Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 92
(1976)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||
Mnl. tsimadzeAls alles naar wens verloopt, zal in 1976 het Corpus van middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), reeks I: ambtelijke bescheiden van dr. M. Gysseling verschijnenGa naar voetnoot1). Hiermee zal de eerste stap gezet worden naar een herwaardering van onze oudste gedokumenteerde taalperiode. De tweede stap is de geplande uitgave van alle literaire teksten die in handschrift van voor 1301 zijn overgeleverd. Hiervan is de voorbereiding reeds in een gevorderd stadium. Deze enorme verzameling middelnederlands tekstmateriaal, geheel gelocaliseerd en gedateerd, vormt een ideale basis voor zowel een grammatika als een woordenboek van het vroegmiddelnederlands. Om een indruk te geven van de vooruitgang die met het Corpus wordt geboekt, kan men wijzen op het feit dat in het MNW van Verwijs en Verdam, volgens opgave in de Bouwstoffen, slechts 17 teksten van vóór 1300 verwerkt zijnGa naar voetnoot2), waartegenover nu deze overweldigende hoeveelheid voor onderzoek en bewerking ter beschikking komtGa naar voetnoot3). Deze bijdrage is bedoeld om een indruk te geven van wat er onder meer van dit nieuwe materiaal te verwachten is. Nr. 1035 van het Corpus-Gysseling is de Rekening over werken uitgevoerd aan de infirmerie van het Sint-Janshospitaal te Brugge, d.d. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||
27 mei 1291, waarvan het origineel zich bevindt te Brugge, Rijksarchief, Aanwinsten, nr. 1906/13. Hierin troffen we een woord aan, dat noch in het MNW - althans niet als ingang - noch in de registers op de NtG of het Ts werd aangetroffen. Een van de in genoemde rekening opgevoerde posten luidt: Jtem van veisteren ende van tsimadzen . iij łƍ ix s̃. Om aan te geven om welke zaken het hierbij gaat, citeren we nog een aantal posten: Jtem van .c.xxv. voeten pilaren. ende .iiij1/2 dume. // elken voet .iij1/2 s̃. dat es .xxi. łƍ xix s̃./ Het gaat hier duidelijk om bewerkte bouwmaterialen (graden, latten, staken, dobbleelen, veisteren) of om de bewerking zelf (crucen te houwene). Het zal niemand moeite kosten in veisteren ‘vensters’ te herkennen (voor de betekenis zie MNW i.v.) en het lijkt niet te gewaagd om bij de speurtocht naar tsimadze uit te gaan van een materiaal of voorwerp dat aan de constructie van een raam te pas komt. Wat de herkomst van het woord betreft valt allereerst de duidelijk niet-germaanse klankvorm op, zodat aan een romaanse origine gedacht kan worden. Woorden als dobbleel, corbeel, ordunen wijzen reeds in die, met name franse richting. Nemen we daarbij aan, dat tsimadze een min of meer geslaagde poging is om een ontleend woord fonetisch weer te geven, dan moeten, aangezien het noteren van franse klanken met bijv. ts of dz weliswaar niet ongebruikelijk maar toch beslist geen regel is, onze gedachten uit- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||
