Mijns hertsen gront
Het is bekend dat in een vrij groot aantal Nederlandse litteraire teksten uit de periode van omstreeks 1350 tot 1430, de tijd van het ‘Beierse Huis’, Duits getinte woordvormen voorkomen die wijzen op een sterke invloed van de Duitse literatuur op de Nederlandse. Te Winkel achtte die invloed zo groot dat hij meende dat ‘de zelfstandigheid van de Nederlandsche taal’ erdoor in gevaar gekomen was (Ontw.2 II, 72), maar Verdam had reeds in 1890 het vermoeden geopperd (Ts. IX, 274) ‘dat het gebruiken van mhd. vormen eene modezaak is geweest’, en ook Te Winkel sluit zich daarbij aan als hij t.a.p. zegt: ‘moeielijk zullen wij toch kunnen ontveinzen, dat onverbasterde Nederlanders, die aan het Beiersche hof verkeerden, met opzet in een met Hoogduitsch vermengd Nederlandsch zijn gaan schrijven, omdat dat de modetaal van het hof was geworden’. Inderdaad kan men eigenlijk niet spreken van ‘het gebruiken van mhd. vormen’; het is veeleer het geven van een Duits tintje aan Nederlandse vormen, en daarbij ontstaan soms zulke kluchtige wanproducten (‘Hi namse bi der witzer hant’, Gruuthuse-hs. V, 5; ‘deser zuetzer moykin’, ib. CXIII, 2; ‘onder voetsen’, ib. CXXXIX, 5), dat men bijna geneigd is te denken aan een parodie in de trant van ‘es ist kaus baussen’.
Het verreweg vaakst voorkomende woord in zo'n Duits kleed is herts(e), hertze, en dan vooral in vaste verbindingen en in bepaalde posities. Zeer gewoon is de verbinding met sin: ‘hertse unde sinne’ (Haags Hs., ed. Nijland II, 167); ‘hertze ende zin’ (Gruuthuse-hs. III, 1; IV, 24; XIV, 2; XXVIII, 2; LIV, 8; LXXV, 7); ‘hertse, zin ende moet’ (ib. II, 24); ‘sin, hertze ende moet’ (ib. CVII, 4; CXIII, 22). Het meest geliefd zijn genitiefverbindingen, waarvan ik als voorbeelden noem uit het Haagse handschrift: ‘mins hertzin wonne’ (I, 294), - paradijs (I, 297), - clage (II, 36), - gheer (II, 240), - vesten (VII, 23), - toeverlaat (VII, 41); en uit het Gruuthuse-handschrift: ‘in mire hertzen scrijn’ (IV, 3; VII, 16; XII, 6); ‘mijns hertzen bloet’ (IV, 17; XX, 1; XXXIX, 10; LXVII, 8; LXXVI, 19;