Na de Doop, volgen, de Transfiguratie, Maria Magdalena (met het uit diverse handschriften bekende gebed: O salige m.m. die du tot magdalenam mitten fonteyn der tranen quaems totti fonteyn der gracien -), de Opwekking van Lazarus, de verkoop door Judas en dan het Laatste Avondmaal. In dit handschrift zijn van Ludolphus de volgende gebeden opgenomen: I: 10, 9, 86, 11, 12, 13, 14, 15 en ‘bewerkingen’ van II: 53 en 54. Een enkel passiegebed doet denken aan Jordanus' gebedjes (5 en 6) of Ludolphus' variant daarop. Verder heeft dit handschrift gebed 80 van Suso's Honderd ArtikelenGa naar voetnoot16) (Tot de Wonden) en aansluitend een gebed van Thomas à Kempis (Pohl III, p. 333-339): ‘O God vader almechtich siet neder van dien stoelle.’ Het niveau van de gebeden van de laatste hoofdstukken daalt echter af naar het peil van het bekende type: ‘Coemt mi te hulpe -’. Het duidelijk verwante hs Leiden Lett. 258 is veel uitgebreider: 85 voorafbeeldingen tegenover 42 in het Morgan-handschrift. Ook dit is in het laatst van de 15e eeuw geschreven, maar is soberder en onverlucht. Van Ludolphus' gebeden telt het de nummers: I: 9, 86, 10 (vergelijk de keuze met Morgan-hs), 12, zeer vrij, evenals 13, 14 en 15, dat bekort is. De gebeden over het Openbare Leven lijken van eigen maaksel naar het voorbeeld van Jordanus (O here die woutste, die waecste, opdoetste -). Ze zijn verhalend en bedoeld ter verduidelijking en ter verbinding van teksten, zoals in het hs van Moll. In het Passiegedeelte vinden we meer en vaak uitgebreide gebeden van Jordanus: 1, 2, 4, 11, 23-27, 30, 32-38, 44, 43, 57, 56, 58 en het begin van 65. Ze volgen letterlijk Jordanus evenals diens dagindeling en zijn dus niet | |
[pagina 85]
| |
overgenomen uit Ludolphus' Vita, maar rechtstreeks uit Jordanus of uit een tekst als in hs. Brussel K.B. 19550. Nu we deze gegevens bezitten en kunnen overzien, blijken de vele gebeden, aan Christus' Leven gewijd, een minder chaotische massa te vormen, dan eerst wel leek. De middelnederlandse auteur, compilator of afschrijver, die een reeks dergelijke gebeden nodig had, greep naar de bestaande series, waarvan wij er enkele stellig niet meer als zodanig herkennen, totdat een grondiger onderzoek kan worden ingesteld aan de hand van uitgaven, zoals dr Webber zich heeft voorgenomen. Vroeger zijn deze handschriften vaak afgedaan met: ‘Weer een gebeden-boek’, en men heeft niet onderkend, dat men zichzelf hierdoor het inzicht in de werkwijze van de middelnederlandse samensteller of auteur ontzegde. In overeenstemming met het gestelde doel heeft deze bepaalde patronen gevolgd. Een typologisch Leven stelde andere eisen dan bijvoorbeeld een weekoefening. Ook is hij afhankelijk geweest van welke litteratuur er in zijn bibliotheek aanwezig was. Hij kan niet beter hebben geweten of de gebeden uit de Weense serie waren óók van Thomas à Kempis. De aanhef luidde immers hetzelfde? Ieder zal naar eigen smaak en inzicht hebben gekozen en geschift. Zo ontstonden de combinaties, die we nu hebben leren kennen: Ludolphus-Weense reeks; Thomas à Kempis-Weense reeks, of een mengsel van alle drie met verschillende toevoegingen, uit Suso bijvoorbeeld. Zo werden uit dit mozaïek, dat vermoedelijk nog wel groter is geweest, steeds wisselende patronen gelegd, welke de grondslag zouden vormen voor het Leven van Jezus in gebeden in al zijn verschillende variaties.
Baarn J.M. Willeumier-Schalij |
|