Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 73
(1955)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
WildebrasDe etymologie van het woord ‘wildebras’ is weinig bevredigend. Het is vooral het tweede lid van het compositum dat moeilijkheden oplevert. In het Wk van Franck-van Wijk (de verklaring blijkt van Van Wijk te zijn) wordt verondersteld, dat het is ontstaan uit ‘wild’ + ‘bras’, met de betekenis ‘wild slingerende bras’, d.w.z. ‘wild slingerend scheepstouw’ (dit woord ‘bras’ is oorspronkelijk het Franse woord ‘bras’, arm). Mej. Van Lessen vat het woord op als ‘wilde brasser’Ga naar voetnoot1). In dat geval betekent het tweede lid van de samenstelling ‘rommel’. Het kwam ook in het Duits voor en hangt waarschijnlijk samen met mnl., mnd. brassen, brassêren, slempen, lawaai maken, en is ontstaan uit het Franse ‘brasser’, brouwen, mengen. (Dit wrschl. weer van Keltischen oorsprong). De betekenisontwikkeling van deze woorden moet men zich aldus denken: ‘brouwen, mengen’ wordt tot ‘morsen, ploeteren’, wordt tot ‘slempen’. Men heeft hier te doen met een overdracht van den naam der zaak op de persoon, te vergelijken met ‘zoetekauw’ en bahuvrîhi-formaties als ‘blauwbaard’, ‘nathalc’ en ‘ruigrok’. Tenslotte geeft Prof van Haeringen in het supplement op bovengenoemd Etymologisch Wk. nog een nieuwe mogelijkheid: ‘Kan “wildebras” misschien gevormd zijn naar “vuilebras” (waarvan het tweede lid stellig bij II bras behoort) doordat -bras min of meer als suffix werd gevoeld? Overigens bewijzen de jongere bett. van “wildvang” en “wildzang”, dat in samenst. met “wild” gemakkelijk de bet. van het 1e lid gaat overheersen, wat ook de oorsprong van het tweede lid zij’. Ik zou hier gaarne een ander woord naast plaatsen, dat misschien enige verheldering mag geven van dit probleem, en wel ‘rabas’. Het wordt tweemaal vermeld bij Wolff en Deken, eenmaal door Martha | |
[pagina 133]
| |
de Harde in het eerste boek van Willem Leevend (blz. 260). ‘En ik zou met zo een wilde Rabas van een meid op een open wagentje zitten, dat heb ik in mijn rug’ en de andere keer door Abraham Blankaart: ‘even zo als wij doen, wanneer wij een wilde Rabas van een jongen, een mes, aan hem gegeven om een stuk brood te snijden, bij het scherp zien aangrijpen, met een woeste onbesuisdheid van een schooljongen’ (Brieven Abr. Bl. 2-322). Verder heeft het WNT nog een citaat van Kalff (‘Dat de wilde rabas van 'n meid, in gezelschap van hare te Leiden studeerende broeder en van diens kornuiten, waarschijnlijk in manskleren gestoken, het gebod van Heeren Staten had helpen overtreden, waarbij den jongelieden verboden werd enz.’ Gids 1898, 3, 95) en van Roelvink (‘Gij récalcitrante eigenzinnige rabas van een meid! ... Alle tasjes gebriseerd! Vier wafeltjes en twee lijzen!’ Freuleken 16). Er is één vorm uit de middeleeuwen bekend en wel uit het begin van de 15e eeuw als ‘rebas’. Balotides, die wrede rebas / Liep totten schalken Folkas /, Ende seyde him alle dese dinck’. Der Minnen Loep 2, 1535). Het is merkwaardig, dat in drie van de vijf bekende citaten, ‘rabas’ wordt begeleid door het adjectief ‘wilde’, in de beide overige door nagenoeg een synoniem er van, en dat het zowel op een jongen als op een meisje betrekking kan hebben. Wat den oorsprong van het woord betreft, merkt het WNT het volgende op: ‘Over de etymologie van “rabas” is niets met zekerheid te zeggen. Verdam, Mnl W 6, 937 vlg. wil het uit ofr. “rabat” laten komen, maar een dergelijke ontlening ligt voor een woord dat waarschijnlijk tot de zeer familiaire holl. omgangstaal behoord heeft, niet erg voor de hand.’ Toch is de suggestie van Verdam bijzonder belangwekkend, zowel wat de vele bijvormen als de betekenis betreft. Immers GodefroyGa naar voetnoot2) vermeldt zes verschillende vormen van het substantief: Rabast, rabat, rabbat, rabastz, rabas en rebat. Bet. 1e kwelgeest, 2e lawaai. Het kwaadaardige en geheimzinnige duiveltje, in één adem bij herhaling | |
[pagina 134]
| |
