Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 88
(1972)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het bediet van Moriane?Ga naar voetnoot*)What does Christopher Robin do in the mornings? He learns. He becomes Educated. He instigorates - I think that is the word he mentioned, but I may be referring to something else - he instigorates Knowledge. In my small way I also, if I have the word right, am doing what he does... Een nieuwe editieGa naar voetnoot1) van de Moriaen is een verheugend feit. Het is immers maar al te welkom dat van de verhalen uit onze Lanceloetcompilatie edities verschijnen die de tekst weer onder de vakgenoten brengen. Verheugend maar ook teleurstellend. Het is namelijk niet duidelijk wat de doelstelling van de beide tekstbezorgers is geweest. Richt het boekje zich op een breed publiek, zodat ook aankomende neerlandici van een zo buitengewoon aantrekkelijke tekst kennis kunnen nemen, zoals men zou verwachten van een deeltje in het vermaarde Zutphense Pantheon? De moeilijk leesbare diplomatische vorm, die de tekstbezorgers hebben gekozen, met zijn hinderlijke punten achter woorden waarin cursief gedrukte gedeelten toch al aangeven dat het om een in het handschrift verkort genoteerd woord gaat, maken het de beginner niet makkelijk. Dat is bij een ridderroman van deze kwaliteit wel jammer. En ook de meer ervaren lezer, die deze tekst toch vooral met een litterair-historische belangstelling zal lezen, wordt door diplomatische tierelantijnen in de tekst gestoord. Een verstandige tussenvorm, zoals voor een vergelijkbare tekst door W.P. Gerritsen gekozenGa naar voetnoot2), zou tot een beter bruikbaar resultaat hebben geleid, dat met een kleine toevoeging met verantwoording over het oplossen van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||
de afkortingen e.d., aan de taalkundige geïnteresseerde lezer én aan de onderzoeker van letterkundige aspecten van de tekst hanteerbaar materiaal geleverd zou hebben. Tegen het naar mijn gevoel wat al te optimistisch bepalen van de plaats van herkomst van de tekst van de Moriaen heb ik al eerder bezwaar gemaaktGa naar voetnoot3). Hier wil ik ingaan op enige problemen die de letterkundige inleiding van deze editie bij mij heeft opgeroepen. In deze inleiding gaat mevrouw Paardekooper in de tekst van de Moriaen aan het werk volgens dezelfde principes, die ze bij haar studie over de Ferguut als uitgangspunt heeft gehadGa naar voetnoot4). Haar behandeling van de Moriaen kan mij evenwel minder overtuigen. Dat geldt zowel voor de ‘sen’ die ze in de Moriaen wil lezen als ook - hoe kan het anders bij een werk waar tussen het grote en het kleine zo'n hecht verband bestaat - voor de interpretatie van enkele details. Voordat ik met het bespreken van die kleinere zaken begin, moet ter verduidelijking echter iets gezegd worden over de verschillende niveau's waarop een discussie over de Moriaen gevoerd kan worden.
