Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 88
(1972)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Nederlandse benamingen van woordenlijsten en woordenboeken tot 1600Hoewel de term ‘woordenboek’ voor de hand schijnt te liggen als benaming voor een boek waarin de woorden van een of meer talen verzameld worden, verschenen er toch bijna twee eeuwen lang Nederlandse woordenlijsten en woordenboeken eer in 1643 ons eerste ‘Woorden-Boeck’, dat van J.L. d'Arsy, gedrukt werd. Om de oorsprong van het woord ‘woordenboek’ na te gaan, bespreken we hier de Nederlandse benamingen voor woordenlijsten en woordenboeken tot het midden van de zeventiende eeuw, telkens in verband met de Latijnse benamingen waaruit ze direct of indirect zijn voortgekomen. | |
1. Equivalenten van VocabulariusOp het einde van de middeleeuwen was Vocabularius de gewone Latijnse benaming voor woordenlijsten, die de oudere term glossarium, d.i. verzameling van glossen, geheel verdrongen had. Afgeleid van vocabulum, woord, met het suffix-arius, betekent Vocabularius eigenlijk een verzameling of lijst van woorden. Deze Latijnse benaming komt niet alleen voor in de titel van eentalige Latijnse woordenlijsten als bijv. de Vocabularius Brevilogus of Breviloquus (einde veertiende eeuw), maar ook in die van Latijns-Germaanse woordenlijsten als bijv. de Vocabularius qui intitulatur Teuthonista (Keulen, 1477) van G. van der Schueren.
Het bastaardwoord vocabulaer werd reeds vroeg in het Nederlands gebruikt. In 1483 verscheen bij de Somme rurael (Delft) van Jean Boutillier een Vocabulaer van alle die vreemde of walsche termen gheset in ordinancie bi A.B.C. In 1495 droeg een gesprekboekje de titel Vocabulaer om te leren Latijn, Walsch ende Vlaemsch (Antwerpen); Vocabulaer komt hier overeen met Vocabulair in de Franse titel. In 1534 verscheen een uitgave van de Dilucidissimus dictionarius met als Nederlandse titel Vocabulaer in vijfderlei talen (Antwerpen); aan Voca- | |
[pagina 33]
| |
bulaer beantwoordt hier in het Frans Vocabulaire en in het Latijn Dictionarius. Evenzo kregen uitgaven van het Vocabulare van N. van Berlaimont in 1551 en 1560 de titel Vocabulaer in vier spraken (Leuven), in het Frans Vocabulaire en in het Latijn Dictionarium; van 1565 tot 1631 heten deze uitgaven in het Nederlands Vocabulaer, in het Frans Dictionaire en in het Latijn Dictionariolum of Dictionarium. In 1579 komt in een uitgave de afwijkende schrijfwijze Vocabuleir (Antwerpen) voor. In 1563 verscheen te Antwerpen Der Fielen, Rabauwen of der Schalken Vocabulaer, een werkje over de boeventaal, waarin de woordenlijst echter slechts drie van de achtenzeventig bladzijden beslaat. | |
b) VocabulareHet gesprekboekje dat in de eerste druk van 1495 Vocabulaer om te leren Latijn, Walsch ende Vlaemsch heette, vermeldt in 1520 en 1530 de afwijkende vorm Vocabulare (Antwerpen). Ook het gesprekboekje met woordenlijst van N. van Berlaimont heet in 1536 Vocabulare (Antwerpen); van de eerste uitgave hiervan, die vermoedelijk ca. 1530 verscheen, zijn slechts enige folia bewaard. De vorm Vocabulare vinden we verder alleen nog in 1619 bij Jan Berthout, Ghemeyne T'samencoutinghe by dewelcke ghevoeght is een vocabulare (Antwerpen), vermoedelijk onder invloed van Berlaimont. | |
c) VocabulariusDe Latijnse vorm Vocabularius treffen we aan bij J. van Mussem, die als aanhangsel bij zijn handboek over de Rhetorica (Antwerpen, 1553) Een seer profijtelijc Vocabularius van vreemde termen opneemt. | |
d) NaembouckHet Naembouck van allen naturelicken, ende ongeschuumden vlaemschen woirden (Gent, 1546), uitgegeven door J. Lambrecht, draagt als Franse titel: Vocabulaire des naturelz, et non forains motz flamengs. Vermoedelijk is Naembouck een puristische vertaling van Vocabulaire: Lambrecht wilde immers geen bastaardwoorden opnemen! Het Naembouck werd onder dezelfde titel in 1562 opnieuw uitgegeven door H. | |
