Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 78
(1961)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De meest gesloten vocaalfonemen in het dialect van Nuenen bij Eindhoven1. Inleiding.Het probleem dat in deze bladzijden aan de orde wordt gesteld is van fonologische aard. Het openbaart zich wanneer men gaat trachten de relaties tussen de Nuenense vocalen vast te stellen. Voor een volledige afbakening van posities en verhoudingen binnen een fonologisch systeem is vereist, dat men dat systeem in zijn geheel overziet. Daar staat echter tegenover, dat een uitgekristallizeerd overzicht eerst mogelijk wordt wanneer alle details en dus ook de verhouding iej - ie, uuj - uu en oew - oe, waarom het hier gaat, hun plaats hebben gekregen. Het detail vraagt dus om het geheel, terwijl het geheel een juiste waardering van het detail veronderstelt. Omdat beide zaken moeilijk met elkaar verzoend kunnen worden nemen wij voorlopig genoegen met een gedeeltelijk en dus gebrekkig overzicht. Anders dan het klinkersysteem van het AN vertoont het Nuenense als voornaamste, op het eerste gezicht alles beheersende relevante eigenschap de oppositie lang-kort. Zonder dat het fonetische onderscheid gespannen-ongespannen, dat in het Nederlands zulk een belangrijke categorie blijkt te zijn, geheel uitgesloten is, staat toch wel vast dat die tegenstelling fonologisch voorlopig verwaarloosbaar is. Eveneens in afwijking van het AN, dat drie graden van openheid onderscheidt, en van het Fries, dat er vier kentGa naar voetnoot1), zijn in het Nuenens vijf fonologisch belaste openingsgradaties te onderkennen. Als uitgangspunt voor ons betoog kiezen wij het volgende schema, dat slechts in de vijfde kolom problematisch is: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zijn ons ervan bewust dat het eigenlijk niet aangaat zonder afdoende behandeling of argumentering de lezer een dergelijk schema voor te leggen. Het laat zich denken, dat hij gaarne voorbeelden zag aangehaald waaruit de relaties duidelijk kunnen worden. Daar het ons echter te doen is om de fonemen in de kolom met de grootste graad van geslotenheid en allerminst om een volgroeide fonologie, zullen wij aan deze gerechtvaardigde verlangens niet voldoen. Het karakter van de genoemde klanken hebben wij eerder kort omschrevenGa naar voetnoot2). Wij wijzen er hier alleen nog met enige nadruk op, dat er tussen de in elk vakje naast elkaar geplaatste klinkers niet anders dan een duidelijk, zwaar fonologisch belast verschil in lengte bestaat. Overigens zijn niet alle vragen omtrent de verhoudingen tussen de diverse vocalen door dit overzicht beantwoord. Met name zou langs de weg van natuurwetenschappelijk onderzoek opheldering kunnen worden gezocht omtrent de verhouding van òò - oo - (oe); het is niet uitgesloten dat die - in fonetische zin - enigszins anders is dan bij éé - ee - (ie) en öö - eu - (uu), daar ook een geleidelijk meer geprononceerde stulping van de lippen het klankverschil kan veroorzaken. En vervolgens is het mogelijk dat de vocalen van de bovenste lijn niet alleen in de genoemde opzichten verschillen van die op de tweede en derde, maar dat zij ook wat minder gespannen zijn. Wanneer men over de structuur van een probleem zou kunnen spreken, dan zijn dergelijke kwesties hier niet relevant; wij gaan er dus aan voorbij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Probleemstelling.In de reeds geciteerde TT-bijdrage wordt opgemerkt over wat daar heet ie. uu. en oe. (de punt duidde op lengte): ‘iets minder lang en iets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer gedekt dan de voorgaande (sc. lange) klinkers; de in het Nuenens altijd volgende j en w maken de klanken wat minder vrij; aanzienlijk langer echter dan de overeenkomstige korte vocalen; in een bijzonder geval (emfatisch gebruikt) kunnen ze zelfs zeer lang zijn.’Ga naar voetnoot3). Nadere bestudering, betere waarneming, maar vooral een meer fonologisch gericht onderzoek hebben geleerd dat deze voorstelling niet geheel juist is. Het vervolg heeft de bedoeling dit aan te tonen. Wel volgt op de (ie) en (uu) in een aantal gevallen de j en op de (oe) de w; het is echter de vraag hoe deze klanken of combinaties van klanken - dat kunnen wij thans nog niet beoordelen - zich verhouden tot de (ie), (uu) en (oe) zonder meer. In het Nuenens is een fonologisch belast onderscheid te constateren tussen iej en ie, uuj en uu, oew en oe; naast elkaar treft men aan dien in dien hónt = die hond en diejn in ik diejn = ik dien, vuut in zèj vuut = zij voedt en vuujt in z'n vuujt = zijn voeten, goet in goet sat = goed genoeg en goewt in goewt sat = flink dronken. Het laatste voorbeeld is misschien niet helemaal zuiver, omdat hier het accent een rol speelt: goet sat gedraagt zich als één woord, terwijl in goewt sat beide woorden even zwaar benadrukt kunnen worden. Toch mogen we wel van een oppositie tussen de vocalen (bij goewt misschien combinatie van vocalen) spreken, omdat een bepaald zinsverband het ene en een andere context het andere woord vereist, zoals ook bij dien-diejn en vuut-vuujt geldt. Ter behandeling staat dus thans de vraag hoe de verhouding is tussen de niet-consonantische delen van diejn en dien, van vuujt en vuut, van goewt en goet. Daarbij dient men in het oog te houden, dat niet iedere fonetische houdbare interpretatie ook fonologisch juist zal zijn. Wij zullen hebben te zoeken naar die oppositionele elementen welke in het fonologische systeem van de Nuenense klanken het best passen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Methode.De werkwijze die wij volgen is natuurlijk niet die van een buitenstaander, die systematisch alle mogelijke methodes beproeft en ziet met welke hij resultaten kan bereiken; geen enkele verdient voor hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de voorkeur, geen enkele wordt bij voorbaat verworpen. Het Nuenens als onze moedertaal sprekend, overzien wij de mogelijkheden, zodat wij zonder veel fundamenteel speurwerk en als het ware op het gevoel af kunnen bepalen langs welke wegen het onderzoek zich zal hebben te bewegen om vrucht af te werpen. Wij beginnen op grond van onze ervaring niet met het achterhalen van de wetten op het terrein der distributie - die zal hieronder even aangeroerd worden om het gevondene te toetsen of te bekrachtigen - maar wij richten onze aandacht op een aantal grammaticale categorieën die gepaard gaan met bepaalde klankvariaties. Dat is in een fonologie niet de meest voordehandliggende methode; het was beter van minimale woordparen uit te gaan en aldus te zoeken naar het relevante onderscheid. Maar eigenlijk is dat reeds geschied, zij het dan niet in deze bladzijden; het voorlopige systeem van de Nuenense klinkers onder 1 is er het gevolg van. Omdat wij echter op grond van de daar gegeven verhoudingen nog niet kunnen achterhalen hoe daarbinnen de verhouding iej-ie enz. te waarderen is - met name weten we niet of de iej, uuj en oew diftongen zijn dan wel gespannen monoftongen - moeten wij het terrein van onderzoek wel verplaatsen. We richten daarom de aandacht op een drietal verkorting veroorzakende categorieën, met name sommige verkleinwoorden, sommige meervouden en sommige werkwoordsvormen van de 3e pers. sing. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Ie, uu en oe.Uitdrukkelijk spreken we van sommige verkleinwoorden enz. Binnen elk van de drie genoemde categorieën blijkt immers slechts een beperkte groep voor het onderzoek van belang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a) Hoe gedragen de (ie), (uu) en (oe) zich in een aantal verkleinwoorden?Niet in alle gevallen vertoont het deminutief een verkorte klinker t.o.v. het grondwoord. Vaak is reeds het grondwoord kort (ne stap - 'n stèpke; nen brief - 'n briefke), maar dikwijls ook blijft de vocaal lang ('n blòòs - 'n blööske = blaas, blaasje; 'n lòòch - 'n lööchske = laag, laagje). Wij kiezen éénlettergrepige woorden zonder (ie), (uu) of (oe) met auslautende -k, -m, -p en -r en plaatsen die naast over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenkomstige woorden met (ie), (uu) en (oe). Wanneer men de voorbeelden uitbreidt tot gevallen met meerdere consonanten aan het einde, blijkt men zijn doel voorbij te schieten, daar dan reeds in het grondwoord verkorting wordt veroorzaakt (pèrt = paard, ziekt = ziekte), of althans een korte vocaal aanwezig is.