Bij de bespreking van de Moriaen is het niet moeilijk om in een dubbele begripsverwarring te blijven steken. Er zijn bij de bestudering van deze tekst twee benaderingswijzen waarop hier allereerst ingegaan dient te worden. Men kan dit werk in de eerste plaats lezen als een deel van de compilatie. Men laat dan welbewust de aanwijzingen voor oudere versies van het werk buiten beschouwing. Het is daarentegen ook mogelijk de Moriaen te lezen als getuige van een - op grond van indicaties in de tekst (b.v. de misplaatste droom van Acglavael)Ga naar voetnoot5) en | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||
gegevens uit de Arturistiek - in hoofdzaken reconstrueerbare ‘Oer-Moriaen’. Het is nu niet altijd duidelijk op welke wijze mevrouw Paardekooper de Moriaen behandelt. Een voorbeeld hiervan is aan te wijzen op bladzijde 13 van haar inleiding. Zij bespreekt daar aan de hand van verzen uit de compilatie een situatie die in de ‘Compilatie-Moriaen’ thuis hoort. De passage slaat echter toch op de ‘Oer-Moriaen’ met het zinnetje ‘Percheuael wordt dan ook...op twee nivo's gezocht’. Gelijksoortige problemen doen zich voor bij de behandeling van de vss. 803 e.v. en 912 e.v. op pp. 16 en 17 van haar inleiding. Na een uiteenzetting over de betekenis van Moriaens huidskleur, waarop ik hieronder (zie p....) nog terugkom, stelt zij de twee lessen in ridderlijkheid in de hierboven genoemde passages aan de orde. Moriaen wordt hier door Walewein gewezen op het rechte pad der ridderdeugden. De eerste les, waarin mevrouw Paardekooper een raad wil zien om zich vóór alles eerst in de gemeenschap van Arturs ridders op te laten nemen, heeft misschien niet in de ‘Oer-Moriaen’ gestaan. Dit advies bevat een verwijzing naar wat, in het verband van de compilatie, Moriaens, ‘ondergeschoven vader’, Acglavael, genoemd zou kunnen worden. Iemand naar wie Lanceloet en Walewein niet op zoek zijn. Meer dan het advies aan een jonge ridder om naar het centrum van de ridderlijke wereld, Arturs hof, te gaan en daar op bericht over zijn vader te wachten, mag men er dan ook niet in zien in het raam van de compilatie. Dat Moriaen echter meegaat op de tocht van Lanceloet en Walewein is vanuit de ‘Oer-Moriaen’ makkelijk te begrijpen. Immers in die versie van het verhaal is Walewein, misschien ook Lanceloet, op zoek naar Perchevael, Moriaens vader. Een tocht naar Arturs hof zou daar alleen maar symbolische betekenis kunnen hebben: het is letterlijk alleen maar een omweg voor Moriaen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||
De structuur van de ‘Oer-Moriaen’ en dus ook de wijze waarop de ‘sen’ wordt uitgewerkt, moet zijn hechtste steunpunt gevonden hebben in het feit dat Lanceloet en Walewein enerzijds, in dienst van Artur, en Moriaen anderzijds, in dienst van zijn eigen belangen, één en dezelfde man zoeken. Met de ontkoppeling van deze twee tochten, doordat de ene partij Perchevael, de andere Acglavael zoekt, wordt het accent, dat in de ‘Oer-Moriaen’ zo duidelijk op de analogie tussen het zoeken op het niveau van het grote en het zoeken op het niveau van het kleine ligt, verschoven en wordt de ‘sen’ van de ‘Compilatie-Moriaen’ een andere dan die van de ‘Oer-Moriaen’. Tengevolge daarvan kan men aan Waleweins eerste advies dan ook geen symbolische interpretatie geven. Als Moriaen dan toch mee wil, geeft Walewein de ridder die nog ‘van kincen dagen’ is, nogmaals een les in ridderlijkheid, die met zijn gebruik van de weg-topos past in mevrouw Paardekoopers interpretatie. Men moet zich bij het interpreteren van de Moriaen er goed rekenschap van geven op welk niveau van de tekst men aan het lezen is. Het is van groot belang te onderscheiden, of men bezig is de ‘Compilatieversie’ te verklaren, of dat men probeert een laag dieper de tekst van de ‘Oer-Moriaen’ door te lichten. Ik geloof dat veel van mevrouw Paardekoopers interpretatie waardevol is, mits duidelijk wordt gemaakt op welke laag van de traditie van de Moriaen de analyses betrekking hebben. Het lijkt me juist, dat ze probeert om aan de hand van de analogie van micro- en macrokosmos, op het vlak van het grote en het kleine evenredige getalsverhoudingen in de delen van de tekst te vinden. Ze ziet haar conclusies terecht - bij gebrek aan voorstudies - nog als voorlopigGa naar voetnoot6). Ik zou daar wel aan willen toevoegen dat ze te weinig rekening houdt met de mogelijke wijzigingen van de Moriaen bij zijn aanpassing in de compilatie. Even komt dit naar voren in haar opmerking ‘waar precies de slotverzen van de M liggen weten we niet, omdat het eind overgaat in de las naar de graalqueste’ (p. 34). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||
