Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 78
(1961)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Een brief van Cats aan Johan de BruneKort vóór de driehonderdjarige herdenking van de sterfdag van Cats op 12 september 1960 trof de heer M.P. de Bruin, archivist bij het Rijksarchief in Zeeland te Middelburg, in het archief van de Staten van ZeelandGa naar voetnoot1) een brief van Cats aan, waarvan hij mij een afschrift deed toekomen, dat ik met zijn instemming hieronder afdruk. De brief is op 29 september 1656 door Cats op zijn landgoed Sorghvliet geschreven en bevat het door ziekte vertraagde antwoord op een verzoek van de raadspensionaris van Zeeland Johan de Brune, een lofdicht te schrijven voor zijn Bancket-werck van goede gidachten. Cats geeft aan dat verzoek gehoor - zijn lofdicht staat in de bundel vooraan - en maakt tegelijk van de gelegenheid gebruik om De Brune alsnog geluk te wensen met zijn tweede huwelijk. Hij herinnert hem eraan dat hij zelf na het overlijden van zijn eerste vrouw nooit aan hertrouwen heeft gedacht, en men denkt daarbij aan het gedichtje van de twee gepaarde schelpen. En ofschoon hij een ander, in casu De Brune, alle vrijheid gunt om anders te handelen, haalt hij, waarschuwend, toch nog een epigram van Thomas Morus aan - die zelf ook anders gehandeld had - dat hij in zijn jeugd gelezen had en waarin deze de hertrouwende weduwnaar vergelijkt met een schipbreukeling die zich niet laat afschrikken om voor de tweede maal de onstuimige zee te bevarenGa naar voetnoot2). De bijna 79-jarige dichter citeert het epigram feilloos en weet zich zelfs nog te herinneren dat Morus het uit het Grieks vertaalde, maar het is | |
[pagina 18]
| |
hem ontgaan - of hij heeft niet geweten - dat De Brune al twee maal zijn vrouw had verloren en nu dus voor de derde maal getrouwd wasGa naar voetnoot3). De brief van Cats is van zuiver persoonlijke aard en hoort dus niet thuis in het archief van Gecommitteerde Raden. Men moet wel aannemen dat hij bij ongeluk tussen de stukken is geraakt die bij dit college zijn ingekomen, of dat hij na de dood van De Brune met andere officiële documenten uit zijn kantoor of zijn huis door een wat achteloze klerk in het dossier van 1656 is opgeborgen. Hier volgt de tekst van de brief: Myn Heer | |
[pagina 19]
| |
veersjen, dat ik meijne gelesen te hebben in Epigrammatis van Thomas Morus, doe ik noch in mijn eerste schoole was, en 't is overgeset na mijn onthout uijt de Grieckse tale. Qui capit uxorem, defuncta uxore, secundam
Naufragus in tumido bis natat ille freto.
Vale, in Curaefugio meo, triduo Kals. Octobris 1656. Het adres, waarop twee rode lakafdrukken van het wapen van Cats staan, luidt: Myn Heer P.J. Meertens |
|