Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 92
(1976)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Friese woorden bij KiliaanOnlangs verscheen een uitgave van het Fries Instituut aan de Rijksuniversiteit te Groningen, De ‘Fryske’ wurden út Kiliaen, mei de oantekeningen fan Gerard van Hasselt en Eeltsje Halbertsma gearbrocht. Voor een recensie van deze uitgave, die enkel bedoeld is als een materiaalverzameling, verwijzen we naar het tijdschrift Leuvense Bijdragen. Omdat de waarde van Kiliaans opgaven echter bepaald wordt door die van zijn bronnen, heb ik aan de hand van deze uitgave onderzocht welke oudere werken in aanmerking komen als mogelijke bronnen voor Kiliaans fris.-woorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Inleiding en overzichtEen vrij groot aantal van Kiliaans fris.-woorden komt reeds voor in oudere woordenboeken of in andere werken waarvan we weten dat Kiliaan ze als bronnen voor zijn Etymologicum heeft gebruikt. In deze werken heb ik in totaal 480 (75,7%) van de 634 door Van der Kooi verzamelde fris.-woorden (ook fris. gecombineerd met een andere aanduiding) gevonden en 81 (65,3%) van de 124 ‘alleen fris.’-woorden. In het volgende overzicht heb ik deze mogelijke bronnen samengebracht; hierbij moeten we er wel rekening mee houden dat Kiliaan voor één artikel vaak meer dan één bron gebruikt heeft (o.a. voor de verschillende aanduidingen ger., sax., sic., holl. enz., die samen met fris. voorkomen).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn Dictionarium van 1574 had Kiliaan nog maar 25 van deze 634 fris.-woorden opgenomen, maar in 1588 reeds 500, waarvan hij er 32 echter nog niet fris. noemde. In het Dictionarium Tetraglotton van 1562, waarvan de Nederlandse tekst zeer waarschijnlijk ook het werk van Kiliaan is, heb ik slechts 5 van die fris.-woorden aangetroffen, nl. Kuym (i.v. Vix), laden (i.v. Inuito), Malen (i.v. Pingo), Manghel (i.v. Defectus) en vijfwouter (i.v. Papilio); de eerste vier van deze woorden staan wel onder invloed van een Duitse bron (cf. Claes, p. 115-122). Over het algemeen is het Nederlands van het Tetraglotton een vertaling van het Frans van de Verborum Latinorum Commentarij (Parijs 1558) van Guillaume Morel (cf. Claes, p. 69-81) en zo is het normaal dat we er vrijwel geen woorden vinden waarbij Kiliaan later gewestelijke aanduidingen voegt: in het Tetraglotton neemt hij in principe alleen de eigen Brabantse taal op. De woorden die Kiliaan ‘alleen fris.’ noemt, zijn voor ons het leerrijkst. Bepaalde hierboven vermelde bronnen heeft hij immers voor een andere aanduiding, met fris. gecombineerd, gebruikt: de Teuthonista en Murmellius voor de aanduiding sic. (bij de Sicambri, d.w.z. de in woners van Gelre, Kleef en Gulik), Junius en Clutius voor holl., Maaler en Dasypodius voor ger., het Naembouck en Paludanus voor fland. en Calepinus voor equivalenten in andere talen, inz. angl., ital. en hisp. De ‘alleen fris.’-woorden van Mellema, Chytraeus en Murmellius staan ook in andere werken; in de Teuthonista en ook in de Nomenclator van Junius staan er vijf die ik alleen daar gevonden heb. Evenals de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thesaurus en de werken van Mellema en Clutius bespreken we deze werken afzonderlijk, omdat ze nieuw licht op de aanduiding fris. kunnen werpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Bespreking van de mogelijke bronnen2.1. De Thesaurus Theutonicae linguaeOpvallend groot is het aantal fris.-woorden van Kiliaan dat reeds in de Thesaurus Theutonicae linguae (1573) van Plantijn staat, maar dan zonder een speciale aanduiding: 293 of 46,2% van de 634; van de 124 ‘alleen fris.’-woorden zijn het er 72, d.i. zelfs 58,0%. Fokkema veronderstelt dat Kiliaan een aantal woorden in de Thesaurus als het aandeel van zijn Oostnederlandse collega Augustin van Hasselt zal hebben herkend en daarom Fries genoemd; hierbij steunt hij op het ‘vermoeden dat Augustin uit 't “friese” Hasselt kwam’ (Fokkema 1935, p. 216-217). Volgens M. Rooses en H. de la Fontaine Verwey was Augustin echter afkomstig uit het prinsbisdom Luik en wijst zijn naam op het Belgische Hasselt; zijn vrouw Gertrude was afkomstig uit Twente. Augustin had deelgenomen aan de Munsterse beweging en woonde omstreeks 1560 in het land van Groningen, waar hij in contact kwam met Hendrik Niclaes. In Emden schreef hij geschriften van deze laatste over en in 1562 of 1563 leidde hij te Kampen diens drukkerijGa naar voetnoot1). Van 1564 tot 1566 was hij te Antwerpen in dienst van Plantijn, die hem betaalde o.a. als medewerker aan de Thesaurus: op 14 mei 1564 kreeg hij ‘pour ce qu'il a reueu le Dictionaire flameng’ fl. 4-10, het loon voor een drietal weken werkGa naar voetnoot2). In 1566 leidde Augustin te Vianen weer de drukkerij van Niclaes, maar het volgende jaar vertrok hij naar Keulen, waar hij in 1591 zeker nog woonde (cf. Claes, p. 44-45). Opvallend is nog dat hij in een brief aan Plantijn Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