[pagina 34]
| |
van den Keere, maar in 1582 onder de titel Dictionaire Flameng-François door G. van Salenson. | |
2. Equivalenten van DictionariumReeds ca. 1225 gebruikte Johannes de Garlandia in Engeland het woord Dictionarius voor zijn zakelijk ingedeelde Latijnse woordenlijst. Voorlopig vond dit woord echter weinig weerklank. Meer invloed had zeker Ambrosius Calepinus, die in 1502 zijn Latijns renaissancistisch Dictionarium (Reggio nell' Emilia) uitgaf; waarschijnlijk gaf hij deze titel aan zijn woordenboek omdat hij niet alleen woorden, maar ook dictiones, zegswijzen, opnam, en wel, in humanistische geest, uit de klassieke Latijnse auteurs. De eerste woordenlijst die bij ons de Latijnse titel Dictionarium kreeg, was het Dictionarium quod Gemma Gemmarum vocant (Antwerpen, 1511); dit was een bewerking van de oudere Vocabularius optimus Gemma Vocabulorum merito dictus (uitgaven van 1495 tot 1505). Zoals boven reeds vermeld werd, verscheen in 1534 een Dilucidissimus dictionarius (Antwerpen), die in het Nederlands nog Vocabulaer en in het Frans Vocabulaire heette. In 1538 zag het Dictionarium in Figuram (Antwerpen) het licht, eigenlijk een beknopte Latijns-Nederlandse woordenlijst voor schoolgebruik met slechts 24 bladzijden. In 1542 verscheen de Nederlandse bewerking van het Dictionarium Latinogermanicum (Antwerpen) van Petrus Dasypodius door Antonius Schorus, en van die tijd af is Dictionarium de gewone Latijnse benaming voor een woordenboek. Beknoptere woordenboeken heten soms Dictionariolum, blijkbaar onder invloed van het Dictionariolum puerorum Latinogallicum (Parijs, 1542) van Robert Estienne. Bij ons kennen we zo het Dictionariolum rerum maxime vulgarium (Gent, 1544) van Joannes Paludanus, het Dictionariolum Latinogermanicum (Antwerpen, 1556) van Evaldus Gallus en verscheidene uitgaven van de Colloquia cum Dictionariolo van N. van Berlaimont van 1579 tot 1630. Reeds vóór Estiennes Dictionariolum, nl. ca. 1520, verscheen te Antwerpen de In etymologiam dictionariolus van Gerardus Sellius. In het Frans wordt de term Dictionaire pas later algemeen. Welis- | |
[pagina 35]
| |
waar gaf Robert Estienne reeds in 1539 zijn Dictionaire Francoislatin (Parijs) uit, maar, zoals boven vermeld werd, de uitgaven van Berlaimont heten van 1551 af in het Latijn Dictionarium, in het Frans echter tot 1560 nog Vocabulaire en pas vanaf 1565 Dictionaire. Typisch is ook dat Gabriel Meurier, die in 1557 zijn Vocabulaire François-Flameng (Antwerpen) uitgeeft, in 1563 de tegenhanger ervan Dictionaire Flamen-François noemt; de uitgave van zijn Frans-Nederlands woordenboek heet in 1570 nog Vocabulaire, maar de nieuwe, aangevulde druk van 1574 krijgt de naam Dictionaire François-Flameng. Reeds in 1552 komt de vernederlandste vorm Dictionaris voor in het zakelijk ingedeelde woordenboek van G. Luython: Dictionaris in Fransoys ende vlaemsch oft nederduytsch (Antwerpen); de Franse titel hiervan luidt: Dictionaire en Franchois et Flameng ou bas allemant. Dit woordenboek stond zeer waarschijnlijk onder invloed van de boven reeds vermelde Dilucidissimus dictionarius. De vorm dictionaris werd afgeleid van het Latijnse dictionarius en van het Franse dictionaire op dezelfde wijze als bijv. notaris van notarius, notaire, secretaris van secretarius, secretaire en falsaris van falsarius, falsaire. De vernederlandsing dictionaris komt in de zeventiende eeuw nog verscheidene malen voor. In 1624 noemde J.F. Rodriguez zijn Nederlands-Spaans woordenboek een Nieuwen Dictionaris (Antwerpen); verder verschenen nog in 1639 Den grooten Dictionaris en schadt van dry talen (Antwerpen) en in 1650 een Dictionaris Duytsch ende Spaensch (Antwerpen). In die periode