Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 92
(1976)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Onbekende handschriften van Het leven van Jezus van Thomas à Kempis en nieuwe argumenten voor zijn auteurschapNiet alleen het toeval heeft het aantal handschriften, waarin een middelnederlandse tekst is overgeleverd, bepaald. Ook in die zo sterk aan traditie gehechte tijden heeft de mode, vraag en aanbod in een zekere periode, een rol gespeeld: zelfs bij de vormgeving van een door de bijbelse overlevering zo sterk aan een grondpatroon gebonden tekst als: Het Leven van Jezus. In de vijftiende eeuw was bij ons het ellenlange Leven van Jezus, omstreeks 1350 door Ludolphus van Saksen gecompileerd, zeer populair, gezien het aantal handschriften en de talloze citaten hieruit, welke we bij andere schrijvers aantreffen. De meeste drukken zijn in het Latijn, maar Albert Viktor Schelb noemt in zijn dissertatie: Die Handschriftengruppe ‘Do der Minnenklich Got’ (Ein Beitrag zur spätmittelalterlichen Passionsliteratur) uitgaven in alle talen van West-Europa en alleen al voor de jaren tussen 1472-1522 een veertigtal!Ga naar voetnoot1). Wie dit werk, vier ‘pillen’ in zeer kleine drukGa naar voetnoot2), te zwaar op de maag lag, kon terecht bij het zogenaamde Pseudo-Bonaventura Ludolphiaanse Leven, een compendium, stammend uit het eind der veertiende eeuw, dat eveneens herhaaldelijk is afgeschrevenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 34]
| |
Deze geschriften behoren tot het gemeenzaam-belerende type, waarin het Passieverhaal absoluut centraal staat en men de lezer er meer persoonlijk bij tracht te betrekken door zinsneden als: merke wel; laten we gaan met; kusse de kribbe; draag het Kindeken; wene mee met, enz. De lering werd verstrekt in de ‘geleerde’ uitleg, meestal een compilatie van citaten uit de Kerkvaders, vaak in rijen punten vervat, tot gemak van de lezer en vooral van de beroepsprediker, die deze punten als leidraad voor zijn sermoen kon benutten. Handzaam was zo'n 181 hoofdstukken tellend werk natuurlijk niet en voor het dagelijks gebruik ontstonden tractaatjes waarin men kon vinden, hoe men het lijden gedurende de zeven weekdagen kon overdenken, zoals in de bekende, ten onrechte aan Johannes Vos van Heusden toegeschreven: Brief over het Leven en Lijden van Onze Heer Jezus ChristusGa naar voetnoot4). Bij de Moderne Devoten werd het gewoonte om zelf rapiaria samen te stellen, bestaande uit citaten uit de bij hen geliefde ‘Vaders’, betrekking hebbend op het Leven van Jesus, welke men bij de dagelijkse meditatie tot uitgangspunt koos. Stap voor stap volgt men aan de hand van deze teksten Zijn Levensgang met het doel Zijn Voorbeeld in eigen leven in te passen. Zo wordt het ‘verhaal’ minder kleurig, de belering wordt zèlf overdenken, belijdenis en gebed. Sinds 1951 kennen we dankzij de artikelen van M. van Woerkom S.C.J. het Libellus omnes inquit artes van Floris RadewijnsGa naar voetnoot5), wellicht het oudste rapiarium uit deze kring, met als voornaamste bronnen naast het Evangelie: Bonaventura's Lignum Vitae, de sermoenen van S. Bernardus en exempelen uit de Dialogi van Gregorius de Grote en uit de Legenda aurea van Jacobus de Voragine. Hoezeer men een geheugensteuntje nodig had om de episodes van het Leven in de juiste volgorde te plaatsen, bewijzen de korte overzichten in telegramstijl in de werken van Bonaventura (b.v. Meditationes, thans op naam van Johannes de Caulibus, maar volgens Kurt | |
[pagina 35]
| |
Ruh en P. Columban Fischer onterechtGa naar voetnoot6)); ook Ludolf geeft soms een dergelijk uittreksel, voorafgaand aan het uitgewerkte verhaal. Gerard Zerbolt van Zutphen voorzag ook, dat zijn Broeders bij het volgen van zijn Opclimminghe (De spiritualibus ascentionibusGa naar voetnoot7)) een korte handleiding nodig zouden hebben en hij paste aan het eind van deel II zo'n overzichtje in (c. XXVIII-XXXI; XXXIII-XXXVII; XXXIX-XLI) afgewisseld met nog vrij uitvoerige meditaties. ‘En daarom hebben wij om uwer lichter oefeninge wille het lijden Christi met korte partikelen uit het Evangelie vergaderd.’ (Mahieu p. 189). Maar men wenste het nog korter, zonder verdere beschouwingen, en zo vinden we in hs Venray, Klooster Jerusalem V bl. 38b-43a: Vanden leuen cristi myt cortheit ouer gaen totten auentmael toeGa naar voetnoot8), hetgeen overeenstemt met c. XXX van Gerard. Ook het daaropvolgende stuk op blz. 43a-51a Vanden auentmael cristi is identiek aan een hoofdstuk uit de Opclimminghe en wel c. XXXI Gerards Leven voldeed kennelijk aan een behoefte. Ik vond het nog in hs I G 5 van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek op f. 20a-23a: Vander boetscap die (die) enghel Gabriel an Marien dede: doe die vollichheit des tiits gecomen was dat die voerseide figuren vervullet souden werden (= c. XXVIIII-XXX)Ga naar voetnoot9). Opgesierd met een passage over het ‘quaet des vleysches’ komen deze twee stukken eveneens voor in hs Leiden Letterkunde 317 f. 182-191 onder de titel: Een deuote oefeninghe vanden leuen ende liden ons herenGa naar voetnoot10). Aanvangend met deze zelfde | |
[pagina 36]
| |
hoofdstukken en onder nagenoeg dezelfde titel: een deuote oefeninge des leuens ende des lidens ons lieues heren ihesu christi, is een veel groter gedeelte uit de Opclimminghe overgenomen in hs Berlijn St. Bibliothek germ. oct. 141 f. 4v-75Ga naar voetnoot11). Naast deze proza-teksten werden er om de goede volgorde gemakkelijker te onthouden ook mnemotechnische verzen vervaardigd, waarvan ik een enkel voorbeeld afdruk naar het artikel van Bertilo de Boer O.F.M., De Souter van Alnanus de Rupe: Praedicunt, sine vae,
Joseph, dat Ave
parit a vae,
scinditur, adveniunt
sistunt, fugiunt,
duodennisGa naar voetnoot12).