saksische vormen gebruikt, blijkbaar door zijn lang verblijf in dat gebied (cf. Claes, p. 261). Het is inderdaad goed mogelijk dat Plantijn aan deze Augustin van Hasselt de opdracht gaf voor Nedersaksische, Oostnederlandse en ook Friese woorden in de Thesaurus te zorgen. Plantijn wilde volgens zijn voorrede dit woordenboek zo volledig mogelijk maken, ‘aussi ample qu'il luy seroit possible’ (Claes, p. 149). Misschien werd zijn aandacht juist door Augustin op het Oostnederlandse gebied gevestigd. De Pappa van Murmellius en de Tcuthonista van Van der Schueren werden, zij het zeer eclectisch, geëxcerpeerd en daarnaast voegde een medewerker, wellicht Augustin, persoonlijk nog woorden aan de Thesaurus toe (Claes, p. 259-262). In mijn dissertatie spreek ik in dit verband alleen over Nedersaksische en Nederduitse woorden, maar hierbij moet evenzeer aan het Friese gebied (in ruimere zin) gedacht worden. De grote overeenkomst tussen de Thesaurus en Kiliaans fris.-woorden kan geen toeval zijn, te meer als we zien dat deze woorden in feite van zeer verschillende aard zijn: volgens Fokkema (1935/1947) zijn er onder de 106 fris.- of fris. holl.-woorden van Kiliaan die in de Thesaurus staan, 55 echt Fries, 29 niet-Fries, 17 ‘bij gebrek aan gegevens moeilijk in te delen’ en 5 ‘onbekend’ of ‘alleen bij Kiliaan voorkomend’. Deze verhouding komt opmerkelijk goed overeen met het totale resultaat van Fokkema's onderzoek: op de 257 fris.- of fris. holl.-woorden van Kiliaan vond hij er 144 echt Friese, 64 niet-Friese, 32 ‘moeilijk in te delen’ en 17 ‘onbekende’. Kiliaans aanduiding fris. is dus nog iets meer betrouwbaar voor de woorden die hij in de Thesaurus kon vinden! Van de eigenaardigste fris.-woorden waarvoor de Thesaurus blijkbaar Kiliaans bron was, geef ik hier enige voorbeelden:
Het MNW en het WNT vermelden deze betekenis van drapen niet; volgens Fokkema komt ze ‘alleen bij Kiliaan’ voor (1947, nr. 126).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het WNT verwijst voor haggen (i.v. hagen) alleen naar Kiliaan en de Thesaurus; volgens Fokkema is dit woord ‘onbekend’ (1935, nr. 119).
Het woord knoef wordt volgens het WNT ‘uitsluitend in woordenboeken aangetroffen’; Fokkema noemt het ‘door gebrek aan gegevens moeilijk in te delen’ (1935, nr. 67).
Kiliaan zette de Franse tekst van de Thesaurus over in het Latijn. Soebe staat niet in het MNW of het WNT; volgens Fokkema is dit woord ‘onbekend’ (1935, nr. 122).
Voor deze betekenis van touw verwijst het WNT behalve naar Kiliaan ook naar de Drentsche Volksalmanak, die het als woord ‘in 't O.’ vermeldt; tevens schrijft het dat in het moderne textiel touw als Engels woord gebruikt wordt. Fokkema echter noemt deze betekenis ‘onbekend’ (1935, nr. 123). Slechts voor één fris.-woord kan de aanduiding fris. zelf als zodanig op de tekst van de Thesaurus steunen:
Schitte, dat ook in Kiliaans Dictionarium van 1588 staat, vinden we eveneens in de Thesaurus, in het Naembouck en bij Mellema. In het Etymologicum van 1599 heeft Kiliaan aan het artikel schocke een langere uitleg en de auteursnaam Ad. Iun. toegevoegd; uit welk werk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Junius deze uitleg komt, heb ik niet kunnen vinden. Het WNT vermeldt deze betekenis van schok (III) als gebruikelijk ‘in Holland, Friesland en Zeeland, thans vrijwel verouderd’; volgens Fokkema is ze Hollands en Fries (1947, nr. 53). Hoe kwam Kiliaan er echter toe andere woorden uit de Thesaurus als fris. te kenmerken, wanneer in dat woordenboek zelf elke aanwijzing daarvoor ontbreekt? De Smet meent in verband met de vele overeenkomende fris.-woorden, ook vergezeld van overeenkomende Latijnse equivalenten, in de Thesaurus en bij Kiliaan ‘dat de grote massa ervan uit een gedrukte of geschreven bron komt, die ook een van de bronnen van de Thesaurus is geweest’ (De Smet, p. 148). Hij besluit dit o.a. uit de gevallen waarin Kiliaan de Latijnse uitleg bij overeenkomstige woorden ‘niet rechtstreeks aan de Thesaurus kan hebben ontleend’ (id., p. 147). De zes woorden die De Smet hiervoor als voorbeeld geeft, heb ik inderdaad ook nog in andere mogelijke bronnen gevonden: beraden bij Mellema, beddelaken bij Murmellius, Chytraeus en Mellema, besten in de Teuthonista en bij Mellema, bonsinck bij Murmellius, dare in de Teuthonista en enster bij Mellema. Behalve dare (ast) en de vorm enster (unster) vinden we deze woorden in het MNW (besten), in het WNT (beddelaken) of in beide (beraden en bunzing) met voorbeelden uit de literatuur. Bovendien vult Kiliaan zijn Latijnse uitleg soms op allerlei wijzen aan. Bij de zes vermelde voorbeelden zijn de Latijnse equivalenten dezelfde als bij een synoniem ervan in het Etymologicum, inz. het woord waarnaar Kiliaan verwijst: connubij foedus inire (i.v. be-raeden) staat bij Houwen, Toral (i.v. bedde-laecken) bij slaep-laecken, Leuiter consuere (i.v. besten) bij Drieghen, Putorius (i.v. bonsinck) bij Visse, Vstrina (i.v. Dare) bij Ast, est en Statera (i.v. Enster) bij Unster. Deze Latijnse woorden kon Kiliaan dus uit een ander artikel van zijn Etymologicum overnemen. Verder vragen we ons wel af of die hele reeks van bijna 300 fris.-woorden uit de Thesaurus, waaronder een aantal voor Fokkema onbekende, wel in ‘een of ander gedrukt vokabularium of taalboek uit het “Fries” gebied’ (De Smet, p. 148) zou staan. Kleine schoolboekjes of glossaria zijn gemakkelijk verloren gegaan, maar dergelijke ongewone | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden zijn gewoonlijk te vinden in uitvoerige woordenboeken ofwel in gespecialiseerde, niet-lexicografische werken. Al het zoeken in die richting heeft tot nu toe niet veel resultaat opgeleverd. Daarom meen ik dat Kiliaan werkelijk een groot aantal fris.-woorden uit de Thesaurus heeft overgenomen en dat hij achteraf op een andere wijze aan een aantal artikelen de aanduiding fris. heeft toegevoegd. Dat Kiliaan aan artikelen uit de Thesaurus de aanduiding fris. toevoegde zien we ook in kanttekeningen bij zijn werkexemplaar van de Thesaurus, bewaard in het Plantijnmuseum te Antwerpen:
Gadde staat niet in het MNW of het WNT; volgens Fokkema is het ‘stellig niet Fries’ (1935, nr. 84).