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b) Hoe gedragen de (ie), (uu) en (oe) zich in een aantal meervouden?Evenals onder a beperken we het materiaal, omdat wij voorlopig slechts het karakter willen bepalen van de ie, uu en oe die in bovenstaande verkleinwoorden optreedt. Voorbeelden als hòòk - hòòke, staak - staake, riejk - riejke, striejp - striejpe kunnen daartoe niet dienen. Wel illustratief zijn éénlettergrepige woorden op -r:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c) Hoe gedragen zich de (ie), (uu) en (oe) in de 3e pers. sing.?De grammaticale categorie die thans de aandacht vraagt is bijzonder interessant vanwege een merkwaardige bijkomstigheid die De Bont enige jaren geleden uitvoerig heeft behandeldGa naar voetnoot5). Vestigde hij destijds vooral de belangstelling op de consonant die in het spel betrokken was, ons gaat het nu meer om de klinker in de werkwoordsvorm. Vaak verschijnt die in het Nuenens in een verkorte vorm t.o.v. de klankstand van de onbepaalde wijs. Volgt echter het lidwoord ‘het’ of het gelijkluidende pronomen, dan blijft de lange stand van de infinitief ‘behouden’. Voor het bepalen van de aard van ie, uu en oe zijn weer alleen van belang als vergelijkingsmateriaal die werkwoorden welke in de onbepaalde wijs een lange klinker vertonen, terwijl verder de 3e pers. sing. een verkorte klinker moet bevatten, hetgeen i.v.m. de volgconsonanten niet steeds het geval blijkt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze reeks moeten de talrijke werkwoorden met -iejre, -uujre en -oewre ontbreken, daar -rt geen verkorting bewerkt: hèj stuujrt, vuujrt, huujrt, boewrt, naast bewaart, zeurt, boort en vele andere. Uit de voorbeelden onder a, b en c volgt wel duidelijk, dat één relevante eingenschap van de ie, uu en oe de kortheid is. Dat het ook via deze eigenschap is dat zij opponeren met iej, uuj en oew, is echter ondenkbaar, aangezien deze laatste klanken onmogelijk vereenzelvigd kunnen worden met verlengde ie, verlengde uu en verlengde oe. De relatie iej - ie enz. kan dus nog niet worden geïdentificeerd, maar wel is reeds de verhouding bekend tussen de ie, uu en oe en een groep andere klinkers, met name de korte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. lej, uuj en oew.Als men de Nuenense rijkdom aan tweeklanken kent, ontkomt men niet aan de vraag: moeten iej, uuj en oew misschien worden opgevat als diftongen? Het lijkt niet bij voorbaat structured onmogelijk, dat zij in die kwaliteit zouden opponeren met ie, uu en oe als monoftongen, die op hun beurt via een andere relevante eigenschap, de kortheid, zich zouden aansluiten bij a, è, é, i enz. Men kan niet beter doen dan op basis van de veronderstelling een schema opzetten om te zien of het de toets der kritiek kan doorstaan. Wij geven dan zulk een schema en wijzen erop, dat het hypothetische slechts schuilt in de vijfde kolom:
Laten wij de relaties binnen dit bouwsel eens in ogenschouw nemen. Nog steeds blijft gelden dat de oppositie lang-kort zich als primair opdringt, ook al constateert men hier en daar dat een korte diftong geen lange naast zich kent (-/òw en -/iw) of dat een lange geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
korte pendant heeft (euj/-). Tweedimensionale relaties (voor de term zie Cohen c.s. o.c. pag. 19) als òòj - òw laten immers wel degelijk de functionele lengte - kortheid onderkennen. In de vijfde kolom echter laat de primaire relatie lang-kort verstek gaan; men zou moeten concluderen, misschien niet dat ie, uu en òe fonologisch gesproken geen lengte hebben, maar toch wel dat deze klinkers geen tegenhanger hebben zoals alle overige korte van het schema. Toch menen we op grond van de onder 4 gegeven voorbeelden een verhouding tussen iej en ie, uuj en uu, oew en oe te mogen aannemen, al weten we dan nog niet wat voor een verhouding dat mag zijn. Maar het zou toch wel erg vreemd zijn wanneer de horizontale verhoudingen van de vier eerste kolommen zouden beantwoorden aan een verticale in kolom 5: aa - a = èè - è = éé - é enz. enz. = iej - ie = uuj - uu = oew - oe. Het hypothetische overzicht laat immers geen ruimte voor het opstellen van een andere parallel (diftong-monoftong) zodanig, dat het primaat van de lang-kort oppositie zou worden uitgeschakeld: oew - oe = iej - ie = uuj - uu = aaj - aa = aj - a = èèj - èè enz. Bovendien zou dan alle zin van de onder 