Rond 1500 verliezen de Passieverhalen vaak het gemoedelijke en vooral ook het innige van toon, wat ons in de oudere Levens of weekoefeningen nu nog kan ontroeren als het tenminste niet al te sentimenteel wordt. De prediker uit wat later tijd moest om zijn gehoor te boeien met fellere kleuren schilderen. Het karakter van deze verhaaltrant wordt soms emotioneel-hysterisch, soms zelfs sadistisch. Het publiek was waarschijnlijk immuun geworden voor een Passieverhaal in soberder stijl door het eigen lijden in barre tijden van hongersnood, epidemie of oorlog. Ook zullen de afschuwelijke terechtstellingen de gevoeligheid hebben afgestompt, zodat het medelijden alleen nog door hevige effekten kon worden opgewekt. In Brugmans Devote oefeninge des kijnsheit, des middels ende des eyndes ons Heren Christi is hiervan geen spoor te bekennen. We | |
[pagina 37]
| |
lezen van het Lam dat voor de wolven wordt geworpen, van bassende, Hem bedreigende honden, van kinnebakslagen en veel bloed, maar alles in traditionele trant. Even traditioneel is zijn wijze van aanspreken, ook bij hem het overbekende: merke, overdencke, laet ons gaen met. Brugmans Leven onderverdeeld in vier delen: Kindheid, Werkende Leven, Passie en Openbaringen, werd in 1854 door W. Moll uitgegeven naar hs 101 E 12 van de Deventerse Athenaeumbibliotheek en is in 1947 in modern nederlands overgezet door Matthias Goossens, voor welke uitgave P. Knipping een inleiding schreef, waarin hij op afhankelijkheid van Ps. Bonaventura's Meditationes wees, maar geen regelrechte vertaling kon aantonenGa naar voetnoot13). P. Optatus O.F.M. Cap. bewees in zijn zeer verdienstelijke artikelen: De invloed van Hubertinus van Casale op het Leven van Jezus door Jan BrugmanGa naar voetnoot14), hoe Brugman zeker in de twee eerste delen van zijn Leven grote stukken uit Hubertinus' Arbor letterlijk vertaalde of anders op de voet volgde. Het derde deel bleek er losser van te staan, maar ook daar waren vrij lange, overeenkomstige passages aan te wijzen. De reden ligt, dunkt me, voor de hand. In het Passie-gedeelte wordt Hubertinus beschouwelijker, minder verhalend en gaf dus niet meer het voorbeeld, dat de geanimeerd vertellende Brugman zocht. Deze wilde graag uitweiden over de bekende evangelieteksten, familiaar meelevend met het leed van Moeder en Zoon. Zo heeft hij bij de kruisdraging kennelijk aan een eigentijds, opwindend straatgebeuren gedacht als hij schrijft: ‘Och hoe vol waren die straten, die husen ende vynsteren! Och hoe riepen die drenkers inden taveernen’Ga naar voetnoot15). Maar niettegenstaande zijn soms pakkende beschrijvingen en enkele gevoelige stukjes, moeten zijn tijdgenoten dit werk hebben gezien als | |
[pagina 38]
| |
een navolging, welke niet meer aan de eisen des tijds voldeed. Het leverde uiteraard met zijn vier delen (42, 22, 160 hoofdstukjes en een ‘aangeplakt’ en ietwat afgeraffeld vierde deel, dat er 29 telt) geen vlot leesbaar overzicht. Uitleg aan de hand van citaten of van eigen vinding ontbrak en hoewel opwekkend tot liefde voor Christus miste het de beschouwende inslag en het streven steeds het eigen leven met zijn tekortkomingen aan Christus' Voorbeeld te toetsen van de zo zeer in zwang zijnde meditaties. Het miste ook het element van verbeten, inwendige strijd om het eigen karakter om te vormen; de wanhoop om menselijk-klein-zijn en het intens verlangen naar vervolmaking en naar het Hemels Jerusalem. Het meest modem is vreemd genoeg de proloog, welke hij echter letterlijk van Hubertinus overnam. Het is volgens F.A.H. van den Hombergh het werk van een oud man, geschreven na 1464Ga naar voetnoot16). Behalve het handschrift uit Deventer kennen we nog twee volledige handschriften, beide uit Berlijn: hs. germ. qu. 1096 en 1097 van de Staatsbibliotheek, beide ook omstreeks 1475, dus kort na Brugmans dood (1470) geschrevenGa naar voetnoot17). Zeer verrast werd ik door de aanwezigheid van Brugmans werk onder een andere titel en zonder auteursnaam in Hs. Essen, Münsterarchiv ms 3 f. 140-223v. (Zie hierover een uitvoeriger beschrijving op pagina 52-53). De Amsterdamse Universiteitsbibliotheek bezit in hs I G 35 (cat. nr 529) nog enkele fragmenten uit Brugmans Leven op f. 86-94, en wel de proloog waaraan het stuk over de zaterdag ontbreekt en hoofdstuk 103 met het typische Brugman-beeld van Jezus als herbergier, het slot van 129, de tweede helft van 137 en 143. Tussen f. 91 regel 392v: ende hi sal eten, is echter een stuk uit de Orationes en Meditationes de Vita Christi van Thomas à Kempis deel I pars II meditatie nr 18 (Pohl V p. 115 r. 21 - p. 118 r. 19) ingevoegdGa naar voetnoot18). | |
[pagina 39]
| |
Moll (II p. 285-286) wees reeds op een handschrift (Amsterdam U.B. I F 16 cat. nr 516) waarin enige hoofdstukken uit Brugmans Leven in een ander Jesus- en Marienleven waren geschoven. Dit laatste is door D. A. Stracke uitgegeven naar een handschrift in zijn privé bezit als: Beknopt Jezus' en Marienleven uit de XIV eeuwGa naar voetnoot19). De Amsterdamse U.B. bezit hiervan een exemplaar, hs I G 27 (cat. 521) dat evenals hs I F 16 uit het eind der 15e eeuw stamt of nog iets later. Het is hier en daar uitgebreider dan Strackes tekst en ik ben geneigd aan te nemen, dat deze passages van later datum zijn. Het vroege Beknopte Leven bekoort ons immers juist door zijn stille soberheid. De uitweidingen in het latere Amsterdamse handschrift vallen echter op door de rauwheid, het op wreedheid beluste, dat dit genre dan meer eigen wordt. Zo lezen we op f. 39v niet alleen, dat men Hem het haar bij handenvol uittrekt, maar ook dat reeds tijdens de Kruisdraging Zijn gelaat geblakerd wordt met brandende fakkels en dat Johannes ontzet naar Maria ijlt, roepend dat Haar Zoon al haast niet meer te herkennen is. Na f. 150 wordt ook telkens de gebedsvorm gebruikt, toen in de mode, maar nog afwezig in de ‘Beknopte’ vorm. Heeft Brugman beseft dat zijn manier om een Leven van Jezus te schrijven verouderd was en heeft hij wellicht een modernere versie willen geven? Volgens Jan Mombaer zou hij een werkje Considerationes de passione Domini geschreven hebben - of dit wil men althans uit zijn opmerking lezen (Moll II p. 284 n. 1). Paquot en ook Moll betwijfelen het echter dat het hier om een boekje gaat, maar beschouwen de uitlating van Mombaer, die verhaalt hoe Brugman zijn Considerationes steeds met een zelfde groet en gebed tot God placht te besluiten, als een beschrijving van Brugmans gewoonte van mediteren. | |
[pagina 40]
| |