Voor deze betekenis van gasp verwijst het MNW alleen naar Kiliaan; het WNT noemt gaps een gewestelijk woord, vooral in Groningen, Gelderland en Overijssel. Volgens Fokkema is het ‘inderdaad Fries’ (1935, nr. 12). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. De TeuthonistaDat de Teuthonista (Keulen 1477) van G. van der Schueren 177 van Kiliaans fris.-woorden bevat, is misschien niet zo verwonderlijk wanneer deze aanduiding samengaat met sic. (bij de Sicambri), dat kan slaan op de taal van Kleef, waar Van der Schueren secretaris van de hertog was. Eigenaardig is echter wel dat er onder deze 177 woorden 48 zijn waarbij we de aanduiding sic. niet vinden en 13 die zelfs alleen fris. genoemd worden. De opvallendste van deze woorden, die ik vóór Kiliaan alleen in de Teuthonista heb gevonden, wil ik hier even bespreken: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het MNW en het WNT vinden we enige bewijsplaatsen voor de vorm koren; het WNT schrijft dat dit woord wellicht ontleend is aan het Fries of Nederduits. Fokkema noemt karen en koren ‘inderdaad Fries’ (1935, nr. 21).
Roebe, dat volgens Fokkema geen Fries is (1935, nr. 105), staat niet in het WNT; het MNW verwijst ervoor alleen naar de Teuthonista.
Het MNW geeft twee Vlaamse bewijsplaatsen voor deze betekenis van stempen, het WNT haalt alleen Kiliaan aan. Volgens Fokkema is dit woord ‘bij gebrek aan gegevens moeilijk in te delen’ (1935, nr. 75).
Opmerkelijk is hier de vergissing van Kiliaan in 1588, blijkbaar alleen te verklaren door ‘half styghe. tyen’ in de Teuthonista. Als Kiliaan voor dit woord (en voor de aanduidingen fris. vvestphal.) nog een andere lexicografische bron had, zou hij dan niet eerder zijn vergissing hebben ingezien? Voor stijg, twintig, geven het MNW (i.v. stige) en het WNT enige voorbeelden uit het Noorden en Oosten van Nederland.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor deze betekenis van stiksel verwijzen het MNW en het WNT alleen naar de Teuthonista en Kiliaan.
Voor deze betekenis van stouwen geeft het MNW, behalve Kiliaan en de Teuthonista, één Overijsselse bewijsplaats en het WNT drie bewijsplaatsen, waarvan twee Overijsselse. Volgens Fokkema is deze betekenis ‘inderdaad Fries’ (1935, nr. 55). We twijfelen eraan of Kiliaan deze zeldzame woorden of betekenissen nog in een andere geschreven bron gevonden zou hebben. Maar waarom kenmerkte hij dan woorden uit de Teuthonista niet alleen als sic., maar ook als fris. (vaak terecht) en eenmaal als vvestphal.? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Het Dictionaire van MellemaHet enige bekende zestiende-eeuwse woordenboek dat door een Fries werd samengesteld, is het Dictionaire ou Promptuaire Flameng-Francoys van Else Eduard Leo Mellema, geboren te Leeuwarden in 1544 en leraar Frans te AntwerpenGa naar voetnoot3). De eerste uitgave van dit Dictionaire draagt op de titelpagina het jaartal 1587 (er is ook een uitgave met het jaartal 1589), maar de voorrede op het eerste, Nederlands-Franse, deel is gedateerd 1591 en die op het tweede, Frans-Nederlandse, 1592. Vermoedelijk houdt dit verband met het feit dat de drukker en uitgever ervan, Jan van Waesberghe, in 1589 van Antwerpen naar Rotterdam verhuisde. Deze gebruikte blijkbaar nog te Antwerpen gedrukte titelpagina's, maar het woordenboek zelf zag vermoedelijk pas in 1591/1592 het lichtGa naar voetnoot4), zodat Kiliaan het nog wel niet voor zijn Dictionarium van 1588 gebruikt kan hebben. De overeenkomst van Kiliaans fris.-woorden met het Dictionaire van Mellema kan voor een groot deel verklaard worden door de Thesau- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rus als gemeenschappelijke bron. Hoewel 144 van Kiliaans fris.-woorden en 17 van zijn ‘alleen fris.’-woorden ook bij Mellema staan, is er immers geen enkel van deze woorden alleen bij Mellema te vinden. Toch is het niet uitgesloten dat Kiliaan tussen 1588 en 1599 bij sommige woorden de aanduiding fris. voegde na vergelijking met dit Dictionaire. Van de 32 fris.-woorden in het Etymologicum die in het Dictionarium van 1588 zonder deze aanduiding staan, vinden we er immers 12 bij Mellema; deze vermeldt ook 16 fris.-woorden die Kiliaan in 1588 nog niet had opgenomen. Van deze 28, in 1599 nieuwe, fris.-woorden heten er 20 fris. holl., soms gecombineerd met een andere aanduiding. De aanduidingen fris en holl. kunnen we in de meeste gevallen niet door de andere mogelijke bronnen verklaren. De twaalf woorden die Kiliaan in 1588 zonder en in 1599 met de aanduiding fris. heeft opgenomen en die hij bij Mellema kon vinden, zijn:
Droesel staat ook in de Thesaurus Theutonicae linguae, droissel in de Teuthonista, drossel bij Murmellius (1518, f. Biv), Trostel bij Dasypodius en Drostel bij Chytraeus (1582, kol. 377). Door deze bronnen kunnen de aanduidingen germ., sax. en sicamb. verklaard worden. Kan de aanduiding fris. op Mellema steunen? Volgens de Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden (Assen, 1957), kaart 10, Merel, van K. Heeroma komen drosel, drouscl en bijvormen in OostFriesland en het Emsland voor, tot bij, maar niet ten westen van de Nederlandse grens.