schijnt dictionaris een vrij gewoon woord geweest te zijn. We treffen het bijv. ook aan in de voorrede van E.E.L. Mellema op zijn Schat der Duytscher tale (Rotterdam, 1618): ‘desen Dictionaris oft Woorden-Boeck’, in de voorrede van M. Binnart op zijn Dictionarium Teutonico-Latinum reformatum (Antwerpen, 1635), die Dictionaris voor het enkelvoud en Dictionarien voor het meervoud gebruikt, en in de voorrede van J.L. d'Arsy op Het Groote Woorden-Boeck (Rotterdam, 1643): ‘'t Woord-boeck ofte den Dictionaris’. Ook de vorm dictionarius werd wel eens in het Nederlands gebruikt: vóór de eigenlijke woordenlijst in zijn bovenvermelde woordenboek geeft J.F. Rodriguez als titel: Nieuwen Dictionarius. De vorm dictio- | |
[pagina 36]
| |
narium vinden we reeds in 1584 bij H.L. Spieghel: ‘woordboeck, dats dictionarium’Ga naar voetnoot1) en in 1648 bij H. Hexham, die in de voorrede op zijn Nederduytsch-Engelsch Groot Woorden-Boeck (Rotterdam) spreekt over zijn Dictionarium en als meervoud ervan Dictionarien gebruikt. Uit de voorgaande voorbeelden blijkt dat woordboeck of woordenboeck vaak als equivalent gegeven werd van dictionaris of dictionarium. Hoewel het waarschijnlijk uit deze woorden gevormd is, zullen we het woord woordenboek afzonderlijk bespreken in de laatste paragraaf. | |
3. Equivalenten van ThesaurusAls benaming voor een woordenboek treffen we het Latijnse woord thesaurus, schat, het eerst aan bij Robert Estienne in zijn Dictionarium seu Latinae linguae Thesaurus (Parijs, 1531); waarschijnlijk wilde Estienne hiermee aangeven dat hij de rijkdom, de taalschat, van het Latijn wilde verzamelen in de geest van de humanisten. Al is invloed niet waarschijnlijk, toch kunnen we deze benaming vergelijken met de oudere termen Gemmula en Gemma vocabulorum, die beide het eerst te Antwerpen gebruikt werden, Gemmula in 1484 en Gemma in 1494; het Latijnse gemma betekent edelsteen of parel. Wellicht onder invloed van Estienne, al is dit niet duidelijk, gaf J. van den Werve in 1552 aan zijn bastaardwoordenboek de titel het Tresoor der Duytsscher talen (Antwerpen); in de latere uitgaven, van 1559, verving Van den Werve het bastaardwoord Tresoor in zijn titel door Schat, zodat zijn woordenboek nu, meer in overeenstemming met zijn puristische principes, Den Schat der Duytscher talen heette. Het voorbeeld van Estienne stond ongetwijfeld Plantijn voor ogen toen hij het woordenboek waarin hij de Nederlandse taalschat zo volledig mogelijk wilde laten verzamelen, Thesaurus Theutonicae linguae (Antwerpen, 1573) noemde; deze titel werd in het Nederlands vertaald als Schat der Neder-duytscher spraken en in het Frans als Thresor du langage Bas-alman. Den Schat der Duytscher tale is insgelijks de titel van het Nederlands-Franse woordenboek van Mellema in 1618 (Rotterdam); de vorige | |
[pagina 37]
| |
uitgaven hiervan droegen alleen de Franse titel Dictionaire ou Promptuaire Flamen-Francois (eerste uitgave Antwerpen, 1587). Boven hebben we reeds vermeld dat in 1639 te Antwerpen Den grooten Dictionaris en schadt van dry talen verscheen. J.F. Rodriguez spreekt in de voorrede op zijn reeds vermelde Nieuwen Dictionaris over zijn Dictionaris oft Schat. Ook samenstellingen met schat werden in titels van woordenboeken gebruikt. In 1634 verscheen de Schatkamer der Nederduytsche en Francoysche tale (Rotterdam) van C. van den Ende, waaraan in de Franse titel Le gazophylace beantwoordde. In 1650 werd anoniem de eerste uitgave gedrukt van de Nederlandtsche Woorden-schat (Haarlem) van L. Meyer, een woordenboek van vreemde en verouderde woorden dat nog vele herdrukken kende. Uit het gebruik van schat als benaming voor een woordenboek zijn onze huidige woorden taalschat en woordenschat ontstaan. Een verschuiving naar de moderne betekenis zien we reeds bij D'Arsy, die zijn woordenboek noemt: Het Groote Woorden-Boeck vervattende den Schat der Nederlantsche Taele, met een Fransche wt-legginghe (Rotterdam, 1643). Hiermee heeft dan ook de term woordenboek zijn intrede gedaan. | |
