Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 73
(1955)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
ButertierIn overeenstemming met het prijzenswaardige - ofschoon soms gevaarlijke - streven der redactie naar een moderne, aansprekende woordvorm c.q. woordspelling, maar in het onderhavige geval mede onder invloed van een etymologisch apriorisme heeft WNT uit een aantal 16de- en vroeg-17de-eeuwse plaatsen met butertier en lemma buitentiere geconstrueerd, dat om verschillende redenen kritiek uitlokt. Allereerst is die vorm buitentiere afgezien van Kiliaen's buytentier/buyter-tier. Fland. Immodestus, inconueniens, indecens, petulans, & Immodestè, indecenter, petulanter, praeter modum & rationem nergens aangetroffen. Authentiek zijn alleen butertier, buytertier, butertiere, buuterthiere, buuterthieren, buytertieren. Indien Kiliaen de auctor intellectualis is van het artikel buitentiere in WNT, dan heeft men helaas een verkeerde leidsman gevolgd. Niet alleen de dilettantisch-etymologische of volksetymologische lemma-vorm, maar ook de opgegeven betekenissen tonen duidelijk aan, dat Kiliaen het woord niet of nauwelijks heeft gekend. Zowel de redacteur van buitentiere als die van putertier, resp. J.W. Muller en J.H. van Lessen, willen butertier (d.w.z. het zogenaamde buitentiere) scheiden van putertier. ‘Van eene verbastering uit of verwarring met mnl. putertiere kan kwalijk sprake zijn. Het woord beteekent naar zijne afleiding: Buiten de orde en de maat gaande, hetzelfde als Buitensporig’, aldus Muller. J.H. van Lessen verklaart zich daarmee accoord: ‘Het naast putertier in de 16de en 17de E. voorkomende butertier is onafhankelijk er van gevormd; het beteekent ook iets anders dan putertier’ schrijft zij in de Opm. achter het artikel putertier. Deze opvatting is onhoudbaar en wel om twee redenen, een etymologische en een lexicologische. De aandachtige lezer zal opgemerkt hebben, dat Muller met een nieuwe betekenis van tier(e) voor de dag is gekomen, t.w. ‘orde’ of ‘maat’. Welnu, tier(e) is niet en nooit = orde of maat, maar in genitiefverbindingen als hoedanig wij er hier een voor ons hebben uitsluitend = aard. Maar die genitiefverbindingen met tier(e) als | |
[pagina 128]
| |
tweede lid hebben ook nimmer een voorzetsel als eerste lid. Ze kùnnen dit trouwens niet hebben, Verdam heeft er in MnlW i.v. Tiere (2e art.) nog al wat opgesomd; hij noemt goedertieren, quadertieren, putertieren, argertiere(n), alretiere(n), andertiere(n), enigertiere, geenretieren, menigertiere(n), tweertiere, welkertiere, velertiere, armertiere. Ik heb er misschien een overgeslagen en mogelijk hebben er ook meer bestaan dan Verdam geeft, maar de lijst is groot genoeg om te doen inzien, dat woorden als buitentiere - wat we dan zouden moeten verstaan als ‘buiten den tiere’ (zie WNT i.v. Buiten, bet. 36) - niet anders zijn dan studeerkamerconstructies. Hoe butertier dan wèl begrepen moet worden, zullen we straks zien. Zoals gezegd maakt WNT een scherpe scheiding tussen de betekenissen van butertier en putertier. Het eerste zou betekenen ‘buitensporig, buitenmate’, het laatste ‘zedelijk verdorven, slecht, enz. enz.’ Hoe ver het gesignaleerde apriorisme in het onderhavige geval is gegaan, leert de aandachtige lezing der citaten, die de gegeven betekenissen zouden moeten steunen. Welnu, in geen der drie aanhalingen sub I) betekent butertier buitensporig. In de eerste, uit Van Mander Olijfb. 80 [ca 1605]: Hun tyranny was groot en buytertier
zullen we naar alle waarschijnlijkheid te doen hebben met ‘hardvochtig, wreed’ (vg. bet. 2 van putertier in Mnl W en bet. A, 3 van putertier in WNT); in de tweede uit Van Vloten Ned. Geschiedz. 1, 211 [ca 1540]: Vrou Marie en hebt ghy (Gent) niet willen obediëren...
Dus buytertieren comt ghy in sneven.
Hadt ghy begheerte en transpoort willen gheven,
So hadt ghy meughen al 't uwe behouwen,
is buytertieren = onhandelbaar, weerspannig (vg. Mnl W tap, bet. 2 en 3 en WNT tap, bet. A, 4). In de derde tenslotte, uit Van Mander Gulden Harpe 41 [1595]: Als wy veel scheydens overlegghen,
Een scheyden buytertıer
Werdet voor haer, die men sal segghen
Gaet in dat helsche vyer,
| |
[pagina 129]
| |
is buytertier = ongelukkig, ellendig, rampzalig (vgl. Mnl W tap, bet. 5 en WNT tap, bet. A, 5), zoals ook in Lawet Verlooren Zoone II, 136 [1583]: Nu gaen ick logieren // metten verckens int veldt.
Ach, van honghere / zoo en weet ick wat verzieren
Zeer quaelcke buuterthieren // zoo bem ick ghesteldt.