Wanneer ze dan ook het midden van de Moriaen plaatst bij het midden gemeten naar het aantal versregels, dan geeft mevrouw Paardekooper daarmee aan, dat zowel in de ‘Oer-Moriaen’ als in de ‘Compilatie-Moriaen’ het midden op dezelfde kwantitatief bepaalde plaats ligt. Het is nu naar mijn gevoel niet zeker dat voor de middeleeuwse lezer en luisteraar het midden van een gedicht ligt op de helft van het aantal versregels. Een tweedeling op grond van inhoud of structuur zou even goed verdedigbaar en zelfs waarschijnlijker zijn. In dit opzicht zou, althans voor de ons bewaarde versie in de Lanceloetcompilatie de hoofdstukindeling van belang kunnen zijn. Bij de hiervolgende analyse van enkele aspecten van de Moriaen zal ik me in hoofdzaak bezighouden met de versie uit de compilatie, dus met de tekst zoals die ooit voor een veertiende-eeuws publiek bestemd is geweest. Hiervoor werd van een dubbele begripsverwarring gesproken. De eerste is de hierboven behandelde, de verwarring van de twee achterhaalbare ‘archeologische’ lagen. De tweede is die van de verwarring van de niveau's binnen de voor het onderzoek gekozen versie. Het is duidelijk, dat mevrouw Paardekoopers analyse zich richt op de, vooral in de structuur van de roman, verborgen symboliek. De lezer van déze beschouwingen zal naast opmerkingen over die laag van het verhaal ook opmerkingen vinden over het plot en de verhaaltechniek, die niet verwijzen naar de ongetwijfeld in deze roman gelegde diepere betekenis. Een voorbeeld daarvan is te vinden in het verschil tussen onze twee opvattingen over de misplaatstheid van Lanceloets queste in de Moriaen. De analyse op het niveau van de feitelijkheden van het verhaal is daar naar mijn overtuiging zo sluitend, dat er geen sleutel te vinden is die de toegang naar een dubbele bodem kan openen. Het verschil tussen onze twee interpretaties wordt veroorzaakt door het verschil in niveau binnen de tekst waarop deze analyses zich richten. In de verklaring van de ongewenstheid van Lanceloets queste staat voor mevrouw Paardekooper centraal dat Lanceloet-als-behartiger-van-vrouwelijke-belangen op een queste met als gezochte een mán misplaatst is. Ik geloof - en daarmee spreek ik over een andere en minder diepzinnige laag van de roman - dat de herhaalde aandacht voor het on- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||
gewenste van Lanceloets vertrek vanuit de techniek van de verteller eenvoudiger verklaard kan worden. Mijn opmerkingen blijven geldig naast een symbolische, ‘diepergravende’, verklaring. Het is mijns inziens niet mogelijk om, als in een tekst op het niveau van plot en verteltechniek een sluitende interpretatie is te geven, steun te vinden voor de symbolische uitleg van mevrouw Paardekooper. Deze opvatting hangt natuurlijk ten nauwste samen met mijn verklaring van de ‘sen’, die mij een andere leesbril voor ogen heeft gehouden dan mevrouw Paardekooper. Na de behandeling van twee kleinere punten wil ik proberen dit betoog af te ronden met enige opmerkingen over de ‘sen’. | |||||||||||||||||||||||||||