4. WoordenboekEer D'Arsy de term woordenboek in zijn titel gebruikte, zijn er reeds verscheidene bewijsplaatsen voor dit woord aan te wijzen. De oudste is de boven reeds vermelde bij Spieghel, die in 1584 spreekt over ‘woordboeck, dats dictionarium’Ga naar voetnoot2). We merken op dat het Duitse Wörterbuch pas veel later voor het eerst voorkomt, nl. in 1631 bij J.A. Comenius in zijn werk Janua linguarumGa naar voetnoot3). Verder spreekt Mellema, zoals boven reeds vermeld werd, in de voorrede op zijn Schat der Duytscher tale van 1618 over ‘desen Dictionaris oft Woorden-Boeck’ en schrijft hij als titel boven de eigenlijke woordenlijst: ‘Woorden-boeck’. | |
[pagina 38]
| |
In de inleiding op het eerste deel van het Woordenboek der Nederlandsche taal, waar M. de Vries de oudste vindplaatsen van het woord woordenboek bespreekt, vinden we ook enige plaatsen uit P.C. Hooft. Deze schreef in een brief in 1629: ‘Ik heb 't in de Woordboeken niet konnen vinden...Woordboek, oft Woordenaer, hoe men op 't Duits heeten wil...den Franschen Woordenaer’Ga naar voetnoot4). De Vries voegt eraan toe dat ‘Woordboeken’ in een kanttekening verduidelijkt werd door dictionarienGa naar voetnoot5), een bewijs dat woordboek nog niet algemeen gebruikelijk was. De Vries besluit: ‘Jammer dat woordenaer het niet gewonnen heeft! Dat was veel teekenachtiger dan een samengesteld woord’Ga naar voetnoot6). Het woord woordenaer was wellicht echter een persoonlijke vondst van Hooft, gevormd van woord zoals vocabulaer van het Latijns1e vocabulum. De vorm woordboek van Hooft zal later nog enige keren voorkomen, maar vóór 1650 treffen we de langere vorm woordenboek, die het gewonnen heeft, toch reeds tweemaal aan in de titel van een woordenboek: in Het Groote Woorden-Boeck (Rotterdam, 1643) van J.L. d'Arsy, boven reeds vermeld, en in het English and Nether-duytch Dictionarie. Het Groot Woorden-Boek (Rotterdam, 1647) van H. Hexham, met als tegenhanger ervan het Nederduytsch-Engelsch Groot Woorden-Boeck (Rotterdam, 1648). We kunnen het jammer vinden dat woordenaar geen ingang heeft gevonden, maar woordenboek is in elk geval een handiger benaming dan de oudere woorden vocabulaer, dictionaris en schat. | |
5. Gegevens uit de lemmata van de woordenboeken zelfa) Equivalenten van VocabulariusAls bastaardwoord neemt Van den Werve Vocabulair op in zijn Tresoor der Duytsscher talen van 1552 (ook nog in zijn Schat, zeker in 1577 en 1605), met als omschrijving: eenen boeck der verduytsinghe, | |
[pagina 39]
| |
oft wtlegginghe. Mellema geeft in zijn Nederlands-Frans woordenboek van 1591 en 1612 voor Vocabulaer als Frans equivalent Vocabulaire en in dat van 1618 de equivalenten Vocabulaire, Dictionaire; in de eerste paragraaf hebben we reeds opgemerkt dat ook in de titels van Berlaimonts Vocabulare van 1565 tot 1631 het Nederlandse Vocabulaer overeenstemt met het Franse Dictionaire. In zijn Frans-Nederlandse woordenboek van 1596, 1602 en 1618 geeft Mellema het Franse Vocabulaire weer met Vocabulaer oft boec van 't samensprekinghe. In Mellema's twee delen van 1589 komen deze lemmata nog niet voor. Den grooten Dictionaris ende Schat van dry talen, Duytsch, Spaensch ende Fransch (Antwerpen, 1639) vermeldt voor het Spaanse vocabulario als Franse equivalenten vocabulaire, dictionaire en als Nederlandse vocabular, woort boeck; evenals bij Mellema in 1618 worden hier vocabulaire, dictionaire en woort boeck blijkbaar nog als gelijkwaardig beschouwd. D'Arsy schrijft in het Frans-Nederlandse deel van zijn Groote Woorden-boeck (1643): Vocabulaire, m. Vocabulaer of Boeck van