4 geconstateerde verhoudingen zoek raken. Daar kwam immers wel vast te staan, dat de relatie iej - ie, uuj - uu, oew - oe enigszins vergelijkbaar is met aa - a, òò - ò enz. Nu dergelijke complicaties het gevolg zijn, moet men zich wel ernstig afvragen of de veronderstelling dat iej, uuj en oew diftongen zijn niet onjuist is. Kan men de klanken ook anders interpreteren? Het feit dat we in elk geval te doen hebben met minimale diftongen, d.w.z. zulke waarbij de beide bestanddelen articulatorisch gezien zeer dicht bij elkaar staan, voert de gedachten in de richting van gespannen ie, gespannen uu en gespannen oe. Het zou dan de spelling kunnen zijn of de bijzondere relevante eigenschap van de klanken (die deze spelling noodzakelijk maakt) die ons op een dwaalspoor heeft gebracht. In het boek van Cohen c.s. ziet men een dergelijke moeilijkheid ontstaan waar de - in het Nederlands onbelangrijke - oppositie lang-kort zich voordoet tussen eigen en leenfonemen: voor de klanken van serre, rose en freule moeten de auteurs hun toevlucht nemen tot de tekens ε:, ɔ: en ʌ:. De relatie gespannen-ongespannen echter, die even primair is als de lang-kort verhouding in het Nuenens, levert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de spelling geen enkele moeilijkheid op. Mocht zich echter in het Nuenens die tegenstelling voordoen, dan zou men naar buitengewone middelen moeten zoeken om haar in de spelling bevredigend weer te geven. Als men - maar dat is eigenlijk een kwalijke handeling, daar men de fonologie volkomen de rug toekeert - in het Nuenens de klank van het AN ‘mee’ zou moeten weergeven, dan zou men dat binnen het gegeven lang-kort systeem niet beter kunnen doen dan als: ‘mij’ (= i + j). Het verschil tussen AN ‘mee’ en het Nuenense hèj reej = hij reed is inderdaad nogal klein; beide klanken verschillen in ons oor slechts duidelijk door hun lengte. Op grond van dit alles is er dus nog ruimte voor de veronderstelling, dat iej, uuj en oew gespannen opponenten van ie, uu en oe zijn. Dan dient echter toch nog nauwkeurig te worden nagegaan of er enig positief bewijs te leveren is tegen de wankelende hypothese die er diftongen in zag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Iew, uuw en oej.Maar er is nog een andere moeilijkheid gerezen: in het schema onder 5 zijn tussen de tweeklanken ook opgedoken de oej, de iew en de uuw. Over de beide laatste hoeft men niet uitvoerig te verhandelen, daar ze wellicht in het eigenlijke Nuenens vreemd zijn: van iew is geen ander voorbeeld te geven dan het waarschijnlijk ontleende kiewe (van een vis), terwijl de uuw slechts voorkomt in de woorden afschuuwelek, huuwelek en gruuwelek (uw = èw, schuw = schèw, ruw = rèw). De oej evenwel is een volkomen normale en veel voorkomende tweeklank: twéje koej = twee koeien, 't is 'n goej = 't is een goede, den hónt voejere = de hond eten geven enz. Dat deze combinatie van klanken als tweeklank kan worden opgevat lijdt geen twijfel; er is nauwelijks een andere mogelijkheid. Voor de uuw en iew kan desgewenst hetzelfde gelden. De moeilijkheid echter doet zich voor zodra men de vraag stelt of de iej (gespannen ie?) die optreedt naast de ie (korte ie) volkomen dezelfde is als de iej met j uit intervocalische d, welke klank vergeleken kan worden met de oej, waarvan het semivocalische deel vaak van dezelfde herkomst is. Zijn die beide iej's samengevallen - en dat blijkt het geval, getuige de homonimie tussen (wèj) bieje - bieden en (de) bieje = bijen, (ik) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
biej = bied en ('n) biej = bij - welke merkwaardige inconsequentie schijnt er dan gelegen in het feit dat men de iej monofonematisch, de oej daarentegen difonematisch (zoals alle tweeklanken) interpreteert? Of is het verschil in karakter tussen iej en oej zo groot, dat men over dit bezwaar kan heenstappen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Distributie.Het materiaal schijnt tot hiertoe de interpretatie van iej, uuj en oew als gespannen monoftongen het meest te billijken. Laten we de uiteindelijke keuze afhankelijk stellen van wetmatigheden die mochten bestaan op het terrein der distributie. We vergelijken daarvoor eenlettergrepige woorden met iej, uuj en oew met overeenkomstige andere.
