Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 88
(1972)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loyhier en MalaertIn het bezit van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden bevinden zich, onder signatuur Lett. 1774, vijf repen perkament met brokstukken van een Middelnederlandse vertaling van een Frans werk over Loyhier en MalaertGa naar voetnoot1). In zijn artikel over dit werk in Ts 46 (1927), p. 138-155, beschrijft J.W. Muller de vijf repen perkament als volgt: ‘5 strooken perkament, verticaal (en 2 ook horizontaal) versneden uit één blad perk., alle c. 6 cm. breed, 3 heele (I, III, IV) 26 a 28 cm. hoog, 2 halve (II, V) 12½ a 13½ hoog; thans eveneens berustende in de boekerij onzer Mij.; bevattende 351 verzen. Volgens De Vreese dagteekent dit handschrift zeker niet van vóór 1340’ (ald., p. 140). De repen zijn door Muller zelf met potlood genummerd I tot en met V, terwijl van elk der repen voor- en achterkant zijn aangegeven met a en b. In zijn uitgave in Middelnederlandsche Epische Fragmenten, Groningen 1886, (reprint Arnhem 1968) p. 261-289, had Kalff de repen I en II achter elkaar afgedrukt en wel in de volgorde: Ia, IIa, IIb, Ib. De volgorde en de nauwe onderlinge band nam hij waarschijnlijk op grond van de inhoud aan. Muller laat, waar hij in het bovengenoemde artikel op p. 144-148 deze fragmenten afdrukt, de volgorde ongewijzigd. Wanneer deze volgorde juist is, dan moet Ia op een rectozijde van een folium gestaan hebben en Ib dus op een versozijde, aangezien met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ia begonnen is. Op deze rectozijde kan Ia als eerste of als tweede kolom gestaan hebben. Het moet hier echter de eerste kolom geweest zijn, omdat tussen Ia en Ib zich nog IIa en IIb bevinden. Was Ia immers de tweede kolom geweest, dan had Ib direct moeten volgen. De combinatie met IIa en IIb is alleen mogelijk, wanneer de twee stroken aan elkaar gezeten hebben en samen één folium hebben gevormd. De repen passen niet aan elkaar, maar dat kan het gevolg zijn van de niet meer geheel gave toestand van het perkament. Op reep II staan op kant b, behalve de laatste helft van 25 verzen, die 2/3 van de breedte in beslag nemen, weer beginletters van nieuwe verzen, meestal twee. Tussen de halve verzen en de beginletters is een verticale vouw zichtbaar. Wanneer bovenstaande redenering juist is, moeten deze letters de beginletters zijn van de verzen op reep Ib. Mul-
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ler heeft in eerdergenoemd artikel ook deze letters afgedrukt onder het hoofd IIc. Wanneer we deze letters vergelijken met de ‘geraden’ beginletters van de verzen op reep Ib in de uitgaven van Kalff en Muller, krijgen we het hiervorenstaand resultaat. De eerste letter moest daartoe gepast worden op het tweede vers van reep Ib. Het lijdt nu geen twijfel meer, dat strook I en strook II aaneen horen. De gissingen van Kalff en Muller waren voor een groot deel juist. Ook de volgorde waarin de fragmenten zijn afgedrukt was juist. Hieronder volgt nu de tekst van IIc en Ib, op grond van de uitgave van Muller, te beginnen met vers 2 van Ib (vers 103 bij Kalff p. 271) en te eindigen met vers 27 van Ib (vers 128 bij Kalff p. 271). Wanneer een van de beginletters afwijkt van IIc, dan staat deze cursief gedrukt; de gissingen, nl. daar waar de tekst ontbreekt, zijn tussen haken [] geplaatst. T[u]wen ghebode bem ic hi[ere]Ga naar voetnoot2)
W[a]t eist dat ghi ghebiet
G[a]yette zeide eydel diet
Mi[jn] vrouwe de scone sormarinde
D[ie] bidt loyhiere karels kinde
D[a]t hi tauont houde hof
O[m] haren wille om zinen lof
Doet hem weten ghewareleken
Dat hem gheen goet zal gebreken
Doe sprac malaerd ende louch
Joncfrouwe dats wel onse ghevouch
God onse here van hemelrike
Loont miere vrouwe hogelike
Doe zo zeide dus gayette
Vassael willic uuen helm zetten
Ic salne te pointe zetten wel
Ma[laer]t was herte dankene (?) snel
Ende voer ter venstre nare
Gayette nam den helm clare
End[e] zetten hem weder vp thooft
Ne waer teerst des ghelooft
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Streec zoe hem tanscijn van zweeten
Doe began in malarde beeten
Di[e] rechte strael vander minne
Scone zeit hi mine .v. zinne
Die legghic an v. in goeder trouwe
Ton van Drunen |
|