Moriaens huidskleurDe huidskleur van de jonge titelheld is volgens de inleidster geen teken van heiden zijn, maar symbool van de onaangepastheid van Moriaen (p. 16). Zij meent dan ook uit het achterwege blijven van verwijzingen naar die zwartheid in het laatste deel van de tekst te mogen afleiden, dat de verworven aangepastheid Moriaens zwartheid irrelevant maakt. Een eenvoudiger verklaring, die evenwel de symbolische niet uitsluit, is dat aan het eind van het verhaal niemand die verwijzing naar het zwart zijn meer nodig heeft: de luisteraar/lezer weet het nu wel. Maar er is meer. Het is merkwaardig, dat Moriaen na zijn crisis en inkeer (vs. 2350) en na het redden van Walewein, een goede dienst aan de Tafelronde, door Gariët nog zeer duidelijk als zwart wordt gezien. Gariët is zelfs ‘een deel in vare’ (vs. 2934). Ook de zeelieden zijn daarna nog danig bang (vss. 3460). Gariëts angst is nogal bijzonder; Moriaens zwartheid heeft namelijk verder geen angstaanjagende uitwerking op ridders. Deze zien in hem in de eerste plaats een jonge ridder en verder geldt eigenlijk ‘Al was hi swart wat scaetde dat’ (vs. 771)Ga naar voetnoot7). Moriaens zwartheid werkt niet isolerend tegenover de ridders die hij ontmoet, alleen dorpers en schurken uit het Lant van Onrede jaagt hij met zijn zwartheid de stuipen op het lijf. Zijn zwartheid scheidt hem niet van de andere ridders. De verteller gebruikt Mo- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||
riaens zwartheid om de katalysator van het verhaal te onderscheiden, zoals hij dat in andere verhalen gedaan zou kunnen hebben met een wit hondje of een heraldisch teken. De conclusie kan moeilijk anders zijn dan deze: noch in de ‘Oer-Moriaen’ noch in de ‘Compilatie-Moriaen’ heeft de huidskleur van de titelheld - door zijn naam alleen al blijft die zwartheid de hele roman duidelijk, immers ‘More sijn swart alse brande’ (vs. 768) - de functie om de in de loop van het verhaal verdwijnende onaangepastheid aanschouwelijk te maken. | |||||||||||||||||||||||||||
Lanceloets misplaatste questeMevrouw Paardekooper ziet in de Moriaen steeds tegenover elkaar staan de dienst aan het grote (Artur en zijn rijk) en aan het kleine (Moriaen die zijn vader zoekt). Eerst moet het grote gediend worden, dan pas is succes bij de zorgen voor het kleine mogelijk. Die dienstbaarheid heeft ook een relatie met wat door haar in eigenaardige termen als het mannelijke en het vrouwelijke principe wordt aangeduid. Als dan ook de queste een tocht op zoek naar Perchevael zal worden - in de ‘Oer-Moriaen’ gezocht als ridder van de Tafelronde én als vader van de titelheld - dan is Walewein de meest geschikte ridder om die tocht te ondernemen. Lanceloets deelname aan de queste is misplaatst: voor hem zijn avonturen weggelegd in dienst van een vrouw, zoals uit zijn bijzondere relatie met de koningin al blijkt (vgl. p. 14 van de inleiding). Eigenaardig is nu dat als redenen voor de onjuistheid van Lanceloets deelname aan het komend avontuur redenen van staat worden gegeven. Als Lanceloet onheil staat te wachten door een onjuiste handelwijze dan zou men mogen verwachten, dat de koning op de gevaarlijke gevolgen voor Lanceloet zelf zou wijzen. Het enige wat te vrezen is, blijkt gevaar voor Artur te zijn: ‘Het mochte mi lichte seren scaden, souden mi mine ridders ontriden’ (vss. 366/367)Ga naar voetnoot8). Ook in de volgende verzen wordt op dit aspect van de zaak de nadruk gelegd. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||
Deze passage en de daarmee samenhangende tocht van Lanceloet moet in het kader van de ‘Compilatie-Moriaen’ vanuit Artur en niet zozeer vanuit Lanceloets specialisme in vrouwenzaken geïnterpreteerd worden. Lanceloets vertrek zal, zo wordt ons en hem te verstaan gegeven, mogelijkerwijs Artur en zijn rijk schaden. Verteltechnisch is dat knap gevonden, want de luisteraar/lezer is door dit vooruitwijzen in spanning gebracht. Het aangekondigde onheil zal in het verhaal dan ook met Arturs ontvoering werkelijkheid worden (vs. 2966). Nog eens wordt ons daar verzekerd dat het allemaal niet gebeurd zou zijn, als Walewein, Perchevael en Lanceloet in het land geweest waren (vss 3001-3003). Door Perchevaels afwezigheid is Arturs rijk geschaad (vss. 243/244); als naast Walewein nu ook nog Lanceloet zou vertrekken, mist de tafelronde zijn ‘grote drie’. Arthur is zich zeer wel bewust van het belang van zijn ridders voor zijn rijk (vss. 371-373): Ic hadde lant ende crone verloren
Over menegen dach te voren
En hadden mine ridders gewesen.