De betekenissen doen in dit verband niet zo veel ter zake; we laten ze daarom maar achterwege. Een opmerking dient geplaatst bij de gevallen met -r en -rt. Men aarzelt daar soms tussen een transcriptie als ik höjer = ik hoor en de in het overzicht gekozen spelling. Eenzelfde onzekerheid doet zich ook in andere gevallen voor, zodat men niet weet of het nu héjt = heet dan wel héjet is in het Nuenens. Aantekeningen uit Veghel (in bezit van het Dialectenbureau te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam) bieden de vormen kleujef = 'n kloof, b.v. in de hand, 'n kniejep = zakmes en 'n hiejep = bijl; daar tendeert de taal dus naar tweetoppigheid ook in gevallen waar het Nuenens dat beslist niet doet. Wij komen hierop straks nog even terug. Het distributieschema blijkt niet zo eenvoudig van bouw dat één bepaalde gevolgtrekking zich zou opdringen. Was dat het geval, dan hadden wij er trouwens beter mee kunnen beginnen i.p.v. er thans pas over te spreken. Men moet echter thans bij de interpretatie van deze nieuwe gegevens niet over het hoofd zien, dat hierboven een aantal zaken reeds een zekere graad van waarschijnlijkheid hebben gekregen. Onder 4 hebben we gezien, dat ie, uu en oe korte fonemen zijn die in oppositie verkeren met iej, uuj en oew. Paragraaf 5 maakte waarschijnlijk, dat iej, uuj en oew niet als tweeklanken moeten worden gewaardeerd. Zelfs een gering positief gegeven kan ons nu zeer dienstig zijn. Lange tweeklanken blijken schaars in de posities waar iej, uuj en oew voorkomen, korte zijn op die plaatsen echter zeer talrijk. Men moet daarbij echter bedenken, dat de onbeperkte uitbreiding van voorbeelden die de kolommen der monoftongen toelaten, niet mogelijk is in die van de korte tweeklanken. Van de vier Nuenense korte diftongen niet w (òw, èw, iw en öw) is voor f alleen de eerste mogelijk en dat nog slechts in het éne voorbeeld gelòwf (hèj is fa ze gelòwf afchevalle = hij heeft zijn geloof verzaakt); in andere woorden figureert lange oo dan wel eenvoudig een korte vocaal (vaak stijgende tweeklank): stoof = voetenwarmer, dwòf = doof. Ook voor ch, k, l, m en p staat alleen de òw, voor r, s en st alleen de òw en de èw. Wanneer dat nog niet voldoende mocht zijn voor de conclusie, dan zijn er nog de posities voor ft, cht, n en rt die wel de oew niet echter een ‘andere’ tweeklank met w dulden. Dat is al met al voldoende grond om de oew te karakteriseren als niet-tweeklank. Het opstellen van een eenvoudige parallel levert dan voor de iej en uuj gemakkelijk een zelfde gevolgtrekking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Kolom 5.De verhouding iej - ie, uuj - uu, oew - oe is er dus een tussen monoftongen. De oppositie kan niet worden gekarakteriseerd als lang - kort daar het eerste foneem niet de verlenging van het tweede is. Wel is een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
relevante eigenschap van het tweede foneem zijn kortheid. Uit het gebleken feit dat iej, uuj en oew niet anders kunnen worden opgevat dan als gespannen klinkers, terwijl geen enkel ander fonologisch kenmerk kan worden gevonden, blijkt dat het hierdoor moet zijn dat zij met ie, uu en oe een tegenstelling vormen. Tweedè relevante eigenschap van deze laatste fonemen is dus ongespannenheid. Aan de hand van verhoudingen binnen bepaalde grammaticale categorieën (zie 4) alsmede op grond van het feit dat de tegenstelling gespannen - ongespannen nergens elders in het Nuenens fonologisch optreedt, kan thans de volgende fonologische relatie worden geformuleerd: aa - a = èè - è = éé - é = ee - i = enz. = iej - ie = uuj - uu = oew - oe. De zuivere lang - kort verhouding, die in het fonologisch systeem van de Nuenense klinkers een overheersende plaats inneemt en die in de vijfde kolom om welke reden dan ook niet bestaat, wordt daar functioneel vertegenwoordigd door de oppositie gespannen - ongespannen, waarbij de ongespannen partij via een tweede relevante eigenschap, de kortheid, in staat blijkt de kloof tussen de functies te overbruggen. De hypothetische kolom 5 van paragraaf 5 moeten wij thans als volgt corrigeren:
Dat de oej, iew en uuw geplaatst moeten worden in de kolom kort + ongespannen is duidelijk als men overweegt dat zij niet met de gespannen oew, iej en uuj kunnen zijn gevormd, terwijl er geen andere component overblijft. Dat zij in het Nuenens ook fonetisch kort worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gerealiseerd levert een bevestiging. Dat betekent echter niet, dat na deze bladzijden de fonologie van ons dorpsdialect een afgedane zaak mag heten, want met name de verhouding tussen de tweeklanken vergt nog een diepgaande studie. Wat uit het vervolg moge blijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Vergelijking met andere dialecten.De fonologie van een dialect dat aan alle zijden aan beïnvloeding blootstaat is geen zelfstandige, volkomen onafhankelijke zaak. Bepaalde klankveranderingen die zich in een groot gebied voordoen hebben van plaats tot plaats verschillende consequenties binnen de systemen, zodat men voor een juist begrip van de hier of daar geconstateerde verhoudingen wel doet het oog op buurmans goed gevestigd te houden. Daarom gaan wij ertoe over, zij het op beperkte schaal, te bezien wat zich in sommige Oostbrabantse dialecten voordoet juist in de omgeving van de vocalen die ons in dit opstel bezighouden. Dat wij daardoor van het een op het ander komen betekent alleen een verruiming van het werkterrein, bij de gratie waarvan de wetenschap slechts kan gedijen. Het zal nodig blijken, dat men eens wat ruimere aandacht wijdt niet aan de fonetische aspecten van het omvangrijke dialectische klankenarsenaal maar eerder aan de diverse fonologische systemen. Met name bij het lezen van dialectkaarten krijgt men wel eens de indruk dat de lezer veel overbodigs wordt voorgezet, terwijl hij veel wezenlijks moet ontberen. Sommige klankverschijnselen, met grote nauwgezetheid geregistreerd, zouden wel eens veroorzaakt kunnen worden door het slechte gebit van de zegsman. Zij zijn dan even irrelevant als de weersgesteldheid op het moment van het onderzoek. Waaruit men de conclusie zou willen trekken, dat aan ieder dialectonderzoek een vergelijkende studie van de verschillende fonologische systemen dient vooraf te gaan. Dit echter terzijde. Vergelijkingsmateriaal naast het Nuenens wordt op uitvoerige wijze geboden door de drie bronnen die wij in het onderzoek betrekken: de dissertatie van Elemans over het Huisselings, de diverse gegevens van Brabantius over het Zeelands en een viertal opstellen in Van de Schelde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot de WeichselGa naar voetnoot8). Het eerst genoemde werk is het meest betrouwbaar, juist omdat het zich voor de beschrijving van het dialect ook op fonologisch standpunt stelt. Wat Brabantius geschreven heeft lijkt wel erg fonetisch en historisch grammaticaal belast. Het heeft er de schijn van dat een aantal door hem gemaakte onderscheidingen fonologisch niet ter zake zijn. Met name vraagt men zich af, wat het onderscheid tussen de klinkers van dees = deze, eten = eten, deel = deel en anderzijds kīn = kin, mīst = mest, het verschil tussen deur = deur, geut = goot en anderzijds dūn = dun, hūnt = honden en de onderscheiding kōst = kost tegenover zwāort = zwoerd (en eigenlijk nog wel andere) fonologisch kunnen hebben betekend. Natuurlijk moet men erop verdacht zijn dat de moeilijk achterhaalbare mouillering, die ook in het Huisselings talrijke fonologische opposities veroorzaakt, in het spel kan zijn geweest. Dat lijkt het geval bij hāoten = haten, lāojen = laden, vāoder = vader e.a., maar bij zwāort is dat niet erg aannemelijk, tenzij de r zich in het Zeelands (anders dan in het Huisselings; vgl. Elemans o.c. pag. 37) heeft aangesloten bij de dentalen die steeds optreden in de buurt van gemouilleerde klinkers c.q. deze veroorzaken. Dan blijven echter nog onze andere bezwaren. Het is bijna onvoorstelbaar dat het Zeelandse klinkersysteem 39 of 40 (dat is niet helemaal duidelijk) fonemen zou hebben gekend enkel en alleen aan lange en korte gearticuleerde klinkers, terwijl het Huisselings er 30 heeft (11 lange, 11 korte, 5 gemouilleerde, 3 onzuiver lange) en het Nuenens er slechts 22 telt. Daar staat natuurlijk tegenover dat ons dialect wellicht aan tweeklanken heeft bijgewonnen wat het aan vocalen heeft verspeeld, maar dat geldt voor het Huisselings niet. Uit de teksten van de beide Leopolds krijgt men de indruk, dat de omgeving van Helmond en Eindhoven - verder heeft ons onderzoek zicht niet uitgestrektGa naar voetnoot9) - destijds in vergelijking met het Zeelands ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