In 1939 deed Titus Brandsma alle Brugman-bewonderaars verheugd opzien door de publicatie van zijn artikel Pater Brugman's ‘Considerationes de Passione Domini’ gevondenGa naar voetnoot20)). Het gaat hierin om hs Berlijn St. Bibl. germ. oct. 29 f. 3-31: Opten heiligen Palmdach. Ene devote oeffeninghe her Johan Brug. Brandsma beschrijft dit werkje als een Leven Ons Heren in 40 Ontboezemingen. In Katalogus N. 259 November 1905 nr 29 van Theod. Völckers Verlag & Antiquariat te Frankfurt a./M. vond Brandsma nog een tweede exemplaar dat 44 Ontboezemingen telt: Her begynnen ynnige oeffenynge und gebeder wan dem lijden wns lieven heren De gemacht hait her Johan bruckman begynnende vanden palmdage. Op p. 80 van zijn artikel wees Titus Brandsma op de opvallende overeenkomst van deze Ontboezemingen met de Orationes et Meditationes de Vita Christi van Thomas à Kempis. Hij gaf echter de titel van deel I van dit werk, wat latere onderzoekers op een verkeerd spoor bracht, want zij gingen het verwarren met de Sermones de Vita et Passione Domini van Thomas (Pohl deel III). De Ontboezemingen beginnen bij Orationes c. XXII van deel I pars I en gaan via het pars altera door in deel II pars I. De extra hoofdstukken uit het Frankfurtse handschrift sluiten aan bij enkele capita van Thomas deel II pars II, waarbij dient opgemerkt te worden, dat er niet alleen minder capita zijn, maar dat ook elk hoofdstuk afzonderlijk aanmerkelijk korter is. Brandsma veronderstelde nu, dat Thomas de Ontboezemingen van Brugman in het Latijn had vertaald en aanzienlijk uitgebreid. Dit was natuurlijk koren op de molen van Jac. van Ginneken, die niets liever wilde dan aantonen hoe Thomas nooit iets anders had gedaan dan uitbreiden en al of niet vertalen van andermans werk, om daarmede zijn theorie, dat de Imitatio een bewerking van Thomas van een oorspronkelijk concept van Geert Groote zou zijn, te staven. In ditzelfde jaar 1939 nog, deed hij twee artikelen het licht zien: Hoe Thomas A Kempis Pater Brugmans Beschouwingen over het Lijden van Christus in het Latijn bewerkte en Thomas Hemerken en Pater Brugmans ‘Leven van Jesus’Ga naar voetnoot21), waarin hij ook overeenkomst met het bekende Leven van Brugman aantoonde. | |
[pagina 41]
| |
Vooreerst werd deze zienswijze allerwegen geaccepteerd, maar er kwam verandering in de algemene opinie toen P. Optatus demonstreerde, dat ook Brugmans werk bepaald niet origineel genoemd kon worden, maar in sterke mate afhankelijk van Hubertinus' Arbor. In 1949 noemde A. van Dijk O.F.M. in zijn uitgave Jan Brugman, verspreide Sermoenen, de identiteit van de Ontboezemingen en Brugmans Considerationes als niet voldoende bewezenGa naar voetnoot22) en in 1967 spreekt Van den Hombergh van ‘voorbarige’ conclusiesGa naar voetnoot23). Wanneer we de 40 stukjes lezenGa naar voetnoot24) dan valt ons het volgende onmiddellijk op. De wezenlijke inhoud is bijzonder beknopt gehouden en doet soms aan de telegramstijl van Gerard Zerbolt van Zutphen denken. Deze kern komt vaak overeen met één of meer (meestal bekorte) passages uit Thomas' Orationes et Meditationes. Deze korte stukjes lijken haast overbelast met de lange, vaak letterlijk met die van Thomas' overeenkomende openingsphrasen. De slotzinnen, in verhouding dikwijls ook vrij gerekt, zijn óf die van Thomas, óf een zin midden uit Thomas' meditatie óf een uit zovele, middelnederlandse gebeden bekende, stereotype eind-bede. De zinnen lopen vrij hortend en stotend, vooral door het overvloedig gebruik van tegenwoordige deelwoorden, welke een vertaling uit het latijn doen vermoeden en welke we in Brugmans Leven minder veelvuldig aantreffen. Verrast ons plots een langere, vloeiende zin, dan bevat deze een woordelijke vertaling van Thomas' werk of - voorzichtig gesteld - van een andere, onbekende bron, welke ook door Thomas is gebruikt of die zelf van Thomas leende. Daarom zou ik het volgende voorop willen stellen: deze middelnederlandse tekst is als zodanig niet van Brugman. Deze onbeholpen zinsbouw, deze cliché-phrasen zijn niet van de man van de Devote oefeninge en evenmin van de geliefde volksprediker. Deze begaafde redenaar zou zijn zinnen midden in de Passie niet afmaken met een: ende desgelijx! | |
[pagina 42]
| |
Men vergelijke de scene van de Kruisafname: Brugman: ‘Och hoe volle tranen vloyeden uut den alrereynsten oghen! Hoe heite dropelen hiengen an dine alreheilichsten wanghe! O reyne lippen, op des doden Ihesus wonden ghedruct! Och hoe hertelike nam se hem inden arme, die ghebenedide vrucht hoers bukes! Och dat en mach geen herte ghedencken!’ (Moll II p. 386 c. 112). Ontb.: ‘O mynlicke ihesus laet mi die tranen ter herten gaen die si soe gestort heeft op dijnen doeden licham over die bloedelicke wonden. Ende laet mi bevoelen die hertelicke indruckinge der moderlicker lippen die si dijnen bebloeden wonden cussende gegeven heeft. Ende gijf mi te verstaen wt wat mynnen ende meyningen dat si dijnen doeden ende gestorven licham soe grotelicken ende ynnicklicken gecuyst ende omhelset heeft dan (t) si van den heiligen geest ontfangagen (fangen) heeft ende opgevoet lichaemlic Ende stervende aenden cruce getrouwelic bi gestaen heeft.’ Thomas: ‘O quantae lacrimae ex purissimis oculis eius tunc fluebant, quam calidae guttae ex pudicissimis genis eius tunc pendebant, quae de materno vultu super extinctum corpus tuum mox prostillarunt. O quam pura labia in defuncta membra tua puritatis mater tunc impressit, quam dolenter et instanter stigmata sacrisancta inspexit. O quam votivis bracchiis benedictum ventris sui fructum circumstrinxit ac tenuit, quem pro salute mundi in ara crucis immolari vidit. Quis devotorum tanti doloris angustias capere, quis ubertatum illarum lacrimarum sufficeret edicere, quas pia mater Iesu tunc effudit?’ (Pohl V p. 202-203). Zo zijn er meer plaatsen in de Ontboezemingen aan te wijzen, waaruit we kunnen concluderen met een niet al te beste bewerking/vertaling te doen te hebben. Bevatte het origineel Brugmans zo langzamerhand befaamd geworden Considerationes? Duidelijk is dat de overeenkomst of afhankelijkheid tussen deze en Thomas' werk nauwer is dan met Brugmans Leven. Helaas is naast de aanhef- en slotzinnen de wezenlijke inhoud echter meestal te beperkt (in de Ontboezemingen) om veel houvast te geven. Zonneklaar is alleen voorlopig dit: dit middelnederlands is noch van Thomas, noch van Brugman; in het uiterste geval van een Brugman die op het laatst van zijn leven een on- | |
[pagina 43]
| |
gelukkige poging tot modernizering heeft gewaagd, welke dan volgens Van Ginneken door Thomas - niet ten onrechte - zou zijn uitgebreid en opgepoetst. De middeleeuwse auteur heeft altijd vrijelijk geciteerd of bewerkt, meestal zonder zijn bron te noemen. Levens van Jesus werden gecompileerd uit de Evangeliën en alle bekende autoriteiten op dit gebied. Dit werd met overleg gedaan. Immers Augustinus raadde al aan het eigen betoog met zoveel mogelijk uitleg van erkende auteurs te staven. (Doctrina christiana IV 29). Men citeerde hen, eerbiedig noemend de grote Kerkvaders, daarbij de eigen persoon en eigen naam bescheiden wegmoffelend. Het is daarom in dit verband onzin om met Van Ginneken te vermoeden, dat Thomas met opzet verschillen met Brugmans werk aanbracht om een al te grote gelijkenis te voorkomen. Hij kan het gedaan hebben om vele redenen: omdat hij het mooier vond, leesbaarder of juister, te kort of te lang, maar nooit om te verdoezelen dat hij wat van Ginneken noemt ‘gapte’ (p. 243). Hij schreef grote stukken uit Ludolphus over, hij volgde Bonaventura's Lignum Vitae vaak op de voet; waarom zou hij zijn afhankelijkheid van Brugman dan willen verhullen? Deze zelf ‘bewerkte’ even onbezorgd. Uit het feit dat zij beiden afschreven, valt dus niets te concluderen over hun originaliteit. Nu is dit in deze materie toch al een heel moeilijke kwestie. In Levens van Jesus kan men eenzelfde volgorde van episodes verwachten, wat van Ginneken eveneens opmerkt. Bij deze gebeurtenissen behoren echter de vaste aanhalingen uit de bijbel, welke we in elk Leven in hetzelfde verband terugvinden. Om deze teksten óók als plagiaat-plaatsen aan te wijzen zoals Van Ginneken doet, lijkt me op zijn zachtst gezegd weinig overtuigend. In een bepaalde context ingeburgerde woordgroepen missen eveneens bewijskrachtGa naar voetnoot25). Verder moeten we steeds in het oog houden, dat de middelnederlandse schrijver van een Leven van Jesus in de vijftiende eeuw zijn werk samenstelde uit bronnen, welke teruggingen op het oeuvre van | |