gaan naar een romaanse taal of dialekt, waarin klanken vóórkwamen die met ts, dz benaderend kunnen worden weergegeven. In aanmerking komen dan bijv. het pikardisch of het italiaans. De eerste stap is nu, vast te stellen van welk woord tsimadze de dertiende-eeuwse vlaamse grafische weergave is. We menen, dat dit het pik. cymage = fr. cimaise < lat. cȳmatium ‘kroon- of keellijst’ kan zijn. (gr. ϰυμάτιον ‘golfje’, en vandaar ‘golvend reliëf, kroon-, keellijst’ is in het latijn in deze betekenis overgenomen en aldaar geattesteerd sedert Vitruvius, De architectura re libri X [27 aC.]). Wat de betekenis van de aangehaalde pikardische vorm betreft, Gay, GlossaireGa naar voetnoot4), geeft i.v. cymage: cymaise, corniche, tailloir d'un chapiteau contigu à la naissance d'une voûte ou d'une voussure. Van Houcke, Ambacht van de loodgieterGa naar voetnoot5), geeft onder lijst: Halfbol-halfronde lijsten: Kiellijst = fr. cymaise; Ojief = fr. doucine. Hierbij staan deze figuren:Wij zouden deze lijsten wellicht onder het ambacht van de steenhouwer verwachten, gezien de oude betekenis van cymatium ‘capitellum’ onderdeel van een zuil, maar houwen lijkt de bewerking aan te duiden onafhankelijk van het bewerkte materaal, cf MNW, III 167, i.v. Houwen: ‘temmermanne die consten houwen’ en de volgende plaats uit Hugo von Trimberg, Renner, 7797: ‘nu gieng er drin und wolte schouwen wie simz und venster wern gehouwen’ [± 1300] (geciteerd naar DWb i.v. sims) een plaats die met simz und venster onsveisteren ende tsimadzen opvallend na komt. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||
Wellicht mogen we bij de constructie van ramen aan een meer algemene betekenis ‘lijst, uitstekende rand’ denken cf.: ‘Geg. steven van afflighen rabatten, lijsten, veynsterieren, van cosinen en kapement...20 łƍ’ [Gouda, 1450] zie MNW i.v. vensteriere. Keren we terug naar het mogelijke model van tsimadze, t.w. pik. cymage. Gay, Glossaire, geeft 3 vormen: ‘pour 2 chimayes et 2 corbiaus de grès’, [Artois, 1335] en ‘Alentour d'icelles nef furent mis et attachiés sappins allendroit des cymages’ [al. chimaiges] [1555]. Nu is de overgang van lat. ci- > ofr. ci-/si-/, opik. ci-, chi-/ši-/ in het onderzoek van C.T. Gossen, GrammaireGa naar voetnoot6) en Französische SkriptastudienGa naar voetnoot7) betrokken geweest. Zijn conclusie is, dat de combinatie ci- in anlaut, in het pik. aanvankelijk met het grafeem c werd aangeduid (Skripta-studien p. 229). Door het contact met het zuidelijker frans waar -c + frontvokaal als /s/ + frontvokaal uitgesproken werd ‘hatten die pikardischen Schreiber naturgemäss das Bedürfnis, ihre Lautung graphisch kenntlich zu machen; sie griffen zum Graphem ch, das ja im Franzischen zur Bezeichnung des Lautes ć diente’ (a.w. p. 229). Vandaar chis, chius, cheli voor (grafisch) ouder cis, cius, celi gesproken alle met /š-/, en vandaar ook chimage voor cimaise = /ši-/. (De hier en het volgende gedeelte gebruikte notaties tussen //, maken geen aanspraak op fonetische exactheid maar zijn slechts benaderende grootheden, die dienen om de identificatie der gebruikte grafemen te vergemakkelijken). Wanneer nu deze pik. c-, ch- en de franse c- (= resp. /š-/ en /s-/) in de vlaamse teksten worden genoteerd, verschijnt een keur van mogelijkheden: c, ch, s, ts, tc, tch. Het in tsimadze voorkomende grafeem ts voor pik., fr. ch, c treffen we bijv. aan in: | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||