arm aan fonemen was. Er schijnt, wanneer men van de spelling uitgaat, een gespannen klinker met naslag op te treden in woorden waar het Nuenens een gespannen, het Huisselings en Zeelands echter een zuiver lange vocaal hebben; daarnaast echter doen zich vocalen van eendere bouw voor in de sfeer van de wgerm. ai en au. Vooreerst dus:
En daarnaast:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op blz. 347 vindt men dan nog een paar woorden die men in deze kolommen zou verwachten anders gespeld: rièp = riep, hièr = hier. Het komt ons voor dat dit overzicht in staat is een nieuw licht te werpen op de uitzonderlijke oppositie die tussen de Nuenense iej en ie, uuj en uu, oew en oe is geconstateerd. Dè gespannen vocalen van de vijfde kolom schijnen zich aan te sluiten bij bepaalde categorieën in andere dialecten en met name bij wat Brabantinus volkomen + scherp en wat Elemans onzuiver lang noemt. Beiden doelen op het verschijnsel dat een verscherpte klinker gevolgd wordt door een naslag, terwijl Brabantius uitdrukkelijk spreekt over ‘den rug der tong hooger naar het verhemelte’ ophalenGa naar voetnoot12); dat is toch wel aan te duiden met gespannenheid, althans te vergelijken met wat zich bij de Nuenense iej voordoet in verhouding tot de ie. De verhouding iej - ie, uuj - uu, oew - oe kan dan ten onzent voorheen fonologisch parallel gelopen hebben met een dergelijke verhouding tussen gespannen ee, eu en oo en ongespannen ee, eu en oo. (De neiging tot tweetoppigheid die onder 7 ter sprake kwam is door dit parallellisme heel goed te verklaren). Nadat zich echter deze gespannen (= volkomen + scherpe) klinkers in het Nuenens hadden gediftongeerd resp. tot éj, öj en òw - in verkortingspositie tot jé, jö en wò - kwamen de iej, uuj en oew met hun gespannen karakter alleen te staan. Daardoor kwam de relatie vrij om in de vijfde kolom de daar ontbrekende verhouding lang - kort te vervangen, wat de onder 8 geformuleerde fonologische verhouding tot gevolg had. Hiermee is natuurlijk niet verklaard, waardòòr nu eigenlijk het Nuenens de lange ie, uu en oe niet kent. Het materiaal laat niet toe daaromtrent een uitspraak te doen. Mogelijk is evenwel, dat een oorspronkelijk aanwezige lang- kort verhouding eerst door analogie is gewijzigd tot gespannen - ongespannen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. De Nuenense klinkers.In deze laatste paragraaf stellen wij ons ten doel te achterhalen welke tendenzen in het klinkersysteem van het Nuenens werkzaam zijn met name om te zien, waarom in de jongere dorpstaal de in deze bladzijden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behandelde verhouding meer en meer tot verval komt. Dat het onderscheid iej - ie, uuj - uu, oew - oe of een daaraan beantwoordende verhouding ook in andere dialecten niet langer steunt op hechte fundamenten, bleek hierboven al min of meer uit een paar voorbeelden uit het Huisselings. Niet alleen bestaat daar de onzuiver-lange vocaal niet (meer?) in korte vorm (dan had Elemans ook een andere benaming moeten kiezen en misschien met Brabantius gesproken van volkomen + scherp), maar bovendien ziet men (zie onder 9) ziel waar men zie.l, viel waar men vie.l en stoel waar men stoe.l zou verwachten. Het Veghels materiaal dat wij al noemden laat lezen twee blòòw niete, terwijl men in Nuenen spreekt van twéje blööw niejte. Een dialectvragenlijst uit Den Dungen (enquête Schrijnen-Van Ginneken-Verbeeten, berustend op het Ned. Instituut van de R.K. Universiteit te Nijmegen) bevat naast elkaar geziejn (Nuenens: geziej = gezien) en snoeikniep (Nuenens: kniejp). Een lijst uit dezelfde enquête, afkomstig uit Waalre, bevat de vorm kiejm = kieskeurig, terwijl men in Nuenen het woord slechts met ie kent. In dialectnotities uit 's-Hertogenbosch leest men grŭun naast bŭukske, terwijl in Nuenen de woorden voorkomen in de vorm gruujn = groen en buukske = boekje. Eertijds onderscheidde de taal van ons geboortedorp vruuch = vroeg (merkwaardig genoeg niet: vruujch) en vruujgèrpel = vroege aardappelen (merk op: in open lettergreep); thans zal men slechts van vruugèrpel horen spreken. Men is gemakkelijk geneigd aan invloed van het AN te denken, wanneer men ziet dat tegenwoordig vaak ziel gezegd wordt i.p.v. ziejl, viel voor viejl, boe.r voor boewr, huu.r voor huujr enz. enz. Daarmee kan men echter niet alles verklaren, o.a. al niet de vorm vruugèrpel. Er zijn evenwel op het ogenblik nog meer ontwikkelingen in volle gang; het zal in dit verband nuttig blijken