genoemd met de ‘lutins’ vindt een aardige omschrijving in de geciteerde voorbeelden. ‘Y allerent une grante quantité de gens de bien, lesquelz, environ la minuyt, ne faillirent pas a ouyr le rabas, comme les autres’ (Nicol. de Troyes, Gr-Parang. des Nouv. Mar.Ga naar voetnoot3), p. 17, Mabille). ‘La mommerie des rebatz et lutins’ (Rab. Pantagr. Ch. VII, éd. 1542). ‘La mommerie des rabats et lutins’ (Borel, Trésor de recherches, P. 529). ‘Les François nomment les esprits malins rabbats, folets, gobelins, moines bourez’ (Pierre Le Loyer, Hist. des spectres, p. 208, éd. 1605). Dit oud-Franse woord, dat men in het Spaans als ‘rebato’ terugvindt (bet. twist, twistgesprek) is van Arabischen oorsprong, en zou hebben aangeduid de typische strijdmethode van de troepen, die opdracht hadden de grenzen te verdedigen van de koninkrijken der Muzelmannen, die zich in Spanje hadden gevestigd. Plaatsnamen als Rabida, Ravita, Rapita, Rebato en ‘Rabat’ in Marokko, herinneren daaraan. ‘Rebate’ was dan de ‘attaque et retraite subite’Ga naar voetnoot4). Godefroy tekent aan, dat ‘Rabat’ ‘s'emploie encore avec le sens d'esprit, de lutin, dans l'Anjou, le Poitou, la Saintonge, et dans quelques parties de la Normandie’. Het is gewaagd te veronderstellen, dat dit oude woord, dat een piratenwoord kon zijn, door zeelieden in de Nederlandse volkstaal is doorgedrongen, maar zeker is, dat Betje Wolff (als oud-Vlissingse?) haar woordenschat met zeemanstermen wist te verrijkenGa naar voetnoot5). Ik zou daarom in dit verband ook het door den zeeman Frederik de Harde | |
[pagina 135]
| |
gebruikte werkwoord ‘raboesten’ willen noemen. In Willem Leevend (4-335) luidt het over zijn vrouw: ‘Zy heeft maar één gebrek, en dat is, dat zy altyd schoonmaakt. Wel zie, Juffertje, als zy zo boven myn hoofd, met haar Meiden en Schoonmaaksters aan de gladde kassen staat te boenen en te schrobben, is het of Janmaat den heelen orlement op het dek sleept. En zy leit my maar den Bybel voor myn neus, om te bewyzen, dat “die niet werkt, niet zal eten”, en daar durf ik niet tegen inleggen, want Salomon was een wys Koning, dien ik evenwel beklaag... als al die Wyven zo weergaas boven zyn hoofd geraboest en geschrobt hebben.’ ‘Raboesten’ en ‘ravotten’ zouden dan beide in verband moeten staan met het ofr. rabot, twist en ‘rabater’, lawaai maken. De overgang van de fra. ò tot oe komt o.a. ook voor in caboel, rioel, vitrioel, surcoet, coefer, etc. Salverda de GraveGa naar voetnoot6) neemt aan, dat men hier te doen heeft met een Fransen dialectischen overgang. In ieder geval is het merkwaardig, dat deze oe vooral in Zuid-Ned. dialecten voorkomt. Ook het bnw. en bijw. ‘raboest’ (met een afleiding ‘raboestig’) dat het W.N.T. in verband brengt met ‘rabauwsch’, woest, en fra. ‘robuste’, blijkt een woord te zijn uit Zuidbrab. en Vlaamse dial.; m.i. moet men verwantschap zoeken met bovengenoemde woorden. Ik ben er mij van bewust, dat een verklaring van ‘wildebras’ uit ‘wilde rabas’ een metatesis van r achter b noodzakelijk maakt, waar niet zo gemakkelijk een analoog voorbeeld van is te vinden. Onmogelijk komt mij die omzetting echter niet voor, daar de beginlettergreep van ‘rabas’ in de woordkoppeling reeds vroeg toonloos was geworden; ‘wild(e)r(e) bas’ kon door verplaatsing van de r achter de b worden tot ‘wilderbras’ en daarna worden vereenvoudigd tot ‘wildebras’ Ga naar voetnoot7). Tegelijkertijd sleet de betekenis van ‘spookduivel’ af tot die van ‘wilde ravottende jongen of meisje’. De metathesis verklaart tevens dat het woord ‘rabas’ na eeuwen slechts sporadisch werd teruggevonden, opgenomen als het was in ‘wildebras’. | |
[pagina 136]
| |
Liever dan bij Kalff en Roelvink in bovengenoemde citaten navolging of beïnvloeding van Wolff en Deken te veronderstellen, wil ik den nadruk leggen op het vermommende element in Kalffs beschrijving, die men onmiddellijk naast de bij Godefroy vermelde citaten kan plaatsen, wat betekenisinhoud betreft. Laat niet elke levende taal zich inspireren door de volkstaal? In syntactisch en semantisch opzicht staat het typisch-zuidelijke ‘wilde rabas’ te dicht bij ‘wildebras’ om verwantschap van beide uitdrukking niet waarschijnlijk te achten.
Gagny (S.O.) Frankrijk H.J. Vieu-Kuik |
|