Als dan de fr. stemloze dentale spirant /s/, (in ons geval) gespeld c in het pik. vertegenwoordigd wordt door /š/, gespeld ch, dan is het op strukturele gronden aanvaardbaar, dat ook de stemhebbende variant fr. /z/, (in ons geval) gespeld -s- in het pik. vertegenwoordigd wordt door /ž/, gespeld -g-: cimaise /simƐ.zə/: chimage /šimažə/. Dat wij hier de fonemen /š/ en /ž/ noteren, sluit overigens niet de mogelijkheid uit, dat nog resp. /tš/ en /dž/ gesproken werd, wat eveneens voortreffelijk bij de grafemen ts en dz zou passen. De keuze ten voordele van /š/ is gemaakt op grond van de veronderstelling dat de ontwikkeling /tš/>/>/ zich in de 13e eeuw heeft voltrokken, cf. bijv. M. Regula, Hist. Gramm. des Französischen, I, p. 95. Wij gaan er hierbij verder van uit dat pik. cimage en var. leenwoorden zijn uit het ‘francisch’, de taal van het Isle de France. Immers de ‘pikardische’ ontwikkeling van rom. -a]ti[u- is volgens Gossen, Gram-maire, p. 93 -ss- waarnaast vele (grafische) varianten. Dr. Gysseling wees ons in dit verband nog op pik. plaatsnamen die een franse spelling met -s- /z/ hebben naast een pikardische met -g- /ž/: Belasie [1136] naast Belagie [1159-75] cf. Gysseling, Top. Wdb. p. 117, en Belesaisies [1196] naast Belesaiges [1134 cop. ± 1225] beide uit Bellas Adjacentias, ib. p. 120. Dat de intervokalische -s- als /z/ werd gesproken, zou men kunnen opmaken uit de vorm coze naast cose (= lat. causa) in bijv. Et pour cou ke ce soit ferme coze et estaule [1322] naast Et por chou ke ce soit ferme cose et estaulc [1331] cf. Gossen, Skriptastudien, p. 228. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||
Wordt deze /ž/, gespeld -g- in het mnl. overgenomen, dan is naast ts voor /š/ uiteraard dz voor /ž/ te verwachten: /š/: ts = /ž/: x; waaruit volgt dat x = dz. Vandaar pik. chimage /šimažə/ = mnl. tsimadze. Als bewijs voor deze laatste ontwikkeling kan nog gelden de observatie dat de uitgang -age in bijv. fr. usage in het mnl. als (vs)adze wordt weergegeven (zo Corpus, doc. 455 [1282]). In het MNW troffen we nog aan:
mnl. foraedse: fr. fourage; mnl. kivaedse naast kijvage. Ook mnl. fordse: fr. forge; voor -dz- vergelijke men nog zuidoostvlaams budze ‘mutsaard’ = ofr. bouge, Hoebeke, HCTD, 41, 131-158.
In een latere pik. gedaante - mogelijk is hier sprake van aanpassing aan het pikardische schriftbeeld - is het woord ten tweede male in Brugge ontleend: ‘Een cafcoensteen, twee symagen, een scoorsteen’, MNW III, 1107 [1432-1468]. We vragen ons verder af, of we achter de bij Von Wartburg, FEW, i.v. cymatium aangehaalde moderne waalse vormen als simauje (Namen) en cemôdje (Perwez) een verder bewijs voor de uitspraak /(d)ž/ van het laatste consonantfoneem in de noordelijke varianten van fr. cimaise mogen zien, en dus een uitspraak /səmo(d)žə/ mogen aannemen. In ieder geval is de vokaalkwaliteit van de eerste lettergreep gereduceerd getuige een vorm als samaysen, [Oudenaarde, 1615]. De bovengeschetste verhoudingen kunnen als volgt in een schema worden ondergebracht:
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||
Wellicht ten overvloede zij er nog op gewezen, dat wij, met Gossen, ook een uitspraak /š/ aannemen wanneer dit in het pik. niet expliciet door het grafeem ch is aangegeven: c /š/ was oorspronkelijk een combinatorische variant van c /s/ voor /i/ en /e/. We lezen dus ook de oudst geciteerde vorm cimage [1335] in het Glossaire van Gay als /šimažə/, hoewel dit niet door het grafeem ch is aangegeven. Op grond van bovenstaande fonologische overwegingen, op grond van het op vele gebieden zeer nauwe contact tussen Vlaanderen en Artesië, wijzend tenslotte op de zowel in de oudste mnl. als in de oudste pik. aanhaling voorkomende koppeling tsimadzen en corbeelen: cimages en corbiaus lijkt ons de identiteit van mnl. tsimadze en opik. cimage genoegzaam aangetoond.