t'samensprekinge (duidelijk overgenomen van Mellema), en in het Nederlands-Franse deel: Vocabulaer, Vocabulaire, m. In het Nederduytsch ende Engelsch Groot Woordenboeck (1648) van H. Hexham vinden we: een Vocabulaer, A small Booke of discoursing, een omschrijving die vermoedelijk evenals die van D'Arsy teruggaat op die van Mellema. De anonieme eerste uitgave van de Nederlandtsche Woorden-schat (Haarlem, 1650) van Meyer ten slotte vermeldt als bastaardwoord Vocabulaar, met als equivalenten vertaal-boeck, woord-boeck, waarbij vocabulaar dus ook nog als gelijkwaardig met woord-boeck beschouwd wordt. | |
b) Equivalenten van DictionariumIn zijn Tresoor der Duytsscher talen van 1552 omschrijft Van den Werve het bastaardwoord Dictionaire met: een boeck, in dwelcke de woorden te samen gelesen ende verclaert worden (ook nog in zijn Schat van 1577 en 1605). Mellema geeft in zijn Frans-Nederlandse woordenboek van 1602 en 1618 het trefwoord Dictionaire in het Nederlands weer met Dictionaris, Boec daer alderley woorden in staen (nog | |
[pagina 40]
| |
niet in 1589 en 1596). Onder invloed van Mellema staat blijkbaar Den grooten Dictionaris ende Schat van dry talen (1639), die het Spaanse dicionario in het Frans weergeeft met dictionaire, vocabulaire, en in het Nederlands met boeck daer alderhande woorden in staen; een vernederlandste vorm van dictionaire ontbreekt hier dus. D'Arsy schrijft in zijn Frans-Nederlandse deel van 1643 ongeveer hetzelfde, maar vermeldt voor het Nederlands de eigenaardige vorm Dictionaires; het Franse Dictionaire geeft hij in het Nederlands weer met Dictionaires, Een boeck daer allerley woorden in staen. In de anonieme uitgave van de Nederlandtsche Woordenschat van Meyers uit 1650 vinden we ten slotte: Dictionaris, woord-boeck. | |
c) WoordenboekKiliaan is de eerste die woord-boeck als trefwoord opneemt; in zijn Etymologicum van 1599 (nog niet in zijn Dictionarium van 1588) geeft hij er Dictionarium als Latijns equivalent voor. Wellicht onder invloed van Kiliaan schrijft Mellema in zijn Nederlands-Frans woordenboek van 1612 en 1618 (nog niet in 1589 en1591): Woordtboec. Dictionaire, m. Verder vermeldt Van den Ende in zijn Gazophylace de la langue Françoise et Flamande van 1654Ga naar voetnoot7) Woorden-boek als Nederlands equivalent zowel van Vocabulaire als van Dictionnaire; in zijn Nederlands-Franse deel geeft hij Woord-boek enkel weer met Dictionnaire. In Den grooten Dictionaris ende Schat van dry talen van 1639 vinden we, zoals we reeds vermeld hebben, vocabular en woort boec naast elkaar als equivalenten van het Spaanse vocabulario en van het Franse vocabulaire, dictionaire. In zijn Nederduytsch-Engelsch Groot Woorden-Boeck (1648) vermeldt Hexham: Een Woorden-boeck. A Dictionarie. De anonieme eerste uitgave van Meyers Nederlandtsche Woorden-schat (1650) ten slotte heeft, zoals reeds gezegd, woord-boeck opgenomen zowel als equivalent van Vocabulaar als van Dictionaris. | |
[pagina 41]
| |
BesluitWe zien dus dat de Nederlandse benamingen van woordenlijsten en woordenboeken ontstaan zijn als equivalenten van de Latijnse benamingen. Tot ca. 1630 had vocabulaer de overhand, vooral in de verschillende uitgaven van het Vocabulare van Berlaimont; geleidelijk werd vocabulaer echter nog enkel toegepast op beknoptere werken. In deze periode droegen uitvoerigere woordenboeken, zoals bijv. die van Kiliaan en Sasbout, soms alleen maar een Latijnse of Franse titel; sporadisch vinden we ook de benamingen Dictionaris en Schat (of een ander equivalent van Thesaurus). Het woord Woord-boek komt reeds in 1584 en 1599 voor, maar pas tussen 1640 en 1650 schijnt het in de langere, handigere vorm Woorden-Boeck algemeen ingeburgerd te raken en komt het ook in de titel van de woordenboeken zelf voor.
Leuven F. Claes, S.J. |
|