Erdom staat ook in de Thesaurus en bij Chytraeus (1582, kol. 574).
Ouel staat ook in de Thesaurus, Oevel in de Teuthonista.
Prael staat ook in de Thesaurus. Volgens Fokkema is dit woord Fries en Hollands (1947, nr. 42). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Runnen staat ook in de Thesaurus en in Kiliaans Dictionarium van 1574. Bij Calepinus staat Ang. To runne (i.v. Curro). Kiliaan kon runne als Fries en Engels echter ook bij Merula vinden (zie beneden 2.6).
De vorm Saelge staat bij Paludanus en in het Naembouck.
Schitte staat ook in de Thesaurus en Schite in het Naembouck.
Snigge staat ook in de Thesaurus en de samenstellingen Seesnigge en wegeschnigge bij Chytraeus (1582, kol. 381 en 382).
Stapel staat ook in de Nomenclator van Junius (1577, p. 57 b) en in die van Chytraeus (1582, kol. 388).
Talgh staat ook in de Thesaurus en Tallich bij Chytraeus (1582, kol. 350).
Troffel staat ook in de Thesaurus. Volgens Fokkema is het Fries en Hollands (1947, nr. 74).
Vledder staat ook in de Thesaurus en Flederbom bij Chytraeus (1582, kol. 463). Volgens het kaartje van P.G.J. van Sterkenburg in Het Glossorium Harlemense ('s-Gravenhage, 1975, p. 203) is vledder in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oost-Friesland en Groningen gebruikelijk. Hij vermoedt ‘dat de door Kliaan gebruikte bronnen debet zijn aan deze “ontspoorde”’ vorm (p. 204). Kan Mellema de bron voor vledder zijn? Toch is de aanduiding fris. uit het woordenboek van Mellema als zodanig moeilijk te verklaren: dit is immers een algemeen Nederlands (hij noemt het zelf Flameng) en geen Fries woordenboek. Nog moeilijker is de aanduiding holl. te verklaren (Mellema was een Fries, geen Hollander), die we in de voorbeelden uit Mellema vaak samen met fris. vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. De Nomenclator van JuniusDe Hoornse geneesheer Hadrianus Junius kenmerkt in zijn Nomenclator omnium rerum (Antwerpen 1567) sommige woorden als door Friezen (Frisiis) gebruiktGa naar voetnoot5). Zoals De Smet (p. 145) opmerkt, geldt dit echter slechts voor vier van Kiliaans fris.-woorden: karuts (sax. fris.), in de Nomenclator ‘Cyprinus...apud CimbrosGa naar voetnoot6) & Frisios Karutz’ (1577, p. 52 b), pudde (fris.), in de Nomenclator ‘Mustela...Een aalpuyt, pudde Frisiis’ (p. 54 a), schaep-entel (fris.), in de Nomenclator ‘Bryonia...schaepentel Frisiis’ (p. 92 a) en warmeiaute (fris.), in de Nomenclator ‘Cyceon...Frisiis recepta warmeiaute (p. 74 a). Onder de 88 andere fris.-woorden van Kiliaan die ik in de Nomenclator heb kunnen vinden, zijn er nog twee die hij alleen als fris. kenmerkt, 50 die hij fris. holl. noemt en 30 fris. holl. gecombineerd met andere aanduidingen; in totaal zijn er slechts twaalf zonder de aanduiding holl. Dat Kiliaan woorden die hij van de Hollander Junius overneemt, holl. noemt, kunnen we normaal vinden, maar waar komen al die fris.-aanduidingen bij deze woorden vandaan? Met de volgende voorbeelden kunnen we aantonen dat Kiliaan een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aantal ongewone fris.-woorden zeer waarschijnlijk uit de Nomenclator heeft overgenomen:
I.v. spreiden verwijst het MNW alleen naar Kiliaan en het WNT alleen naar Junius. Fokkema noemt echter beide woorden Fries en Hollands (1947, nr. 2 en nr. 64).
Deze betekenis van bui(de) komt niet voor in het MNW of het WNT. Fokkema noemt dit woord ‘zonder nadere gegevens moeilijk in te delen’ (1947, nr. 112) en E. Halbertsma schrijft dat het Friese boedde geen zweer (anthrax) is, maar een kneuzing of een door een kneuzing veroorzaakt gezwel (Van der Kooi, p. 7).
De Thesaurus vermeldt Grute, met de betekenis van Faex, d.i. Heffe, oft droessem. De betekenis van slechten huysraet, die Kiliaan van Junius heeft overgenomen, staat niet in het MNW of het WNT, maar Fokkema noemt ze Fries en Hollands (1947, nr. 14).
Het woord hasenkneppel staat niet in het MNW; het WNT (i.v. kneppel, VII 4557) verwijst ervoor alleen naar Junius. Volgens Fokkema is het Fries en Hollands (1947, nr. 15). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kiliaan beschouwt hondsbleyne, dat ook nu nog (hondsblein) in Van Dale staat, als het gewone woord voor zo'n gezwel; bij dat woord plaatst hij dan ook de Latijnse uitleg van Junius. Hondsmeede, dat niet in het MNW of het WNT staat, is volgens Fokkema Hollands, maar Friese bewijsplaatsen ontbreken ervoor (1947, nr. 86).
Voor kuyden verwijst het MNW alleen naar Kiliaan; het woord staat niet in het WNT. Volgens Fokkema ontbreken Friese bewijsplaatsen ervoor, maar is het wel Hollands (1947, nr. 90).
Rijtelen, dat niet in het MNW of het WNT staat, komt volgens Fokkema alleen bij Kiliaan voor (1947, nr. 130). Ik merk op dat Kiliaan de gewonere woorden suyselinghe, suisinghe, tuytinghe en gonsinghe zonder een speciale aanduiding heeft opgenomen en dat hij bij ruysselē verwijst naar rijsselē.