Tegen de achtergrond van deze opmerking van Artur moeten we dan ook de misplaatstheid van Lanceloets queste zien. Nog een ander argument is er dat tegen de opvatting van mevrouw Paardekooper pleit: als Walewein wel op het goede pad is bij deze queste, waarom moet hij het dan zo hevig ontgelden bij zijn belevenissen in het Land van Onreden? Het avontuur van Lanceloet in deze roman - omwille van een jonkvrouw een draak doden - mislukt, hoewel het een ‘vrouwelijk’ avontuur is. Merkwaardig is bovendien, dat Lanceloet in de, veel nauwer met het oorspronkelijke verhaal verwante versie van het drakendodersverhaal, die in het Haagse Lanceloethandschrift bewaard is als ‘Lanceloet en het hert met de witte voet’, ook al roemvol ten onder gaat. Als de ‘schrijver’ van de ‘Compilatie-Moriaen’ Lanceloet in de door mevrouw Paardekooper veronderstelde zin een misplaatste figuur had willen laten zijn, dan zou hij wellicht Moriaen Lanceloet hebben laten overwinnen. Walewein had dan als de ‘right man in the right place’ de zaken recht kunnen zetten. Om de discussie te verduidelijken wil ik hier een schema geven, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||
waarvan de helft die betrekking heeft op de ‘Oer-Moriaen’ niet veel meer dan een zeer voorzichtige hypothese wil zijn.
Het belangrijkste verschil tussen de twee versies ligt in het al of niet meegaan van Lanceloet. Als hij wel meegaat in de ‘Oer-Moriaen’ is naar mijn gevoel zijn deelname aan de tocht op het niveau van het verhaal en het plot al misplaatst. Hij loopt bijna letterlijk naast het verhaal. Juist die misplaatstheid op het niveau van de bouw van het verhaal als reeks feiten zou de sleutel kunnen zijn voor misplaatstheid op het niveau van het symbolische, dus met een functie met betrekking tot de ‘sen’. Voordat we nu als laatste punt nader op die ‘sen’ ingaan, moet er toch enige steun gegeven worden aan de veronderstelling dat Lanceloet | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||
in de ‘Oer-Moriaen’ misschien niet voorkomt. Daarvoor is een onderzoek naar de verbeelding, of beter naar het hanteren van ruimte en tijd in de Moriaen nodig. Naar de precisie t.a.v. tijdsaanduidingen verwijst mevrouw Paardekooper op p. 20 van haar inleiding. Met de hierbij gegeven landkaart (zie p. 210)Ga naar voetnoot9) van de in de Moriaen genoemde plaatsen en gebieden kan de lezer nagaan hoe helder de plaats van handeling de schrijver voor ogen stond en hoe bekwaam hij de topoi van het epische landschap hanteert. Hoe woest het wilde land, waarheen Lanceloets tocht voert, is zal iedere lezer, die de voortreffelijke studie van Arendt over Reynaerd kent, kunnen beamen: de duivel is er immers op de kromme én de rechte paden (vs. 1076)Ga naar voetnoot10). Deze nauwkeurigheid en intelligentie in de wijze waarop ruimtegegevens gehanteerd worden, wijzen erop dat de schrijver en/of compilator van de Moriaen het litteraire handwerk terdege verstond(en). In de manier waarop het tijdsverloop in het verhaal geschetst wordt treft ons diezelfde nauwlettende intelligentie. De verschillende na elkaar vertelde episodes worden door exacte tijdsaanduidingen in hun juiste synchrone verband geplaatst. Het schema van de kalender van het verhaal op p. 211 kan dat verduidelijken. Eén uitzondering op die precisie is er echter te vinden. Men moet zich er overigens wel voor hoeden in zoiets een echte fout te zien; het gaat hier om een tekst die voor het oor bedoeld zal zijn: de luisteraar zal de sprong in de tijd waarschijnlijk niet opmerken. De onjuiste tijdsaanduiding zit in de overgang van de gebeurtenissen na Gariëts komst op de wegescede naar de redding van Lanceloet. Walewein moet dan - in het schema met pijlen aangegeven - ‘terugrijden’ in de tijd. Zelf is hij op de veertiende dag van het verhaal. De kalender van Lanceloets avontuur is echter niet bijgehouden: Lanceloet is nog op de dag van het eerste vertrek van de wegescede, de tiende dag van het verhaal. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||