[pagina 44]
| |
beroemde auteurs of op compilaties van hun werk. Het is daarom vaak uiterst lastig om vast te stellen of er rechtstreeks of via één of meer tussenpersonen is ontleend. Het eenvoudigst is het, wanneer men aan de hand van regelmatig terugkerende, correcte citaten of vertalingen uit een boek van één bepaalde schrijver een duidelijk aanwijsbare bron mag veronderstellen. Dit laatste deed Optatus toen hij de lange Hubertinus-citaten in de twee eerste delen van Brugmans Leven ontdekte. In de Ontboezemingen heb ik hier geen spoor van kunnen ontwaren, evenmin als in Thomas' Orationes. Eénmaal (p. 10 regel 9-29) lijkt het of dit wel het geval is (Brugman I artikel 9. Van Ginneken p. 232-233), maar dan blijkt dat Brugman Hubertinus aanhaalt en Thomas vermoedelijk de identieke plaats uit Lignum Vitae (Jesus praefiguratus) of uit Ludolphus (deel I hoofdstuk 2) heeft omgewerkt, aangezien hij deze bronnen afwisselend citeert of paraphraseert. Ter illustratie: in deel I vertaalt Thomas meestal vrij letterlijk telkens een enkele zin uit Lignum Vitae, en wel in hoofdstuk 3, 13, 15, 17, 18, 20, 21, 23 en 24, waarbij dient te worden opgemerkt dat de tafereeltjes in het stalletje zozeer algemeen goed waren geworden, dat er niet veel over te zeggen valt. Hoofdstukken 10, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 21, 22 en 24 bevatten een enkele zin of vrije bewerkingen van grotere stukken uit Ludolphus Leven, dat echter ook herhaaldelijk bij Lignum Vitae aansluit. Zo is hij in alle vier de onderdelen te werk gegaan. De indeling er van is anders dan bij Brugman. Het eerste pars van deel I sluit met het Avondmaal, het tweede behelst de Passie, de partes van deel II bevatten respectievelijk de Opstanding en Openbaringen (I), de Hemelvaart, Pinksteren en de Prediking der Apostelen (II). Een in ieder opzicht logische indeling, welke Van Ginneken echter als een aparte constructie wil zien om de afhankelijkheid van Brugman te camoufleren (p. 231-232). Brugman geeft in zijn deel I: Toekomst en Geboorte en de Verborgen Jeugdjaren; deel II begint met de Doop en beschrijft verder Zijn Openbaar Leven en deel III omvat: het verblijf in Bethanië, de Palmdag, het Avondmaal en gaat over in de Passie. Hij beëindigt dit deel met Jesus' Hellevaart, en een uitgebreid lof op Maria en het slotwoord: ‘Hier eyndet die passie ons lie- | |
[pagina 45]
| |
ven Heren, sympelike bi articulen of ponten gedeilt. Ick bidde allen menschen, die se lesen sullen, dat si se niet en corrumpieren. Voert bid ick den geleerdsten ende den wisesten, vinden si yet dat quelke ludet, dat se dat uut minnen willen corrigieren; want uut minnen is dit vergadert sonder vele glosen of exponieringe, dat is uutsettin(ge) des textes, ende sonder curiose dingen daerin te trecken. Het is mi genoech dat, diet lesen vinden moeghen enige corte artyculen uutten hope, daer se mede tot Ihesus minnen of medeliden crighen moeghen.’ (Moll II p. 396). In mijn oren klinkt dit als een definitief slot, maar onverdroten, zonder enig opschrift gaat hij dan verder: ‘Ten jn so moegen wi denken, hoe dat Christus Ihesus ghebendedijt als die waerachtige Samson mit sijnre doot sine viande verwonnen hebbende’ - en beschrijft dan uitvoeriger de hellevaart. Is het wonder dat ik dit gedeelte al eerder als ‘er aan geplakt’ karakteriseerde? In ieder geval zou ik er geen naäperij door Thomas uit willen concluderen. Over de titels der hoofdstukken lijkt het me niet noodzakelijk om uit te weiden. Of men nu Hubertinus, Bonaventura of Ludolphus volgde, de inhoud der hoofdstukken werd bepaald door de evangelieteksten en de titels dienovereenkomstig. Inzicht kan alleen vergelijking der teksten, waar grote overeenstemming opvalt, geven. Ik wilde mij bepalen tot die passages, welke door Van Ginneken in zijn tweede artikel zijn afgedrukt, opdat men, zo men wil, gemakkelijker bewijsmateriaal bij de hand heeft. De eerste, belangrijke overeenkomst werd reeds door mij gesignaleerd als identiek bij Hubertinus en Ludolphus (p. 44). De tweede keer levert groter verwikkelingen. Het betreft het kapittel over het Verborgen Leven van Zijn twaalfde tot dertigste jaar. Brugman volgt ook hier Hubertinus (Optatus p. 330-332). Deze ontleende evenals Thomas' voorbeeld Ludolphus aan de Meditationes van Ps. Bonaventura. Daarom wil ik me bepalen tot een alinea hieruit, welke Brugman niet bij Hubertinus heeft kunnen vinden, wiens werk hij hier parafraseert: ‘Hi hevet ons ghegeven exempel der grondeloser oetmoedicheit ende vernietheit, dukende ende swigende totter bequamer ende gheordinierter tijt hem selven te vertonen. O hoverdie der werlt, hoe bistu hier | |
[pagina 46]
| |
bescamet! Christus ende begeert ghenen menscheliken lof of ere. Heimelike heeft hi begheert eerst te leven ende Gode alleen becant te wesen.’ (Boek I art. 42. van G. p. 234-235) Hiernaast stelt hij van Thomas: ‘O humilitas Christi, quantum confundis superbiam vanitatis meae, et quam lucido exemplo me admones fugere apparentiam humanam (declinare turbas saeculariam)Ga naar voetnoot26), eligere occulte vivere, optare soli Deo innotescere - donec ad fructificandum coelitus fuerit admonitio facta.’ (Thomas Deel I pars I c. 16, Pohl p. 34). Het begin hiervan evenals het er aan voorafgaande stuk is letterlijk overgenomen uit Ludolphus' De Baptismo Domini c. XXI art. 13. Het is overigens niet zo verbazingwekkend dat we hier plotseling reeds bij de doop terecht komen, want in zijn hoofdstuk over de verborgen jaren (c. XVI art. 3) verwijst Ludolphus zelf naar deze plaats. We mogen dus veilig aannemen, dat Thomas het Leven van Ludolphus als voorbeeld had gekozen. Het zinnetje: ‘eligere occulte vivere, optare soli Deo innotescere’, trof ik nergens en zou voorlopig in het midden willen laten van wie het zou kunnen zijn. Het volgende stuk (Van G. p. 236-...) behandelt de Doop. De overeenkomsten beperken zich tot bijbelcitaten en losse woorden, waarbij Van Ginneken zo ver gaat dat hij zelfs De Heilige Geest, als duif verschijnend (Matt. 3:16) als typische ontlening door Thomas aan Brugmans Leven vermeldt. Wanneer voor het Passie-gedeelte Brugman Hubertinus als leidsman loslaat en evenals Thomas Ludolphus gaat volgen, wordt de vergelijking steeds moeilijker. Waar Christus Judas tegemoet treedt, wordt het begin gevormd door de evangelietekst en daarna paraphraseren én Thomas én Brugman Ludolphus' ‘De primo completorio’ (c. LIX art. 16 van deel II) of de een heeft het voorbeeld van de ander omgewerkt. In c. 29 bewerkt Thomas lyrisch Ludolphus' Feriae sextae insignia (c. LXVI art. 14 deel II), waar hij speelt met het woord ‘zes’: Sex diebus- sexto die- enz. Volgens Van Ginneken ontleent Thomas hier aan de Ontboezemingen, want dit motief ontbreekt in Brugmans Leven (V.G. p. 243-244)! | |