er even de aandacht op te richten. Zoals in het voorgaande reeds werd gesuggereerd bestaat de volgende verhouding tussen het Zeelands, het Huisselings en het Nuenens: ôô - êê - êû = oe: - ie: - uu: = òw - éj - öj. In verkortingspositie vertoont zich de relatie: ô - ê - û (Zeeland) = ò - é - ö (Huisseling) = wò - jé - jö (Nuenen). De ontwikkeling die aan deze verhouding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten grondslag ligt heeft het Nuenens zeer rijk aan tweeklanken gemaakt; men herinnere zich in dit verband de beide laatste kolommen van het distributieschema onder 7. Het dialect maakt thans weer aanstalten om deze rijkdom te besnoeien: òw, éj, öj ontwikkelen zich - voor zover ze althans in deze groep thuishoren - tot: oo, ee (voor r: éé) en eu (voor r: öö), terwijl wò, jé en jö overgaan in ò/ó, é/i en ö/u. Wij geven een paar voorbeelden voor de òw, éj en öj en verwijzen de lezer voor de stijgende tweeklanken naar Taal en Tongval, XI pag. 24 e.v.: gròwt wordt groot, kòwp koop, lòwn loon, béjn been, léjm leem, téjn teen, schéjr schéér, héjr héér, dröjch dreuch, knöjp kneup, jöjke jeuke, ik höjr ik höör. De jongste klanken - dat mag misschien met nadruk gezegd worden - zijn niet die van het Nederlands, maar de oude, lange fonemen van het dialect. Wellicht moet men al deze veranderingen waarderen als reacties tegen eigenaardigheden die als plat-bij-uitstek worden gevoeld. In de gedachtengang van Van WijkGa naar voetnoot13) zou men de j- en w-elementen wel kunnen zien als de meest op de voorgrond tredende klankverschijnselen, die het fonologisch klimaat van het Nuenens bepalen. Verzet daartegen betekent verzet tegen het meest typische, dat is: het meest onbeschaafde. Invloed van omringende dialecten mag daarbij zeker niet worden uitgesloten; zonder deze zou immers de tendens naar de voormond moeilijk te verklaren zijn. Parallelle verschijnselen ziet men in Peellandse dialecten wel vaker; zo komt in het door Weijnen verzamelde materiaal (1932) voor een aantal plaatsen naast de vorm klöjve (= kloven) ook kleuve voor (Deurne, Aarle-Rixtel, Overloon, Someren, Beugen). De iej, uuj en oew nu, hoewel structureel geen tweeklanken, schijnen zich bij die jongste ontwikkeling aan te sluiten. Zij ondervinden daarbij steun van het AN, evenals trouwens de oo uit òw en de ee uit éj. Geheel in overeenstemming met de fonetische verschillen in de algemene omgangstaal ontstaan dan in het dialect naast de oude korte ie, uu en oe de enigszins gerekte klanken in een aantal posities voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r (in verkleinwoorden en meervoudsvormen met -rke en -rre blijft de klinker echter kort). Het bedoelde nieuwe verschil is in het Nuenens relevant, anders dus dan in het Nederlands, daar het steun vindt in de bestaande oppositie kort-lang: boerke - boe.r, stierke - stie.r, stuurke - stuu.r = durke - deur. Zo krijgt het dialect zijn (eerder verloren gegane) lange ie, uu en oe (terug). Men zal begrijpen dat een en ander, vooral omdat de in gang gezette verschuivingen niet tot rust zijn gekomen (voor de zoveelste maal de constatering van een on-af fonologisch systeem), tal van complicaties schept in de onderlinge verhoudingen der fonemen. Behalve dat de tegenstelling tussen mono- en diftongen is vertroebeld, is door de recente overgang van wò tot ò/ó, van jé tot é/i en van jö tot ö/u (ook van wa tot a en van jè tot è; zie TT t.a.p.) de stabiliteit in de relaties der korte klinkers grondig aangetast. Zelfs is het door de laatstbedoelde veranderingen uiterst moeilijk geworden de plaats van de stijgende tweeklanken in het systeem te bepalen. Hoewel de fonetische verschillen niet gering zijn, lijkt het verantwoord deze diftongen in een structuurschema onder te brengen bij de monoftongische korte vocalen, zoals in het overzicht hieronder dan ook is geschied. De pijltjes duiden aan in welke richting het spraakgeluid zonder verschil in betekenis kan worden gewijzigd. Dat nu allerminst alle problemen zijn opgelost kan blijken, wanneer men zich rekenschap geeft van de noodzakelijkheid van noot 4 hierboven. De fonologische betekenis van oew, iej en uuj uit de vijfde kolom is uitvoerig behandeld. Dat deze gespannen klinkers wellicht geen lang leven meer beschoren zal zijn hopen wij aangetoond te hebben; het lijkt ons althans een voordehandliggende gevolgtrekking.
Doetinchem Jan van Bakel |
|