Kiliaan schrijft ringkel met een g en met een kleine beginletter om het etymologisch te verbinden met het eraan voorafgaande Ringhen, ringkelen. vetus. Sonare, pulsare, tinnire. ang. ringe. Dit vetus-woord schijnt hij naar aanleiding van ringkel en van het Engelse to ringe gevormd te hebben. Voor deze betekenis van ringen verwijzen het MNW en het WNT alleen naar Kiliaan; rinkelen daarentegen, vóór Kiliaan niet opgetekend, is sindsdien een zeer gewoon woord ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden. Het MNW (i.v. ringen) en het WNT verwijzen ook voor rinkel in de betekenis van bel alleen naar Kiliaan; toch noemt Fokkema deze betekenis Fries en Hollands (1947, nr. 45). Ik merk nog op dat klater in het Etymologicum zonder een speciale aanduiding staat als synoniem van ratel.
Kiliaan beschouwt minckijser als het gewone woord; hiervoor vinden we trouwens verscheidene voorbeelden in het MNW en het WNT. Dat Kiliaan voetangel zelf niet kende, blijkt uit zijn verschrijving voetnaghel (reeds in 1588 voet-naeghel). Voor voetnagel in de betekenis van ‘voetangel’ verwijst het WNT (XXII, kol. 396) naar Kiliaan en een door hem beïnvloed woordenboek uit 1707, maar ook naar een tekst van W.J. Verwer uit 1572. Dr. J.J. Temminck, die deze tekst heeft uitgegeven, heeft meegedeeld dat in het handschrift duidelijk voetnaghelen staat, maar hij sluit de mogelijkheid van een verschrijving allesbehalve uit. Wellicht is deze betekenis van voetnagel dus een ‘spookbetekenis’. Fokkema noemt het woord onbekend (1935, nr. 124). Voetangel echter, waarvoor het MNW en het WNT verscheidene bewijsplaatsen geven, staat met een andere Latijnse uitleg ook reeds in de Teuthonista (voitangel) en de Thesaurus (Voetangel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5. Theodorus ClutiusEen andere bron voor Kiliaans fris. holl.-woorden is het werk van Theodorus Clutius, eigenlijk Dirk Cluyt, Van de Byen, hare wonderlicke oorspronc, natuer, eygenschap, krachtige ongehoorde ende zeldzaeme Werken (Leiden, 1597). Clutius was apotheker te Delft en van 1594 tot zijn dood in 1598 assistent van Carolus Clusius (Charles de l'Ecluse), hoogleraar te Leiden. Zijn werk over de bijen stelde hij trouwens op in de vorm van een samenspraak met Clusius. Van de 14 trefwoorden die ik in het Etymologicum als mogelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontleningen aan dit werk van Clutius heb gevonden, kenmerkt Kiliaan er tien als holl. fris., twee als holl. (que-kruyd en wolfs-scheet), één als holl. sic. (wolf, een soort mot; zou hij dit ook nog elders gevonden hebben?) en één (luy-bye) neemt hij op zonder gewestelijke aanduiding. Van de tien holl. fris.-woorden heb ik er twee, kapelleken en vlinder, ook in de Nomenclator van Junius aangetroffen. Van al deze woorden staat er nog geen enkel in Kiliaans Dictionarium van 1588. De acht holl. fris.-woorden waarvoor ik Clutius als enige bron heb gevonden, bespreek ik hier.
Fokkema, volgens wie dit woord alleen bij Kiliaan voorkomt, schrijft: ‘Wel heel vreemd’ (1947, nr. 127). Ik meen dat we dit ghe-rechtigh ook alleen kunnen begrijpen door de uitleg van Clutius, die wel duidelijk Kiliaans enige bron hiervoor was. In zijn kanttekeningen bij het Etymologicum heeft Kiliaan, blijkbaar ter verduidelijking, aan dit artikel nog toegevoegd: i. bie-moeder, bie-koning.
Volgens het WNT wordt horentoren ‘in 't Westland gebezigd in toepassing op de hommels’; voor de betekenis ‘wesp’ verwijst het alleen naar Kiliaan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor deze betekenis van ieke verwijst het MNW alleen naar Kiliaan, maar het WNT geeft er twee Noord- en een Zuidnederlandse bewijsplaats voor. Volgens Fokkema zou ze alleen bij Kiliaan voorkomen (1947, nr. 128).
Deze betekenis van liksel staat niet in het MNW of het WNT. Volgens Fokkema komt ze alleen bij Kiliaan voor (1947, nr. 129).
Het valt op dat Kiliaan que-vlesch als hol. fris. en que-kruyd, uit dezelfde tekst van Clutius overgenomen, als hol. kenmerkt. Que-moes, dat hij blijkbaar het gewone woord vindt (moes is ook nu nog het gewone woord voor tot brij gekookte vruchten), heeft hij misschien ook naar aanleiding van deze tekst van Clutius gevormd: het staat nog niet in het Dictionarium van 1588 en ik heb er geen andere bron voor kunnen vinden; het WNT verwijst ervoor alleen naar Kiliaan. Voor que-vleesch en que-kruyd geeft het MNW enige Gelderse bewijsplaatsen, het WNT o.a. enige Hollandse. Volgens Fokkema is que-vleesch geen Fries, maar wel Hollands (1947, nr. 94).
Zoals ik boven reeds gezegd heb, staan Capelleken en vlindere ook in de Nomenclator van Junius (p. 57 a, i.v. Papilio). Schoenlapper wordt volgens het WNT in Zuid-Nederland en Zuid-Afrika in deze betekenis gebruikt; toch schrijft Fokkema dat het Fries en Hollands is (1947, nr. 54). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het artikel maegden-honigh, dat in het Dictionarium van 1588 met een kortere verklaring stond (Mel virgineum, mel acapnos, sine fumo collectum), heeft Kiliaan in 1599 blijkbaar uit Clutius aangevuld. Het woord seem-honigh is volgens Fokkema ‘zonder nadere gegevens moeilijk in te delen’ (1947, nr. 123). Als samenstelling heb ik dit woord nergens anders kunnen vinden.