[pagina 47]
| |
Op p. 246-247 drukt Van Ginneken de mooie reeks tegenstellingen af, welke betrekking hebben op Jezus' Grootheid en zijn aardse, armelijke omstandigheden: ‘Och hi en is niet gestorven op enen sachte bedde van plumen of van vederen mer op dat herde holt des cruces enz.’ (Brugman). Thomas, Brugman en de Ontboezemingen geven hier vrijwel parallelle teksten. Grondslag ervan vormt ongetwijfeld Ludolphus' art. 3. van c. LXVII van zijn tweede deel. Thomas heeft deze figuur kennelijk bewonderd. Deze lag ook geheel in zijn lijn. Een variant hierop vinden we in zijn Sermoen De septem notabilibus punctis cogitandi de passione Christi. (Pohl III p. 220-221). Het is jammer, dat Van Ginneken wanneer hij aanhaalt uit het hoofdstuk over de zijdewonde niet altijd aangeeft, dat hij passages van een bladzijde lang overslaat. Wanneer hij c. 32 van Thomas vollediger had weergegeven, was gebleken dat het onderhavige stuk bij Thomas bijna zes keer zo lang is als bij Brugman en dat het in zijn geheel een paraphrase vormt van het eerste hoofdstuk van de Stimulis Amoris van Ps. BonaventuraGa naar voetnoot27) en van het hoofdstuk Jesus translaceatus uit Lignum VitaeGa naar voetnoot28). Veelzeggender dan deze overeenkomsten waarbij subjectieve beoordelingen altijd een rol kunnen spelen, is de afwijking in volgorde van de hoofdstukken. Van Ginneken meent (p. 241) dat Thomas het laatste hoofdstuk van Brugmans derde boek, de lofzang op Maria, expres reeds na het hoofdstuk bevattende Jesus' medelijden met zijn Moeder heeft geplaatst om zijn afhankelijkheid te verdoezelen. (De magnificis virtutibis beatae virginis et de dolore ac lacrimis eius; c. 26). Nu vormt dit hoofdstuk samen met het voorafgaande een geheel, dat ook bij Ludolphus onder het Kruiswoord Mulier, ecce filius tuus te vinden is. Net als Ludolphus heeft Thomas hier een passage - zeer lyrisch - gewijd aan Johannes. Ook deze staat bij Brugman op een andere - m.i. - minder verantwoorde plaats, nl. waar Johannes Maria na de Graflegging weer naar Jerusalem brengt. Met evenveel recht kunnen we ons afvragen waarom Brugman de ode op | |
[pagina 48]
| |
Johannes als plaatsvervanger hier neerzet en of hij het lof op Maria, in gebedsvorm, als sluitstuk heeft willen gebruiken en daarom verplaatst. De Ontboezemingen verwaarlozen de Johannes-episode en hebben als Brugman het lof aan het eind, maar vóór de Graflegging en dus niet op de identieke plaats. Ook meent Van Ginneken dat Thomas c. 34 Orationes ad membra Christi op een andere plaats heeft gezet ter camouflage. Nu staat het tussen de Kruisafname en de Graflegging. Het parallelle artikel 144 van Brugmans Leven komt na artikel 141 en 142 (samen Thomas 33) en artikel 143: - Gaet nare, o mine siele, ende cusse die rode wonden dijns Heren Ihesu Christi - een duidelijke inleiding van acht regels op het bewuste artikel 144. Brugman is in zijn verhalende trant nu eenmaal wat uitvoeriger, hoewel niet altijd, dan Thomas in zijn gebeden. De stijlfiguur van Thomas leent zich minder tot langere verhalen. We moeten echter de inhoudelijke kern vergelijken en geen artikelen of capita tellen. En zo kunnen we dus alleen vaststellen, dat Thomas zich aan Ludolphus' indeling houdt en Brugman niet. Wat de Ontboezemingen betreft: hier ontbreekt dit hoofdstuk totaal. Het ligt niet in mijn bedoeling me als voorvechtster voor Thomas of Brugman op te werpen. Na een grondige vergelijking ben ik tot de conclusie gekomen, dat Brugman - op een alleraardigste manier overigens - Thomas' werk heeft gebruikt. Hiervoor pleit de zojuist aangestipte volgorde bij beiden; het feit dat Thomas en de Ontboezemingen nérgens Hubertinus navolgen en dat niet alleen in de opzet maar ook inhoudelijk Thomas Ludolphus getrouw navolgt en Brugman niet, en dat deze laatste ook minder secuur vertaalt of minder in extenso. Een onbekende zou dan Thomas' Orationes hebben bewerkt tot de Ontboezemingen en met weinig fantasie en meestal letterlijk, maar bekortend, vertaald. Nam Brugman dezelfde plaats uit Thomas over, dan is hiermee alles verklaard. In tegenstelling tot Brugmans Leven werden Thomas Orationes et Meditationes de Vita Christi herhaaldelijk gedrukt, zowel in de eerste tijden der boekdrukkunst als later, en zowel in het Latijn als in de Westeuropese talen. Men kan er het lijstje bij Pohl (p. 366-383) | |
[pagina 49]
| |
op nalezen. Ook daarna zijn er nog nieuwe uitgaven en moderne vertalingen verschenen. Het is niet verbazingwekkend, dat dit boekje zo in de smaak viel. Het bezat letterlijk alle kwaliteiten, welke men toen aan een dergelijk werkje stelde. Het was geheel gericht op de meditatie-praktijk der Moderne DevotenGa naar voetnoot29). Men kan zich zelfs afvragen of Thomas het rapiarium van zijn leermeester Floris Radewijns voor ogen heeft gehad. Elk hoofdstuk bevat één, hoogstens twee kerngedachten, onbelast met geleerde uitleg, en draagt daardoor het karakter van een privé-verzameling van zelfgekozen alinea's uit het werk van beroemde en geliefde autoriteiten. Begin en slot zijn zuiver in gebedsvorm, het eerste steeds aanvangend met: Benedico et gratias ago tibi, Domine Deus. Daar Brugman volgens Mombaer zijn meditaties hiermee eindigde, was dit, gekoppeld aan de toeschrijving ‘Johan Brug’ en ‘Johan Bruckman’, een bewijsgrond om de Ontboezemingen aan Brugman toe te schrijven, waarbij dient opgemerkt dat begin en eind niet hetzelfde is en dat vele middeleeuwse toeschrijvingen geen andere basis hebben, dan dat de auteur-copiïst onder een bekende vlag wilde varen. Hoeveel pseudo-auteurs zijn er de laatste tientallen jaren niet ‘ontmaskerd’? Stond niet de beroemde Gouden Brief van Willem van St Thierry op naam van Bernardus? - wat overigens ook is gebeurd met deze Orationes et Meditationes van Thomas! Het slotgebed, aansluitend bij de inhoud der meditatie, doet vaak als cliché aan, maar getuigt toch ook dikwijls van persoonlijke conflicten en moeilijkheden, van eigen wensen en eigen verdriet. We zouden er wellicht uit mogen concluderen, dat Thomas het in de kring van zijn medebroeders niet altijd even gemakkelijk heeft gehad. Steeds weer smeekt hij om hulp om laster en vernedering, met liefde of in ieder geval met gelijkmoedigheid te leren dragen. Telkens lezen we hoe hij pogingen doet het geklets en ook dat wat hij als onrecht voelt, nederig en zonder opstandigheid te verduren, ja zelfs ‘positief te reageren’ zoals dat tegenwoordig heet. Maar het heeft hem de nodige | |