Naast de vorm tsimadze zijn er ook evident hiermee verwante mnl., mnd. en mhd. vormen, waarvoor we de mogelijkheden van ontlening uit een andere bron zullen moeten onderzoeken. Allereerst is daar de vorm simetze, Hendrik van Veldeke, Eneide, 9447, geattesteerd in de handschriften H, h en M (cf. Gabriele Schieb, Henric van Veldeke, Eneide; II. Untersuchungen, p. 279). Deze vorm wordt met zijn varianten simeze (ib.) en simetz, Eneit 9442 (cf. DWb. i.v. sims) enerzijds herleid tot lat. sīmātus ‘platgedrukt’, zo Kluge-Götze-Mitzka, Etym. Wb. (1967) i.v. sims, anderzijds tot lat. cȳmatium, zo O. Schade, Ahd Wb. (1872-82) p. 764 b, terwijl Gabriele Schieb (vgl. de hierboven aangehaalde plaats) in navolging van Meyer-Lübke, Rom. Etym. Wb. 3, p. 226 ofr. cimese (< cymatium) hierbij een bemiddelende rol laat spelen. Hierbij spelen een drietal kwesties. De eerste is de vraag of er een ohd. simiz- ‘capitellum’ < lat. cȳmatium heeft bestaan, een in verschillende woordenboeken (Schmeller, Graff, Weigand, TrübnerGa naar voetnoot8)) figu- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||
rerende vorm, wiens bestaan de mogelijkheid van ontlening van simets en var. aan het iie-eeuwse frans onwaarschijnlijk zou maken. De plaats in genoemde woordenboeken blijkt echter steeds - direkt of indirekt - geciteerd naar glossen in de Codex-Cheltenhamensis 9303, (= Steinmeyer-Sievers III, 718 nr. 42). Dit simiz is, zoals G. Schieb, Untersuchungen, p. 279, reeds opmerkte niet oudhoogduits, d.w.z. noch oud- (waarschijnlijk 13e-eeuws) en ook niet hoog- (waarschijnlijk westfaals). Men vergelijke enige andere vormen uit deze codex: auensterre (= hesperus, 716, nr. 6); scimeringe (= crepusculum, 715, nr. 7); swager (=socrus, 715, nr. 42, hierbij is aangetekend I. swiger); wateruat (= soriscula, 717, nr. 6); hantdoc (= mappula, 717, nr. 7) en ruggelaken (= dorsale, 717, nr. 10). Wanneer nu simiz niet reeds ohd. is, dan wordt ook de mogelijkheid van ontlening van deze vorm en latere varianten rechtstreeks uit het latijn en nog vóór de hoogduitse klankverschuiving welhaast uitgesloten. Een uit het laat-lat. cȳmatium ontleende vorm zou bovendien naar het model van vîvarium: wîwâri: Weiher; pîlarium: pfîlâri: Pfeiler; spîcarium: spîhhâri: Speicher in het nhd. de vorm (cȳmatium: *simazi:) *Seimetz opleverenGa naar voetnoot9). Ontlening van hd. sims aan het latijn is derhalve onwaarschijnlijk. De tweede vraag is of lat. sīmātus ‘platgedrukt’ als grondvorm in aanmerking komt. De ontlening moet dan voor de hd. klankverschuiving hebben plaatsgevonden. Los van de kwestie dat deze lat. vorm is aangevoerd om een - niet bestaand - ohd. simiz te verklaren voor de tweede -i- waarvan geen umlautsfaktor aanwezig is, en die overigens de lange a niet zou hebben beïnvloed, moet worden opgemerkt dat men ook hier de ontwikkeling van -î- in open syllaben tot -ei- zou verwachten, dus sīmātus: sîmiz: *Seimetz. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||
Men zou bovendien, naar het model van lat. sināpi > senf, door a-umlaut sīmātus > semGa naar voetnoot10) verwachten. Dit, naast de hieronder nader geadstrueerde waarschijnlijkheid van een ontlening uit het ofr. cimese, sluit voor ons deze mogelijkheid uit. Het derde punt is dan de door G. Schieb reeds voorgestelde ontlening uit het ofr. cimese [1160, Benoît] (cf. Dauzat e.a. Nouveau dictionnaire étymologique, i.v. cimaise). Het is aan te nemen dat de intervokalische -s- stemhebbend was. Althans het feit dat de geassibileerde stemhebbende dentale spirant in het pik. met -g- wordt genoteerd tgo. -ch- voor de stemloze variant, kan op een afwijkende uitspraak wijzen. Aangezien -ch- tgo. -g- gewoonlijk de oppositie stemloos: stemhebbend weergeeft, een observatie, die gesteund lijkt door mnl. ts naast dz in de overeenkomstige posities, lijkt het dat in ofr. cimese de -c- stemloos, de -s- stemhebbend is geweest. Hiervoor kunnen dan in het mnl. (Veldeke) ter onderscheiding resp. de symbolen s en z zijn gebruikt. Het is de vraag of het ofr. de slot-e- in cimese louter grafisch