Deze betekenis van spijl noemt het WNT ‘nog gewestelijk’, maar het verwijst ervoor alleen naar KiliaanGa naar voetnoot7). Fokkema noemt het woord Fries en Hollands (1947, nr. 63), maar denkt hij wel aan een deel van een honingraat, zoals Kiliaan dit als essentieel in zijn Latijnse uitleg opneemt? Ik merk op dat dit artikel geschrapt werd in Kiliaans werkexemplaar van het Etymologicum met zijn kanttekeningen. Het is duidelijk dat Kiliaan minstens acht holl. fris.-woorden uit de Van de Biën van Clutius heeft overgenomen: de meeste ervan zijn ongewone woorden, met betrekking tot de bijenteelt, die vóór Kiliaan niet in een woordenboek werden opgenomen. De aanduiding holl. fris. bij deze woorden is eigenaardig, vooral omdat Kiliaan drie andere ontleningen aan dit werk wel holl., maar niet fris. noemt. Ter vergelijking wil ik nog vermelden dat ik in Kiliaans kanttekeningen (Kiliaan 4, die t.z.t. zal verschijnen in de reeks Monumenta Lexicographica Neerlandica) nog zeven ontleningen aan hetzelfde werk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Clutius heb gevonden: hiervan noemt Kiliaan er slechts twee, broedbye en hommel, als hol. en de andere vijf, bienbrood, derdelinghen, marteler, overstal en veurwachs, neemt hij zonder een speciale aanduiding op. Geen enkel ervan noemt hij fris. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6. Andere bronnenDe Smet vermeldt twee fris.-woorden die Kiliaan waarschijnlijk in zijn Etymologicum heeft opgenomen uit Merula's uitgave van Willirams Oudduitse parafrase van het Hooglied: boel-gaue, in 1599 toegevoegd aan het trefwoord boel-goed, dat reeds in het Dictionarium van 1588 stond (De Smet, p. 149), en runnen, in 1599 als fris.-equivalent opgenomen i.v. Runnen, dat als trefwoord geen speciale aanduiding heeft; Merula noemt runne Fries en Engels (De Smet, p. 151, n. 13). Ik heb nog enige fris.-woorden gevonden die Kiliaan wellicht uit deze uitgave van Merula heeft overgenomen: Hesse (fris. holl. j. stoot-degen. Parazonium; Merula, p. 77. Hesse staat ook in de Nomenclator van Junius, 1577, p. 201 a. Volgens Fokkema ontbreken Friese bewijsplaatsen voor dit woord, maar is het wel Hollands: 1947, nr. 83); of (fland. fris. holl. j. af; Merula, p. 93); op-teen (sax. fris. Educare; Merula, p. 136: optogen, educabant. Voor deze betekenis van ‘opvoeden, grootbrengen’ verwijst het MNW i.v. optien alleen naar Kiliaan, maar geeft het WNT i.v. optiegen en optogen verscheidene voorbeelden; de vorm opteen heb ik echter nergens dan bij Kiliaan kunnen vinden en schijnt een reconstructie uit optogen te zijn); poke (fris. sicamb. holl. fland. Pugio...; Merula, p. 77. Voor deze betekenis van pook verwijst het MNW alleen naar woordenboeken, maar het WNT naar verscheidene plaatsen uit de literatuur); radde (i.v. rade. fris. j. drade. Celer...; Merula, p. 158. Rade stond reeds als fris. in het Dictionarium van 1588. Volgens Fokkema is dit woord Fries en Hollands: 1947, nr. 44); Steghe, stijghe (sax. fris. holl. sicamb. Angiportus...; Merula, p. 53. Stijghe staat ook in de Thesaurus Theutonicae linguae, Steghe bij Mellema, steege in de Teuthonista en stich bij Chytraeus, 1582, kol. 46). Van deze zes woorden noemt Merula er geen enkel Fries. Ze ontbreken alle nog in Kiliaans Dictionarium van 1588. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder noemt De Smet het niet onmogelijk, maar allesbehalve zeker dat Kiliaan de aanduiding fris. bij kae/ka en petter aan de Historia Animalium (Zürich 1555) van Conrad Gesner zou hebben opgenomen. Een aantal andere lokaliseringen in hetzelfde werk heeft Kiliaan echter niet opgenomen (De Smet, p. 150). Er blijven nog een aantal vraagtekens over in verband met Kiliaans bronnen voor Friese woorden. Zo verwijst hij i.v. ooghe, oghe, aeghe, aughe (sax. fris. Insula) naar Pancratius Castricomius Alcmarius, die dit woord als element van Friese plaatsnamen zou vermelden (cf. De Smet, p. 151, n. 17). Nu wordt de taalkundige commentaar in Merula's uitgave van Williram aan Pancratius Castricomius toegeschreven en daar vinden we Aha als element van plaatsnamen ‘in Flandria, Brabantia, in Frisia’ (p. 156). Toch is het onwaarschijnlijk dat Kiliaan voor deze commentaar naar Pancratius zou verwijzen, aangezien hij, zoals De Smet (p. 150) schrijft, voor vier andere woorden eruit naar Merula, de uitgever ervan, verwijst. I.v. kaey-dijcken verwijst Kiliaan naar een Henricus Frisicus, die ook opgenomen is in zijn auteurslijst vooraan. De enige auteur van deze naam die ik heb kunnen vinden, is een karthuizer die omstreeks 1500 overleed en die een Chronicon sui ordinis schreef (cf. Jacobus Wimpheling, Epitoma rerum Germanicarum. Straatsburg 1505, caput CLII); dit werk heb ik echter niet kunnen vinden. Fokkema schrijft (1935, p. 218) dat het Cruydeboeck van Dodoens waarschijnlijk Kiliaans bron geweest is voor Suyde (fris. Plantago marina). Ik heb dit woord echter niet kunnen vinden in de zestiendeeeuwse uitgaven van dit werk (uit 1554 en 1563) of in de Stirpium Historia, de Latijnse bewerking ervan, uit 1583. Ik vermoed dat zuyde pas in een zeventiende-eeuwse uitgave van het Cruydeboeck werd opgenomen (Fokkema zegt niet welke uitgave hij geraadpleegd heeft) en dat het erin misschien juist uit het Etymologicum werd overgenomen. Nog voor andere fris.