[pagina 50]
| |
moeite gekost. Hoe groot is dan ook zijn bewondering voor de nederigheid van Gods Zoon, zijn lichtend Voorbeeld. Dit eigen accent, dit zo individueel karakter van het, in zijn beknoptheid van probleemstelling, zo praktisch hanteerbare boekje, heeft het waarschijnlijk zo'n grote populariteit bezorgd. De lengte - voor ons zijn 87 gebeden, met telkens dezelfde aanhef, een beetje teveel van het goede - was voor zijn tijdgenoten geen bezwaar. Voor wie zich door Ludolphus' reuzenwerk heen kon worstelen, was dit een peuleschil en naast diens eindeloze citaten en uitleggingen moet Thomas' melodieus prosa hen als muziek in de oren hebben geklonken. Thomas heeft zich hier uitgeleefd. De taal is welluidend en soepel, de bijvoeglijke naamwoorden en tegenstellingen vloeien uit zijn pen, niet alléén om de mooie zin, maar ook uit dankbaarheid. Dit is de kern waar voor Thomas elke meditatie om draait: dankbaarheid voor de weldaden, welke ons onverdiend nog altijd worden geschonken, dankbaarheid voor de liefde die hierdoor wordt bewezen en waardoor hij op hulp meent te mogen hopen, ja rekenen, bij eigen worsteling om Hem zo goed mogelijk na te volgen. Dit was het Leitmotiv waarvan zijn proloog en eerste hoofdstuk onmiddellijk zo duidelijk getuigen. Natuurlijk hadden velen voor hem deze gevoelens gekoesterd en er uitdrukking aan gegeven; het was in de Levens van die tijd welhaast een verplicht hoofdstuk, maar Thomas heeft dit als geen ander kort en toch lyrisch in deze Orationes samengevat. Hij heeft er zijn tijdgenoten kennelijk mee ‘gepakt’. Zo leest men in het reeds eerder genoemde hs. Leiden Letterkunde 317 (zie p. 35) op f. 177: Een deuote oefeninghe ende dancberheit tot gode vanden guede dat hi ons ghedaen heeft, en dan volgt Thomas' eerste gebed. Deze dankbaarheid gaat direct vooraf aan de eerder genoemde hoofdstukken uit het korte Leven van Zerbolt van Zutphen en is vermoedelijk als proloog hierop bedoeld, want ik trof dezelfde combinatie ook in hs Berlijn germ. oct. 141 f. 2v (zie p. 36). Men heeft inderdaad dankbaarheid als de essentie van Thomas' werkje gevoeld, want in hs Brussel K.B. IV 397 staat op f. 209r-228v: | |
[pagina 51]
| |
een mynlike dancbaerheit, welke echter nog proloog, noch eerste gebed bevat, maar begint bij de Besnijdenis (Thomas, I.1. c. 9). Daarna volgt c. 11 (Driekoningen), benevens de capita 13 en 14. Hiervan wordt in deze gebeden echter telkens alleen de volledige aanhef (dus niet alleen het Benedico enz.) overgenomen, maar heel Thomas' bloemrijke aanroep, dan soms een enkele zin, maar vaak komt er na dit begin onmiddellijk een huislijk moraliserend alinea'tje. Met de Orationes et Meditationes heeft het in wezen niet veel meer van doenGa naar voetnoot30). Een uitgebreider reeks, gelijkluidend of zeer sterk verwant, vond ik in hs Brussel K.B. II 277 f. 92, nl. c. 9-13, 15, 17 (lijkt nauwelijks meer), 20, 22, 23 en 24 een samenvatting van I pars IIc, 11, 12 en 14. Dan volgt een Passieverhaaltje in gebedsvorm, waarin bij de beschrijving van de Verrijzenis plotseling weer even Thomas wordt geciteerd (II, pars I.I). De rest vertoont met Thomas boekje geen enkele gelijkenis meerGa naar voetnoot31). Thomas' proloog begon als het ware een eigen leven te leiden. In hs Berlijn St. Bibl. oct. 39 f.I is deze als proloog gebruikt voor een weekoefeningGa naar voetnoot32). Het meest bekend is de proloog echter geworden - buiten het verband van de Orationes dan altijd - als inleiding op een verzameling gebeden, welke marktbewuste drukkers het licht deden zien. Nu de meditatievorm zo in zwang kwam, gaf men de gebeden passend bij de 65 Artikelen van Jordanus van Quedlinburg, met enkele andere teksten tot een devote oefening verwerkt, uit onder de titel Meditationes de vita et passione Jesu Christi (1485) en in 1488 als Meditationes iordani de vita et passione ihesu cristi met als proloog enige zinnen uit Thomas' inleiding, dankbaar gebruikmakend van de populariteit van deze ‘dancberheit’Ga naar voetnoot33). Ook in een Jordanus' hand- | |
[pagina 52]
| |
schrift van het Haarlems Bissch. Museum, nr 108 f. 1a treffen we Thomas' proloog aanGa naar voetnoot34). Al deze drukken en ontleningen doen vermoeden, dat er méér middelnederlandse handschriften van de Orationes zullen hebben bestaan, dan de twee door Pohl genoemde, namelijk hs Deventer Athenaeumbibliotheek 101 E 11 (cat. Van Slee 26) en hs Halle a.S. Universitäts- und Landesbibliothek, Abt. Archiv des Franckeschen Stiftungen P 5Ga naar voetnoot35). In de tentoonstellingscatalogus Thomas à Kempis en de Moderne DevotieGa naar voetnoot36) geeft J. Deschamps een korte beschrijving van hs Leiden Letterkunde 1990 (p. 37) en noemt naast de twee bovengenoemde handschriften nog: Brussel K.B. 12082, Berlijn St. Bibl. germ. qu. 1099, Essen Domarchiv zonder nummer en een excerpt in hs Brussel K.B. IV 196. Tenslotte vermeldt hij een middelnederduits afschrift als hs Münster U.B. Ms N.R. 40. Het handschrift uit Essen (Münsterarchiv Essen ms 3) stamt uit een begijnhof ‘To Ketwych bynnen Essen’, en is in de tweede helft der vijftiende eeuw door een vrouw geschreven. Deze gegevens dank ik aan een korte beschrijving van dit handschrift van de hand van P. Karl Jos. Klinkhammer S.J., welke de altijd zo hulpvaardige Heer J. Deschamps mij toezond. De proloog ontbreekt en er wordt geen auteur genoemd. Om deze rede en mede onder invloed van de elders aan de orde gestelde auteurskwestie vraagt pater Klinkhammer zich af of de bron voor Thomas' (?) werk gezocht moet worden in het vaak verwante derde stuk in dit handschrift, dat hij - voorzichtig - op naam van Adolf von Essen zou willen stellen. Thomas' Orationes staan op f. 1-121: Gebede van alle den leven onses lieven Jesu Christi, | |
[pagina 53]
| |
om den menschen toe verwecken gade toe laven omme sijnre guetheit willen. De titel van het derde stuk luidt aldus: Boeck van al den leven onses lieven heren Jesu Christi, van den begijnne sijnre geboerten totter hemelvart, to dair sick een ynnich devoet mensche in oeffenen mach alle dage ende god laven. (f. 140) Incipit: ‘Ten iersten mael saltu mercken dattet niet wail moegelick en is alle waildaden op toe rapen, die vor ons arme sunderen Ende snoede wormen (?) gedaen hevet, Mer wij mogen mit Ruth die aren achter die meyers rapen, Ende mit dat vrouken van Sarepta, die-’. Daar Klinkhammer Moll's uitgave van Brugmans Leven niet kende, kon hij niet weten dat dit derde stuk de volledige tekst van Brugmans Leven bevat, weliswaar met een andere titel en aanvangend na de eerste alinea. (Het aantal capita stemt overeen). Tussen Thomas' en Brugmans Leven bevindt zich op f. 121-139 het reeds eerder genoemde (19) Beknopte Leven, volgens Klinkhammer ‘besser’ dan de tekst van Stracke.