was of nog een /e/ of /ə/ aanduidde. Blijkens de mhd. vormen is de slot -e- in ieder geval spoedig geapokopeerd, zodat de oorspronkelijke intervokalische -s- in de auslaut kwam, waar de oppositie stemloos-stemhebbend werd geneutraliseerd. De terugtrekking van het accent van de tweede naar de eerste lettergreep tenslotte is verantwoordelijk voor de syncope van de -e-: vandaar ofr. cimese = mhd./mnl. simes(e) > nhd. sims. De sporadische spelling met -tz- (simetze, Veldeke, Eneide, 9447) lijkt een verkeerde interpretatie van het grafeem -z- door latere hoogduitse afschrijvers. Wellicht ten overvloede zij er nog op gewezen dat hd. sims uit het frans, niet uit het pikardisch is ontleend. Immers de pikardische vorm, die op zijn beurt uit het fr. werd ontleend blijkens de grafemen -s-, -g- voor lat. - a]ti[u -, waar het pik. normaal -ss- heeft, is chimage waarbij men bezwaarlijk mhd./mnl. simez kan doen aansluiten. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||
Men kan zich de ontstane situatie als volgt voorstellen:
Naast mnl. tsimadze, [Brugge, 1291] en mnl. simeze, Veldeke, treffen we nog een derde mnl. vorm aan t.w. zeems, [Utrecht, 1456]. MNW, VII 870 geeft i.v. Seemsch: ‘Wel niet hetzelfde woord (als seemsch ‘leder’) zal bedoeld zijn Rek. d. Buurkerk, 156 (a 1456): ‘van twee zeems, die leggen op de pijlres after choor’ en vervolgt: ‘doch vgl. boven de plaats uit Buurk.; evenwel pijlre is dan vreemd’. De laatstgenoemde plaats uit Buurk. bevat zeemsch met de betekenis ‘lederen’. Het is duidelijk dat dit zeems het mnl. utrechts equivalent is van brugs tsimadze en Veldeke's simeze. Bij de utrechtse vorm sluiten aan de volgende plaatsen uit de Rek. v. Nijmegen, III, p. 146 en VGa naar voetnoot11), p. 129.
Deze -sel-afleidingen troffen we verder nog aan in Schiller-Lübben i.v. gesemsel, terwijl ook, als lemma naast het simplex semese, het -odi-adjectief semseden voorkwamGa naar voetnoot12). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||
De hier voorkomende ontleningsvorm blijkt op grond van drie argumenten ouder te zijn dan zowel de brugse vorm als die bij Veldeke:
Aangezien de rekking in open syllabe [10e-11e e.?] ouder is dan de eerste franse attestatie [12e e,] kan mnd. mnl. zeems bezwaarlijk aan het ofr. zijn ontleend. Wellicht mogen we voor deze vorm uitgaan van een rom. *simatju, in ieder geval een vorm uit het grensgebied laatromaans-vroeg oudfrans. De hier beschreven vormen zouden daarmee de oudste ontleningslaag vertegenwoordigen. Om de geschiedenis compleet te maken kunnen we nog wijzen op een vierde variant, die we aantreffen
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||
Voor deze betekenis ‘vooruitstekende rand van een schoorsteenmantel’ nd. keper, fr. chevron, d. Käpfer cf. J. Sigart, Glossaire WallonGa naar voetnoot13), iv. cimaite: ‘tablette de cheminée’...fr. cinaise, moulure; en verder DWb. i.v. Gesims: onder e): gesims, leistenwerk, zieraten bei einfassung der...fenster, kamine. Het is duidelijk dat Kiliaan dit woord kennelijk aan nederlandse bron heeft ontleend blijkens zijn spelling met een e in de eerste lettergreep. Tenslotte, en we citeren een werk dat we reeds eerder aanhaalden, Van Houcke, Ambacht van de loodgieter, i.v., heeft het ndl. het woord cimase nog een keer ontleend: ‘CIMAAS var. SIMAAS (W-VI.) = fr. cimaise’. Deze vorm is tenslotte, blijkbaar via E.J. Haslinghuis, Bouwkundige Termen [1953], in de dikke Van Dale [1969] opgenomen: ‘cimaas' (< Fr.), m., timm.) lijst met een bol en een hol profiel, vloeilijst’. Overigens noemt Haslinghuis het gebruik van de term cimaas verouderd. De lotgevallen van lat. cȳmatium in de nederlandse gewesten kunnen als volgt chronologisch worden weergegeven.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||
Wij zijn aan het einde van ons betoog gekomen en geven de resultaten en enige nevenuitkomsten van ons onderzoek nog eens in het kort weer.
Leiden, maart 1976 Instituut voor Nederlandse Lexicologie W.J.J. Pijnenburg J.W. Smits J.J. van der Voort van der KleijGa naar voetnoot14) |
|