-woorden heeft Kiliaan zeker een tot nu toe onbekende schriftelijke bron gebruikt. Zo bijv. voor Glad. holl. fris. j. gloedigh, gloedende (Ignitus, candens), waarover het WNT schrijft (V 16): ‘Waarschijnlijk heeft hij dit woord overgenomen uit een woordenboek of glossarium waarin glād voor gland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stond; gland is Friesch en beteekent: gloeiend’ (cf. ook Fokkema 1947, nr. 116). Kiliaans Glad zou dan een ordinaire verkeerde lezing zijn. Andere woorden waarvoor een schriftelijke bron waarschijnlijk is, zijn bijv. boel-huys (fris. holl. j. sterf-huys), waarvoor het WNT alleen naar Kiliaan verwijst en waarvan Fokkema schrijft: ‘Wellicht door Kiliaan verkeerd opgevat’ (1947, nr. 114); boffen (holl. fris. A contractu resilire...), volgens het WNT en Fokkema (1947, nr. 82) Noordhollands en Utrechts; Dam-beere (fris. holl. j. ieneuer besie), dat volgens Fokkema ‘in Saksische streken’ bekend is (1947, nr. 115); Polter-gheest (fris. Genius malus homini insidians), volgens Fokkema uit het Hoogduits overgenomen (1935, nr. 103) en waarbij het WNT opmerkt dat Kiliaans toevoeging ‘fris.’ niet bijzonder duidelijk is; snebbe, sneb-schuyte (holl. fris. Cymba oblonga), dat volgens het WNT en Fokkema (1947, nr. 100) vooral in Groningen en Utrecht voorkomt; sweerd-houder (sax. fris. sicamb. j. bruyd-leyder), waarvoor het MNW alleen naar Kiliaan verwijst; tassche (fris. Appendix domus...), volgens het MNW in Noord-Holland gebruikelijk, maar volgens Fokkema door gebrek aan gegevens moeilijk in te delen (1935, nr. 79). De meeste van deze en andere dergelijke woorden lijken ons echter veeleer in een of ander gespecialiseerd werk thuis te horen dan in een eenvoudig schoolboek of glossarium. Bovendien schijnen de bronnen ervoor nu eens Hollandse, dan weer Nederduitse en soms weer Oostnederlandse werken geweest te zijn. Van de 154 fris.-woorden waarvoor ik geen bron heb gevonden, heeft Kiliaan er echter ook een aantal zelf gevormd uit andere woorden die hij in een van zijn bronnen had aangetroffen. Zo wordt in het MNW terecht opgemerkt dat Ver-taeren (sax. fris. Remollire...) schijnt te moeten dienen ter verklaring van de betekenis van ver-taerdt, ver-taer-digh (sax. fris. sicamb. Tener...) (IX 121) en vroeden (vetus. holl. fris. Iudicare) misschien ter verklaring van vroetschap (IX 1380). Op dezelfde wijze kan Kiliaan mancken (sax. fris. sicamb. Carere, deficere, deesse) naar analogie van het Romaanse mancare (gal. manquer: ital. mancare) gevormd hebben om Manck (Mancus) te verklaren (het WNT IX 211 schrijft: ‘noch in het Mnl. noch in het Nnl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is manken als zoodanig duidelijk aangewezen’); onverklaard blijven echter Kiliaans gewestelijke aanduidingen bij dit woord. Aan andere dergelijke afleidingen voegt Kiliaan vaak dezelfde aanduidingen toe als aan het woord waarvan hij ze afleidt. Dit doet hij bijv. bij onder-metten (holl. fris. sicamb. Merendam sumere), afgeleid van onder-met (hol. sic. fris. Merenda), dat hij in de Thesaurus en bij Mellema kon vinden; het MNW (i.v. onderen) verwijst ervoor alleen naar Kiliaan en het WNT vermeldt het niet. Leuen (sax. fris. j. lieuen. Amare) heeft Kiliaan vermoedelijk afgeleid van Leue (sax. fris. liefde. Amor), dat hij bij Chytraeus (1582, kol. 568 en 572) kon vinden; geen van beide woorden staat in het MNW of het WNT. Meede (holl. fris. j. puyste, buyle, d.i. Vomica, pustula...) heeft hij waarschijnlijk afgeleid van honds-meede (holl. fris. j. honds-bleyne, d.i. Papula, pustula...), dat ik boven onder 2.4 heb besproken; volgens Fokkema ontbreken voor meede Friese bewijsplaatsen, maar is het wel Hollands (1947, nr. 91). De Smet schrijft (p. 145) dat Kiliaan vermoedelijk ook Jaute (fris. Scyphus ligneus: & Donum) Fries noemt omdat het een bestanddeel is van warmeiaute (i.v. waerme-sante...fris. Cyceon...), dat ik onder 2.4 al vermeld heb; jaute, dat niet in het MNW of het WNT staat, heeft Kiliaan wellicht zelf gevormd uit warmeiaute. Dit kan ook het geval zijn voor entel (fris. vetus. Fimus. stercus) als bestanddeel van schaep-entel (fris. Fimus ouillus). Dit laatste woord heeft Kiliaan vermoedelijk gehaald uit zijn tweede artikel schaep-entel (fris. Bryonia...), waarin staat dat deze plant zijn naam krijgt ‘à similitudine fimi ouilli’; dit artikel heeft Kiliaan overgenomen uit de Nomenclator van Junius (1577, p. 92 a). Voor Kiliaans eerste betekenis van schaepentel (fimus ouillus) verwijst het WNT alleen naar Kiliaan, voor de plantnaam ook naar Dodoens (het woord staat nog niet in het Cruydeboeck van 1554 of 1563); volgens Fokkema zijn beide woorden echter echt Fries (1935, nr. 45 en 46). Voor entcl geeft het WNT één Hollands voorbeeld; dit woord heet in Kiliaans Dictionarium van 1588 alleen nog maar vetus, blijkbaar als ‘grondwoord’Ga naar voetnoot8) van schaep-entel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. BesluitOngeveer drie vierde van Kiliaans fris.