Er zijn er echter meer geweest! In De Godsvrucht in de Nederlanden deel VIGa naar voetnoot37) beschrijft dr Maria Meertens hs Brussel K.B. 12082 (p. 97-104) maar ook hs Leuven U.B. G 222 (p. 228-235). Beide hss geven het eerste boek, terwijl er aan het Brusselse de proloog ontbreekt. Hs Leuven bezit de proloog wel, maar daar missen c. 2, 3, 6, 7, 8, 13 en 14 van het eerste pars en 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13 en 21 van pars 2. In Josef Brechts studie Die pseudothomasischen Opuscula ‘De divinis moribus’ und ‘De Beatitudine’. Texte und Untersuchungen zu mittelhochdeutschen und mittelniederländischen ÜbertragungenGa naar voetnoot38) vond ik onder zijn beschrijving van hs Berlijn St. Bibl. germ. qu. 1337 op p. 11-15 bij f. 100r-258v Thomas von Kempen De Vita et beneficiis salvatoris devotissimae meditationes Pohl V. Het hand- | |
[pagina 54]
| |
schrift geeft echter niet alleen deel I, maar ook het complete deel II. Het mist de proloog, maar levert iets anders: een datum! Het is het enige gedateerde handschrift: 1489. De K.B. te Den Haag bezit een volledige vertaling in handschrift 133 D 33 cat. 345: Enc prysinghe des alre hillichsten leuens ons heren ihu cristi ende sijnre ghebenedijder ende alre edelster passien. In Boedapest, Nationale Bibliotheek Szechenyi cod. Holl. 7. een ons onbekend handschrift, dat niet door Lievens is behandeld (48) bevindt zich op f. 146r-314 het gehele tweede deel, dus beide partes, van Thomas' Orationes et Meditationes in middelnederlandse vertaling. Via Dr J. Deschamps, die dit reeds vermoedde, ontving de Universiteitsbibliotheek te Leiden een korte beschrijving (datering midden 15e eeuw kan beter gelezen worden als: rond 1500) en een microfilm van dit handschrift, waarvan het eerste gedeelte fragmenten van een ander Leven van Jezus bevat. De duitse beschrijving vermeldt Thomas' werk als: Verschiedene Gebete. Anf. Een gebet van der seuechtunge des doets Ihesu-Ick gebenedie end danc v heer Ihesu Christe gesontmaker der werlt’. In Scriptorium 1962 p. 406 nr 741 wordt vermeld: ‘Münich Karl und Faber 1961 nr 6 Thomas à Kempis dat myrren bundeken cop. vers 1480 à Münster.’ Waar dit handschrift gebleven is, heb ik helaas niet kunnen achterhalen. Een beschrijving in de B.N.M. van hs Oxford Bodleian Library Ms Dutch F. 1 geeft voor f. 40v: Hiernae volgen die gebeder van der passien Christus' containing twenty-six prayers, the first beg. Ich ghebenedie enn danck du here I.C. barmhertige verlosser der geloinger. Dit bleken Thomas' gebeden te zijn, aanvangend bij Palmdag tot en met enkele Openbaringen in de trant van de excerptjes uit de Dancberheden. (Aan het eind van de Passie zijn enige capita weggelaten). Maar men moet voorzichtig zijn! De aanhef kwam echt in de mode en zo vond ik bijvoorbeeld ook in een Kortrijks handschrift het bekende: Ic benedie ende danck dij Here Jesu Christi een God Schepper ende verlosser der menschen, dat zeer gelijkend op c. 4 dit toch niet behelsde. Waren in de beide dancbaerheit-excerptjes de Orationes maar zeer | |
[pagina 55]
| |
onvolledig. meer als ‘aanloop’ gebruikt, hs. Leiden Letterkunde 317 f. 245 geeft onder: Hier beghinnen suuerlike ghebedekijns diemen lesen sal elc mit een pater noster ende Ave maria in der ghehuechnisse des leuens ende des lidens ons heren ihesu cristi, c. 4, 5, 7, 8, 9, 22, 23 en 24 van deel I pars I weliswaar bekort, maar toch wat vollediger weergegeven dan in de Brusselse handschriften. Het beste kunnen we spreken van samenvattingen. De Orationes welke we van deel I pars II terugvinden (f. 255 en volgende) zijn echter ook totaal verwaterd: 3, 4, 7, 17, 18 en op f. 264 nog deel II pars I, 1. Deze gebeden worden afgewisseld met vertalingen van evangelie-teksten en fragmentjes uit een PassieverhaalGa naar voetnoot39). In hs 356 van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zijn de Orationes I, pars I, 4, 5, 9, 10, 11, 12, 15, 16, 17, 18, 21, 23 en 24 vrijwel volledig vertaald. Slechts de laatste drie zijn bekort. In dit handschrift geen evangelieteksten, maar andere, vaak onbekende gebeden ter afwisseling! Van pars II vinden we nog I-4 en 14, 15, 24, 22, 23, 30, 32 en 33 in een zeer gecomprimeerde vorm, welke steeds minder overeenkomst met het origineel vertoontGa naar voetnoot40). In hs 1 uit de Collectie O. Smith te Karlshamm las ik op f. 57b de aanhef en r. 5-25 uit het Driekoningengebed van ThomasGa naar voetnoot41). Het vroegere handschrift Amsterdam. J.J. Six 8, thans op de Stadsbibliotheek te Maastricht onder nr 462, bleek op f. 50v het gebed op Palmdag te bevatten, evenals hs Leuven U.B. G 70 f. 55-55v zoals Meertens vermeldtGa naar voetnoot42). Het hs Keulen W 16o39, thans Leiden U.B.B.P.L. 2384 leverde een samenvatting van c. 18 uit het tweede pars van het eerste deel De nuda crucifixione. Het fragment bevindt zich op f. 65rGa naar voetnoot43). Alleen het eerste gebed van het tweede boek bleek te vinden in het door Deschamps genoemde hs Brussel K.B. IV 196. Het was weder- | |
[pagina 56]
| |
om Meertens die reeds in haar beschrijving van hs Brussel K.B. 11171 f. 34v-37v wees op het gebed tot de leden, I pars II c. 34Ga naar voetnoot44). Deze losse gebeden leren ons uiteraard niets over een traditie in de wijze van vertalen of opzet van ontlening. De grotere excerpten vormen een vage groep. Waarschijnlijk heeft men voor een groter publiek willen vereenvoudigen en bekorten. Meestal is aan het eerste deel ontleend. Duidelijker valt een bepaald verband op bij de elf handschriften, welke bede of tenminste één deel bevatten. Deventer 101 E 11, den Haag 133 D33 en Leuven G 222 voeren als titels respectievelijk: een peinsinge des alren hilichsten leuens ons heren ihesu cristi Ende sijnre hilliger passien; Ene prijsinghe des alre hillichsten leuens ons heren ihesu cristi ende sijnre gebenedijder ende alre edelster passien; en Lof ende prijs des levens ihesu ende sijns lidens ende passie, waarvan de eerste twee uit het Gelders-Overijselse stammen. Berlijn St. Bibl. ms germ. qu 1099 en het in het klooster Nazaret bynnen gelre geschreven handschrift Berlijn St. Bibl. germ. qu 1337Ga naar voetnoot45) zijn vrijwel identiek en vallen beide met de deur in huis: Een gebet om den menschen te verwecken gade te laven om sijnre goetheit wil ende sijnre mogentheit ende te dancken dat hij ons geschapen hevet. Hs. Essen geeft een verwant opschrift. Hs Halle, P5, Leiden Lett. 1990 en het in Scriptorium vermelde Münsterse handschrift voeren alle drie de titel: bundeken van myrren, of dat merren boek, terwijl ze het ook alle drie op naam stellen van een ‘deuoet man gheheyten broder Thomas van der kathuseri orden’. Van de handschriften Boedapest, Nat. Bibliotheek Széchenyi cod. Holl. 7 en Brussel, Kon. Bibliotheek 12082 valt slechts te vermelden, dat ze beiden in een oostelijk dialect geschreven zijn. Uit het oosten van ons land stammen nog twee merkwaardige handschriften: hs. Den Haag K.B. 133 E1 (cat. 709) en hs den Haag K.B. 135 E 4 (olim D. Wouters, Zeist) dat later is aangeschaft en nog niet in een gedrukte catalogus werd opgenomen. Deze handschriften zijn nauw verwant. Het hs. Wouters schrijft het wonderlijk amalgaam dat volgt aan S. Bernardus toe. Beide handschriften hebben in de aanvang | |