Van de vier onder de bet. II (‘Buitenmate’) geplaatste aanhalingen, zijn er twee, waarin butertiere voorafgegaan wordt door fel. Het zijn De Castelein, Bal. 25 [1521]: Oyt waerdy t'onswaert naer u maniere
Fel butertiere, ende vol tyranschepen
en Const v. Rhetor. 59 [1548]: Zomtijd moet een sprake vallen amorues,
Dan beleedt mense weder orguilues
Fel buterthiere, tot tspels ghevouchten;
Dezelfde combinatie treft men aan bij putertier (zie Mnl W i.v. sub bet. 1). Ik ben mèt Verdam geneigd in fel een bijwoord van graad te zien en butertiere op te vatten als ‘slecht, gemeen, boosaardig’, maar ik geef toe, dat men ook omgekeerd in butertiere een bijwoord van graad zou kunnen herkennen. Men zou natuurlijk tot het laatste eerder overhellen, indien de bet. ‘buitenmate’ door een flink aantal citaten werd gesteund, terwijl die van ‘slecht, gemeen, boosaardig’ niet van elders werd bevestigd. Maar zo staan de zaken niet. Ik heb voor de laatstgenoemde betekenis althans één onwraakbare getuige, t.w. het Schaeckberd van De Castelein in zijn Const v. Rhetor. t.o. bl. 224 [1548]: Hoe quaed hoe butertier
Elck moet doordeel verweeruen,
terwijl ‘buitenmate’ slechts gesteund wordt door twee dubieuze plaatsen. Want zowel in Ed. de Dene Testament 64b [ca 1560]: Tkyndt had hem wel willen waermen
Het woeyer inne (t.w. in de Stal) butertier,
| |
[pagina 130]
| |
als in de Nederd. Helicon 310 [1610]: D'welck mijnen sin beroert heeft buytertier,
lijkt het geenszins denkbeeldig, dat butertier = op een onaangename of afschuwelijke wijze. Maar ook indien wij in de laatste citaten butertier vertalen met ‘buitenmate’, dan wettigt dit volstrekt niet de scheiding, die WNT tussen butertier en putertier heeft aangebracht. Immers enerzijds kent ook putertier een dergelijke betekenis (zie Mnl W i.v., bet. 5, inz. de aanh. uit Sacr. v.d. Nyeuwervaert) en anderzijds staan naast die betekenis ‘buitenmate’ (die exclusief gebonden is aan het gebruik als bijwoord) een zestal andere, die op één na dezelfde zijn, als die Mnl W en WNT voor putertier opgeven. Het zijn behalve de reeds besprokene (1. gemeen, slecht, boosaardig, 2. onhandelbaar, weerspannig, 3. hardvochtig, wreed, 4. ongelukkig, ellendig, rampzalig): 5. zinnelijk, wulps, in Lawet Verlooren Zoone I, 907 [1583]: Ach eedel balsamier, // tvier
Der liefden butertier // schier / maeckt groote smerte,
met de variant ‘verdorven, onnatuurlijk, pervers’ ald. 310: Ende omdat niet en lieten
De Zodomiten haer zondighen buuterhiere // zwaer,
welke betekenis wij terugvinden onder de aanhalingen in Mnl W en WNT i.v. putertier sub bet. 1Ga naar voetnoot1) en 6. buiten zichzelf, razend, woedend, in Lawet Judich 930 [1577]: Hy dit hoorende // wiert haestelicken butertiere,
een betekenis, die ik niet precies zo in de woordenboeken terugvond, maar die feitelijk toch ook weer zonder veel moeite onder Verdam's bet. 3 zou kunnen worden gerangschikt. | |
[pagina 131]
| |
Het zal langzamerhand duidelijk geworden zijn, waar ik heen wil, opheffing van de scheiding tussen butertier en putertier. Ik zou daartoe nog kunnen wijzen op de vormen butertierich (naast putertierich) en butertierlijck (naast putertierlijck), maar dit zou mij te ver voeren en is, naar ik meen, ook niet meer nodig. Ik wil al de afleidingen en bijvormen (w.o. ook het ww verbutertieren) hier liever onbesproken laten. Maar wel moet ik nog even op de merkwaardige omstandigheid wijzen, dat de redacteuren van WNT het chronologische en het dialectologische argument buiten hun beschouwingen hebben gelaten. Wat het eerste aangaat, butertier blijkt duidelijk secundair te zijn, als men ziet, dat het voor het eerst in 16e-eeuwse rederijkersteksten wordt aangetroffen, terwijl putertier om zo te zeggen zo oud is als het middelnederlands zelf. Maar als dan butertier is ontstaan uit putertier, hoe die overgang van p naar b te verklaren? Kan de dialectologie ons hier helpen? Butertier wordt uitsluitend aangetroffen bij Zuidnederlandse rederijkers en als ik ze goed heb geteld, komen ze allen uit West- of Oostvlaanderen. Maar van een klankovergang of klankwisseling daar, die in ons geval van toepassing zou zijn, is mij niets bekend. Blijft dus over naar een andere verklaring te zoeken. En die kan, geloof ik, geen andere zijn dan de volksetymologische. Ik stel me dan voor, dat het eerste lid van putertier niet meer is begrepen. Indien het woord putertier zelf al niet aan het uitsterven was, dan toch zeker het bnw pute. Verdam geeft feitelijk maar één overtuigend citaat: ‘Die gene die wilt sijn ende van puter naturen’ (Pelgrimage 113b, in Mnl W i.v., 2e art.). Het eerste lid puter werd op een goede dag als buter in de zin van buiter begrepen. Dit was mogelijk, omdat reeds in het mnl. buter = buiten voorkwam en wordt bevestigd door twee hierboven al geconstateerde feiten: 1. de spelling buytertier(en) en 2. de betekenis ‘buitenmate’, ofschoon enerzijds daartegenover terughoudendheid geboden blijft en anderzijds moet worden gerealiseerd, dat ook reeds voor putertier dezelfde of een soortgelijke betekenis zou kunnen worden aangenomen. J.J. Mak |
|