-woorden heb ik aangetroffen in oudere woordenboeken of in enige andere werken die Kiliaan kende en gebruikte. Blijkbaar zijn deze werken zijn bronnen voor deze woorden geweest, inzonderheid voor de vele ongewone en voor Fokkema ‘onbekende’ of ‘bij gebrek aan gegevens moeilijk in te delen’ woorden. We kunnen moeilijk aannemen dat Kiliaan zo'n aantal zo zeldzame woorden nog een tweede keer in ‘een of ander glossarium of schoolboek’ gevonden zou hebben en dat dit dan ‘grondslag en basis van zijn kennis van de “Friese” woordenschat is geweest’ (De Smet, p. 150). Waarop steunt Kiliaans aanduiding fris. dan wel? In de bronnen die ik voor deze woorden aanneem, ontbreekt meestal elke aanduiding in die richting. Er is slechts één Fries auteur onder, Mellema, en deze stelde geen Fries, maar een Nederlands woordenboek (Dictionaire Flameng) samen. Slechts acht van Kiliaans woorden worden in zijn bronnen uitdrukkelijk Fries genoemd: vier in de Nomenclator van Junius, één in de uitgave van Williram door Merula en drie in de Historia Animalium van Gesner. Voor de andere bronnen, in de meeste gevallen dus, is Kiliaan op het eerste gezicht niet altijd consequent geweest met zijn fris.-aanduiding: hij plaatst ze bij een aantal woorden uit de Thesaurus Theutonicae linguae, uit de Nomenclator van Junius, uit de Teuthonista van Van der Schueren en uit de Van de Biën van Clutius, maar bij andere woorden, de meeste, uit dezelfde bron weer niet. Anderzijds weten we dat Kiliaan zijn bronnen zorgvuldig nakeek, beoordeelde en schiftte en dat hij hierbij zeer systematisch te werk ging. Bovendien zijn de fris.-aanduidingen volgens Fokkema over het algemeen betrouwbaar: van de 124 fris.-woorden zijn er 63 nu nog Fries, 34 niet Fries en 27 twijfelachtig of onbekend; van de 133 fris. holl.-woorden zijn er 81 Fries en Hollands, 30 zeker Hollands en 22 twijfelachtig of onbekend (Van der Kooi, p. II). Dit betrekkelijk kleine aantal vergissingen wijst erop dat Kiliaan zijn aanduidingen niet naar eigen willekeur aanbracht. Fokkema vindt dat Kiliaan vele fris.-woorden te eng begrensd heeft en dat deze ook buiten het Friese gebied voorkomen. Een reden hier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor kan zijn dat dit gebied zich volgens Kiliaan verder uitstrekte dan thans. We merken op dat hij in zijn lijst van aardrijkskundige namen Delfsil, Emden, Groninghen, Hasselt, Vliedorp (bij Ulrum) en Vollenhoue beschouwt als ‘fris.’ of ‘in Frisia’, Swert-water (in Overijssel) als een waterloop ‘in fris.’, Benthem als een graafschap ‘Frisiis vicinus’ en Twendt als een volk ‘Frisiis contermini’. Dat Friesland zich verder in oostelijke en zuidoostelijke richting uitstrekte, kan wellicht verklaren dat Kiliaan verscheidene woorden uit de Theutonista van Van der Schueren en uit de Nomenclator van Chytraeus niet alleen sic. of sax., maar ook fris. noemt. Maar waarom dan sommige woorden wel en andere niet? We betwijfelen het of Kiliaan West-Friesland (het noordelijke deel van Noord-Holland) ook tot Friesland rekende. In zijn lijst van aardrijkskundige namen schrijft hij bij alle plaatsen uit die streek, Alcmaer, Enckhuysen, Hegmond, Horne, Medenblick, en ook bij de eilanden Tessel en Wieringh ‘in holl.’ of ‘(oppid.) holl.’. Weliswaar vertaalt hij Waeter-landers, juist zoals West-vriesen, in het Latijn met ‘Frisiabones, Frisij minores, Frisij Cisrhenani’, maar hij voegt erbij ‘in Holland.’ Dat hij invloed van de Westfriezen op het Hollands aannam, kan tot uiting komen in de veel voorkomende combinatie fris. holl. Toch kan dit niet volstaan hebben om sommige woorden van de Hollanders Clutius en Junius die aanduiding te geven en andere woorden weer niet. Het is zeker dat Kiliaan zijn woorden vrijwel uitsluitend uit gedrukte werken haalde. Dat hij echter, ter nadere verklaring van sommige woorden, af en toe ook eens op mondelinge inlichtingen kon steunen, kan wellicht opgemaakt worden uit een plaats in zijn kanttekeningen bij het Etymologicum (die zullen verschijnen in de reeks Monumenta Lexicographica Neerlandica): i.v. leeder heeft hij een later geschrapte Latijnse omschrijving uit een werk van Justus Lipsius opgenomen met de woorden ‘quaeratur verum nomen a nautis’ (de juiste naam moet aan zeelieden gevraagd worden); hierbij heeft hij, blijkbaar na de omschrijving geschrapt te hebben, geschreven ‘vide weuelinghen’. Dit laatste woord heeft hij inderdaad verder in zijn kanttekeningen opgetekend met de bij leeder geschrapte omschrijving. Zou Kiliaan bij ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legenheid ook mondelinge inlichtingen ingewonnen kunnen hebben om woorden die hij in zijn schriftelijke bronnen gevonden had, nader te lokaliseren? Eer we deze hypothese durven aannemen, zullen we echter nog verder moeten zoeken naar Friese werken die Kiliaan geraadpleegd kan hebben, of het nu glossaria zijn of niet-lexicografische werken. Hoe moeilijk de bronnen voor sommige van Kiliaans gewestelijke aanduidingen te vinden zijn, toont ons ook een recent, nog ter perse zijnde artikel (voor het Festschrift Heinrichs) van G. de Smet over Kiliaans Sicambrische woorden: ook hij moet met vele vragen eindigen. Kiliaan geeft zijn geheimen niet gemakkelijk prijs. Voor het Fries kunnen we voorlopig enkel zeggen dat drie vierde van de fris.-woorden in oudere werken wordt aangetroffen, maar dat we de fris.-aanduiding zelf slechts in enkele uitzonderlijke gevallen kunnen verklaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van in dit artikel besproken woorden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leuven, januari 1977 F. Claes S.J. |
|