[pagina 57]
| |
een merkwaardig gebed over de Heilige Anna: Ic byn als een terbynt boem ende ic hebbe uutghestrecket myne telghen. Na een stuk over Joachim en Anna volgen dan capita uit Brugmans Leven afgewisseld met gebeden, maar vooral ook met fragmenten uit het Beknopte Leven zoals we dat ook in het Amsterdamse U.B. I F. 16 handschrift aantroffen. In hs 133 E 1 uit den Haag verrassen ons drie gebeden van Thomas: het eerste gebed van deel I, pars I, het bekende dankgebed (f. 1), het vijfde gebed uit deel II pars I: De magna compunctione sanctae Mariae (f. 104) en op f. 108v het tiende gebed uit ditzelfde pars: De lacrimis Iesu super Lazarum. Over smaak valt niet te twisten. Van Ginneken prijst Brugman omdat hij minder huilerig zou zijn; Thomas' tijdgenoten dachten er blijkbaar anders over (ik schrijf ‘tijdgenoten’, maar dat is natuurlijk niet op een jaar correct: al deze handschriften dateren uit het laatste kwart der 15e eeuw of uit de eerste jaren van de volgende). Dit handschrift bevat paraphrases van de volgende capita uit Brugmans Leven: f. 43v: Boek I c. 15-18, 21, 23-34; 36, 39 en 41; f. 93v II c. 4, 5, 8-11; f. 121: III c. 9-13 en 18, vaak onherkenbaar. In het handschrift dat vroeger aan de Heer Wouters heeft toebehoord, is dit alles breder uitgewerkt. We vinden er minder van het Beknopte Leven in, maar daar staat tegenover dat het de gebeden 4, 5-12, 14-21 uit I pars I van Thomas bevat, dan 10 uit II pars I (de tranen), 22 uit I pars I, dan weer 10 uit pars I van deel II, vervolgens I pars II nr 1 en tenslotte op f. 218 I pars I nr 24: het laatste avondmaal. Deze gebeden zijn allemaal volkomen logisch tussen de bijpassende hoofdstukken uit Brugmans Leven gevoegd. Van dit handschrift bezit de B.N.M. een uitgebreide beschrijving van de hand van W. de Vreese, die reeds Thomas' en Brugmans aandeel herkende, maar nog niet van het Beknopte Leven kennis kon hebben genomen. Hij noteerde: f. 46v. Brugman c. 21-33 en 41; f. 137v: II c. 4, 10-11 (gedeeltelijk), c. 22; f. 194: III c. 4; f. 200v: c. 9; f. 216: c. 13 en 14; f. 220: c. 21 (het Avondmaal, waarop het gebed van de voetwassing van Thomas volgt). Slechts waar men blijkbaar vond, dat Thomas en Brugman te wei- | |
[pagina 58]
| |
nig over Maria vertelden, is een stukje van het Beknopte Leven ingelast. Zo heeft een tijdgenoot zowel het werk van de eèn als van de ander bekort, maar het sterk verband aanvoelend (zie hs Essen!) ze in een gelukkig samengaan, ook met fragmenten uit het Beknopte Leven, tot weer een nieuw Leven van Jesus en Zijn Moeder verweven. Wellicht zijn er nog andere bewerkingen of imitaties. Nog in Het Hofken van devocienGa naar voetnoot46) zien we Thomas' voorbeeld gevolgd door de schrijfster van de Evangelische Peerle, op haar wijze weer moderner. Ook naar de naam van de auteur van het Hofken is gegist. Ook voor haàr gold nog geen auteursrecht en zij zou het verworpen hebben. Belangrijker was, en dat hoop ik aangetoond te hebben, dat de schrijvers van het Leven van Jesus, de een handiger, mooier, ouderwetser of moderner dan de andere, afkerig van eigen roem, slechts gezocht hebben, ieder op zijn wijze en naar de eisen van zijn tijd, het Passieverhaal levend te houden. | |
BijlageOok van Thomas à Kempis' Orationes de Passione Domini zijn er meer vertaald, dan men wel dacht. Het eerste: Oratio ad Patrem legenda infra missa de oblatione corporis Christi, de merito passione eius et de nostra resignatione (Pohl III p. 333-339) is vertaald in hs Brussel K.B. 12079 f. 128v-132: O alre guedertierenste hemelsche vader sich neder van dijnre heiligher statGa naar voetnoot47). Hs Gdansk. Akad. van Wetenschappen 22177 f. 124b: O guedretiren hemelsche vader sich nederGa naar voetnoot48). Hs Leiden Lett. 322 f. 133v: O alre guedertierenste hemelsche vader sich nederGa naar voetnoot49).
Van het tweede gebed heb ik tot op heden geen vertaling kunnen vinden. | |
[pagina 59]
| |
Het derde: Oratio ad compatiendum Christo et dilectae matris eius, Flecto genua mea ad te, Domini Iesu Christe, quem pro me in cruce cerno suspensum, vinden we in: hs Brussel K.B. II 5573 f. 81v: Ick bughe mijn knijen tot dij o heere (ged. 1523)Ga naar voetnoot50). Hs Noordwijk, coll. Wieder f. 203v: Heer ihesu criste Ic buych mijn knyen voer dij Die ic sie hanghen an den cruusGa naar voetnoot51). Hs Rotterdam G.B. 96 E 12 f. 41b: Ic bughe mijn knien totti O hereGa naar voetnoot52). Hs Rotterdam 96 F 6 f. 48a-48b: Ick buge myne knieen todi lieue hereGa naar voetnoot53).
Ook het vierde gebed is vertegenwoordigd: Oratio ad Christum, Laus et gloria tibi semper sit. Hs Amsterdam Res. Krijtberg S.J. 4 f. 4b: Here jhesu criste u moet altoes wesen lofGa naar voetnoot54). Hs Burgsteinfurt, Fürst zu Bentheimsche Schlossbibliothek B 41 (hs 3) f. 52b: Here jesu criste u moit altijt wesen lof ende eer die voer my arme sunder u geweerdiget hebt neder te clymmen van den hemel ende op te clymmen den boem des crucesGa naar voetnoot55). Hs Brussel K.B. 11171 f. 16v-23: Here ihesu criste u moet altoes wesen lof ende glorie die voer miGa naar voetnoot56). Hs Gent U.B. 2364 f. 81-89: O Here ihesu cristi u moet altoes wesen lof ende glorie die voer miGa naar voetnoot57). Hs 's Hertogenbosch Prov. Archief der Minderbroeders Capucijnen (olim Velp 2) f. 56a-58bGa naar voetnoot58). Hs Utrecht Aartsb. Museum 38 f. 94aGa naar voetnoot59).
Van het vijfde gebed vond ik slechts één exemplaar en wel in het volgens Axters verloren gegane of vernietigde hs. van de Bibliotheek van het Friesch Genootschap te Leeuwarden nr 439 II f. 82b: O Here ihesu criste scrivet in mijn herte uwe wonden mit uwen duerbaren | |
[pagina 60]
| |
bloede op dat ic daer ynne lesen uwen rouwen ende uwen mynneGa naar voetnoot60), een vertaling van: Oratio ad Christum, Scribe Domine Iesu Christe, vulnera tua in corde meo pretiosissimo sanguine tuo; een zeer geliefd beeld, dat we bijvoorbeeld bij Ludolphus herhaaldelijk tegenkomen.
Het materiaal van de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta reikt tot 1550. Tot die datum en zelfs nog later (n. 59) zijn deze gebeden in ieder geval nog vertaald.
J.M. Willeumier-Schalij |
|