Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 69-70
(1952)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
Sparsa (IVGa naar voetnoot1)Alias. Als znw. gebruikt betekent dit woord volgens het WNT II, 140: ‘iemand met wien men schertst of om wien men lacht; maar in bijzondere toepassing gezegd van een knaap, die aardige grappen weet uit te voeren: een snaak, een schalk, een guit, een platje. In de gemeenzame spreektaal’. Er volgen dan enige bewijsplaatsen uit de 19de eeuw. Het Suppl. I, 915 voegt aan dit derde artikel Alias alleen nog toe, dat men het woord dialectisch in Groningen kent in de zin van: ‘plager’. Nu is het misschien niet onaardig er op te wijzen, dat de term alias in de bovenvermelde betekenis ‘in de gemeenzame spreektaal’ reeds voorkomt op het einde der 17de eeuw. In het grote werk van Nicolaas Witsen Noord en Oost Tartaryen leest men op blz. 742b: ‘Men vind op Seilon, zeker slag van Olyphanten, die by de Nederlanders worden genaemt Alias, zoo Mannekens als Wyfjes, deze zijn van een byzonderen aert, hebben nimmer Tanden; zijn niet zoo gewilt als de andere Olyphanten, om dat van min schoone gedaente zijn’. De betekenis zal hier zijn: ‘iemand om wien men lacht, een raar schepsel, immers afwijkend van het gewone type’.
Been voor ‘voet’ wordt volgens Van Ginneken in zijn verhandeling Ras en TaalGa naar voetnoot2), blz. 178 in een groot deel van het Westen van ons land ‘van Texel tot in Utrecht, Soest en Westvoorne’ gezegd. Hij verwees voor deze uitspraak naar Winklers Vertalingen van den Verloren Zoon, waar men voor het zinnetje ‘Geef hem schoenen aan de voeten’ in het bovengenoemde gebied steeds weer zegt: ‘Geef hem schoenen aan de been’. Dat dit verschijnsel ook nog zuidelijker dan West-Voorne in onze kuststreek voorkomt, bewijst de volgende aanhaling uit het boek getiteld Het oude Huis en wij door N. Basenau-Goemans (Amsterdam 1941), welk oude huis zich te Goes bevond, in | |
[pagina 277]
| |
welke plaats met haar Zuidbevelandse omgeving het verhaal zich dan ook afspeelt. Men leest daar op blz. 122: ‘Grootmoeder had een klein dienstmeisje.... Zij heette Leentje en zei altijd wanneer Tine binnen kwam: “Eerst beenen vegen!” en dat vond Tine altijd weer even gek, want hoe moest zij nou haar beenen vegen? Leentje wist zeker niet dat de menschen ook voeten hadden’. Het schijnt dus ook Zeeuws te zijn. Uit het feit, dat ditzelfde eigenaardige verschijnsel t.w. het gebruik van ‘been’ voor ‘voet’ zich ook voordoet ‘door heel Oostduitschland tot in Thuringen’, waar men voor het zinnetje ‘Mijn voeten doen pijn’ zegt: ‘Meine Beine thun Weh’, en voorts ‘vanaf het Rothaargebergte en het Sauerland tot aan den Rijn’, concludeert Van Ginneken: ‘De geheele Bein-been supplementeering voor voet is een Slavisme zoowel in het Oostduitsch en Rijnduitsch als in ons Hollandsch idioom’. En hij meent dat argument nog te kunnen versterken door op blz. 186 een uitgestrekt gebied van Zuidduitse dialecten te noemen, waarin men omgekeerd ‘fusz’ voor ‘bein’ zegt. In dit verband wil ik er hier even als tegenstelling op wijzen, dat alle Slavische talen niet alleen één woord voor ‘voet’ en ‘been’ gebruiken (nl. het woord voor ‘voet’, slav. noga, opruis. nage, lit. nagà ‘hoef’, welk woord oorspr. een collectieve plur. is voor de gezamenlijke nagels), maar ook één woord voor ‘hand’ en ‘arm’. Het woord voor ‘hand’ (b.v. russ. ruka) wordt ook voor ‘arm’ gebezigd en zo luidt het woord voor ‘mouw, hd. ärmel’ dan ook b.v. in het Russisch rukav. Dit parallelle Slavische verschijnsel nu is mij noch in Duitse, noch in Nederlandse dialecten bekend.
Bonten blauw, inzonderheid in de verbinding bont en blauw slaan, gaat op de oude Germaanse rechtsterm bloed(ig) en blauw terug, zoals ik in Ts 45, blz. 60-69 heb trachten aan te tonen. In datzelfde opstel (blz. 65 en 67) haalde ik een Latijns stuk van het jaar 1292 uit het Hamburger Urkundenbuch aan, waarin deze begrippen worden weergegeven door sanguinis effusio en livor, terwijl ik er tevens op wees (blz. 67), dat dezelfde tegenstelling ook in het oude Russische recht wordt aangetroffen tussen krowaw (bloedig) en sin (blauw). | |
[pagina 278]
| |
Wat het eerste, de Latijnse termen, betreft, denkt men hier onwillekeurig aan de versregels in het begin van het patriottische jeugdgedicht All' Italia (ao. 1818) van de Italiaanse dichter Giacomo Leopardi, waar hij zijn beklagenswaardige vaderland vergelijkt met een ‘formosissima donna’, ‘nuda la fronte’ en ‘nudo il petto’: Oimè quante ferite,
Che lividor, che sangue!