De weg van Arturs hof naar de wegescede is verkort weergegeven; de wegen van het kruispunt naar de drie andere gebieden zijn op gelijke schaal weergegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bij zoveel nauwkeurigheid in de rest van het verhaal lijkt het niet onmogelijk, dat een latere bewerker (misschien de compilator) door toevoeging van een avontuur de hechte opbouw van de ‘Oer-Moriaen’ verbroken heeft. Het lijkt me waarschijnlijker dat toevoeging en niet verkorting de oorzaak is van de sprong in de tijd. Als de compilator of enige andere bewerker vóór hem, om Perchevaels maagdelijkheid te ontzien, Acglavael heeft ingevoerd in het verhaal, mag men rekening houden met de mogelijkheid dat ook het aantal zoekenden verdubbeld is. Gevolg zou zijn dat ook Lanceloet een deel van het verhaal toebedeeld moest krijgen. Men mag enige steun daarvoor wel zoeken in het feit dat Lanceloets avontuur niet als vijfde hoofdstuk parallel met de belevenissen van Walewein en Moriaen is geplaatst in de compositie van het verhaal. Zijn avontuur wordt pas verteld als met het vinden van Perchevael en Acglavael de hoofdzaken een eerste afronding hebben gekregen. Als de wegescede al met vier armen in de ‘Oer-Moriaen’ voorkwam en dat is, gezien de mogelijke symbolische betekenis in die versie, niet onwaarschijnlijk, dan had de bewerker nog een ‘arm’ vrij voor Lanceloets wederwaardigheden. In dat geval gebruikte hij een hem bekend verhaal, dat hij in gewijzigde en verkorte vorm aanpaste. Als die bewerker de compilator was, moet hij het verhaal in de versie die wij aanduiden als ‘Lanceloet en het hert met de witte voet’Ga naar voetnoot11), als materiaal voor zijn compilatie toch al gekend hebben. De verkorting zit in het voor dit geval niet bruikbare eerste deel van een dergelijk verhaal. Dat is immers het gedeelte waarin een bericht over een draak Arturs hof bereikt en waarin dientengevolge een ridder uitrijdt om, nadat hij na een aantal dagen bij het monster is aangekomen, aan de slag te gaan. Juist die dagen hadden Lanceloet al rijdend op de veertiende dag van het verhaal kunnen brengen. De inleidster zegt (p. 11) dat het verhaal na vs. 3530 vrouwelijker en individueler wordt. Het is mij niet duidelijk waarop ze daar doelt. Het verhaal is al eerder individueel, zelfs intiem in het bijna huiselijk verblijf van de ridders in de cluse. Met goed geobserveerde details, zoals | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||
bijvoorbeeld Walewein, die zich met moeite naar het raam sleept om te zien wie de onbekende ridder is, waarover Moriaen spreekt (vs. 2863). Juist in de laatste 1500 verzen wordt het verhaal afgeraffeld. Als we hierbij aan de compilator denken dan blijft het evenwel ook mogelijk dat hier aan het verhaal niets is toegevoegd, maar dat het hier juist gecomprimeerd is. | |||||||||||||||||||||||||||
De ‘sen’In het vorenstaande heb ik al enige malen laten blijken dat de beschouwingen van mevrouw Paardekooper over de ‘sen’ meer horen bij de ‘Oer-Moriaen’ dan bij de tekst zoals die in haar uitgave voor ons ligt. Ik geloof, dat haar opmerkingen over Moriaens huidskleur niet in de ‘Oer-Moriaen’ hun bevestiging zouden vinden, maar dat zij voor die tekst wel gelijk heeft t.a.v. het misplaatste van Lanceloets queste. Uit haar conclusies hierover citeer ik een en ander (te vinden op p. 36 van haar inleiding): ‘Struktuur en zin vormen het zelfde principe: het kleine dat identiek is aan het grote, het grote dat het kleine omvat en mogelijk maakt. De zin zelf omvat de drie aspecten van het middeleeuwse leven: mens, maatschappij en God’. Daarna trekt ze de parallel tussen de afwezigheid van de koning, die destructie veroorzaakt, en de afwezigheid van de echtgenoot, die schade veroorzaakt. Tenslotte vestigt ze de aandacht op de aanwezigheid Gods als centrale gedachte in de Moriaen. Op de religieuze laag van de ‘sen’ wil ik hier niet ingaan. Ik betwijfel ten sterkste of men uit een herhaald aanroepen van God in de gesprekken van de ridders mag lezen, dat de helden zich steeds hun plaats binnen en onder Gods macht en hoede bewust zijn, ofwel dat zij aan gedachten in die zin uitdrukking wensen te geven. De auteur is in deze zaken ook zeker niet het aanschouwelijkste (vgl. p. 35). Clusenaer en cluse komen niet uit de verf en ook de godsdienstige aspecten van Perchevaels verblijf bij zijn oom zijn slechts als repoussoirs behandeld. Voor het kruis dat op de grens van de beschaafde wereld staat wordt in het verhaal door de mededelingen over de op die plaats omgekomen ridder en zijn echtgenote een verklaring gegeven, die het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||
naar mijn gevoel moeilijk maakt om er een diepzinnige verklaring voor te geven. De grensaanduidende functie van het kruis lijkt mij eerder aanleiding geven om het als teken van tegenspraak te beschouwen, dan de daarvoor door mevrouw Paardekooper genoemde redenen (vgl. p. 35). Vergeleken bij een crucifix is het kruispunt van wegen eerder geschikt om als symbool van het grote te dienen dan van het kleine. Naar mijn stellige overtuiging is in de veertiende-eeuwse tekst van de Moriaen de ‘sen’ waarin de correlatie van het grote en het kleine centraal geplaatst wordt niet meer de hoofdzaak. Door de toevoeging van Acglavael is de figuur die bij uitstek geschikt was om de twee door mevrouw Paardekooper genoemde niveau's te symboliseren bijfiguur geworden. Dat hetzelfde gebeurt met betekenis die hij mogelijkerwijs symbolisch belichaamde, is duidelijk. Die betekenis wordt dan ook bijbetekenis. In dit veertiende-eeuwse verhaal lees ik als ‘sen’, dat Artur zonder de trouw van zijn ridders niet veel vermagGa naar voetnoot12). Doordat de verteller op de vrees van Artur en de achterblijvende vrouwen voor de afwezigheid van de steunpilaren van de Ronde Tafel wijst, wordt dat al duidelijk. Onze angstige vermoedens dat Arturs woorden bewaarheid zullen worden, zien we in de ontwikkeling van het verhaal bevestigd. Moriaen leert in deze roman, dat de trouw van de ridders voorwaarde is voor het in stand houden van Arturs rijk. Hij leert bovendien, zelf trouw te zijn aan anderen: aan Arturs ridders en aan Artur zelf. Dat is een belangwekkende les voor de toekomstige heerser over Moriane. In dit Bediet van Moriane is er een les van én voor Moriaen. De Tafelronde is zonder trouwe ridders ondenkbaar én zonder die trouw vaart niemand wel.
Veel van de ‘sen’, zoals mevrouw Paardekooper die achter de regels van de voor ons bewaarde tekst van de Moriaen wil lezen, is uit de tekst van compilatie niet te bewijzen. Aan de hand van Moriaens zwartheid en Lanceloets queste is naar mijn gevoel aantoonbaar, dat deze | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||
punten in dit verhaal geen houvast bieden om een symbolische uitleg te rechtvaardigen. Dat deze ‘sen’ in een oudere versie op een andere wijze wel aanwezig geweest moet zijn, waar immers de éne hoofdfiguur daartoe alleen al aanleiding kan geven, is zeer waarschijnlijk. Mevrouw Paardekooper zou met die oudere tekst, lezend en interpreterend, wellicht veel presteren. In de veertiende-eeuwse versie kan ik veel van haar interpretatie niet meer terug vinden. Het Bediet van Moriane is een schóón bediet en het verdient de toewijding, die uit mevrouw Paardekoopers inleiding spreekt: dat staat wél vast.
Oegstgeest, 11 november 1971 M.J.M. de Haan |
|