En wat het tweede aangaat, wordt de formule krowaw ili sin niet alleen in het oude Russische recht, maar ook in Poolse beëdigde verklaringen voor het gerecht uit de 15de en 16de eeuw aangetroffen. Uit de talrijke voorbeelden, die men daarvan vindt in het werk van Kuraszkiewicz en Wolff, getiteld Zapiski i Roty Polskie XV-XVI wieku z ksiąg sądowych ziemi warszawskiejGa naar voetnoot3) (Poolse optekeningen en eedformules van de 15de en 16de eeuw uit de gerechtsboeken van het Warschause gebied), wil ik er slechts één aanhalen nl. no. 1991 (ao. 1508): ‘Jako... zadał mv oszm Ran pyancz krwavych... y thrzy szyne... thako my pomoszy bog y szwyathy krzysz’ (Zoals... hij hem toebracht acht wonden, vijf bloedige... en drie blauwe... Zo helpe mij God en het Heilige Kruis). In enkele dezer beëdigde verklaringen vindt men in plaats van rana krwava (bloedige wond): rana othphorzona (open wond), b.v. in no. 2948 (ao. 1470) en no. 3057 (ao. 1472).
Dirker in de bet. ‘valse sleutel, loper’, eenmaal aangetroffen in de werken van Van Halmael, dus omstreeks 1700, is niet, zoals men in het WNT III, 2646 leest: ‘blijkbaar eene soort van vertaling van hd. dietrich’, doch veeleer rechtstreeks ontleend aan nd. (Breems) dierker, dat er uitziet als een nomen agentis bij het ww. nd. dierken: ‘ein schloss mit einem dieterich aufschliessen’, hd. dieterichen (DW II, 1146). Evenals dit laatste een afleiding is van dieterich, zo zal nd. dierken een afleiding zijn van een ouder nd. dierk, waaraan de. dirik, dirk en zwe. dyrk moeten zijn ontleend. Men heeft hier met de mans- | |
[pagina 279]
| |
naam Dirk (Diederik) te doen, die als zeer gewone, vertrouwelijke en geliefde voornaam in de dieventaal voor dat onontbeerlijke instrument werd en wordt gebezigd. Aan hd. dietrich zijn ontleend po. wytrych, waaruit weer lit. witrikis, en de Sloveense verbastering veternik. Trouwens ook lit. witrikis is verder verbasterd over witrikas en witrakas tot witraktis, door bijgedachte aan het Litause woord voor ‘sleutel’: raktas. Zoals men in het DW II, 1145 kan lezen wordt in het Nederduits voor een loper of valse sleutel ook wel de benaming peterken gebruikt, een begrijpelijke naam als men denkt aan Petrus als degene die met zijn sleutel de deur van de hemel opent. Volgens Kluge is in Duitsland bovendien de naam Klaus (Klöschen), de familiare afkorting van de voornaam Nikolaus, in dezelfde zin bekend. En een vierde dergelijke benaming in dit verband is russ. fomka, het diminutieve hypokoristikon van de mansvoornaam Foma d.i. Thomas. Tenslotte zij hier nog gewezen op het Italiaanse woord voor een loper of valse sleutel t.w. grimaldello, een diminutief hypokoristikon van de verbasterde naam van de Italiaanse volksheld Garibaldi (Meyer-Lübke REW3 no. 3688). Is deze benaming jong, hd. diet(e)rich is reeds sedert de 15de eeuw bekend.
Duin. In het MnlW II, 463 schrijft Verdam: ‘De meening van Kluge, dat het woord zich van uit het Engelsch over het vasteland van West-Europa zou hebben verspreid, wordt door de oudheid van het mnl. woord weersproken’. Mnl. dunen komt dan ook reeds in de 13de eeuw voor; onder de aanhalingen in het MnlW staat er een gedateerd op het jaar 1229. Het woord is in onze streken evenwel nog ouder. Een bewijsplaats, die men ongetwijfeld wegens de vorm van het woord Oudnederlands zou kunnen noemen, vindt men in de Vita Willibrordi van de abt Thiofried van Echternach, die in 1110 overleed en die na 1083 op Walcheren is geweest, waar hij zelf een legende omtrent Willebrord moet hebben gehoord, die P. Willibrord Lampen O.F.M. in de Bijdragen tot de geschiedenis van het bisdom Haarlem 39, blz. 23 onder de titel Uit de oudste kerkelijke geschiedenis van Walcheren als volgt weergeeft, gedeeltelijk met de Latijnse tekst van de Vita Willi- | |
[pagina 280]
| |
brordi: ‘De zee heeft meermalen op het eiland (Walcheren) groote schade aangericht door overstroomingen, maar door de verdienste van Willibrord maakte God hieraan een einde, want met zijn reisstok trok de Heilige ‘juxta commune totius provinciae testimonium’ een grenslijn en stelde de zee aldus ‘metam et terminum’. Uit dit spoor van Willibrords staf rezen nu hoopen zand omhoog: ‘quam congestionem sua lingua dunon appellant indigenae maritimi’. Hiermede is, dunkt mij, een nieuw Oudnederlands woord uit het laatst der 11de eeuw aan de zo schrale oogst van Oudnederlandse woorden toegevoegd.
Jaguar. Van deze benaming van de luipaard van Amerika, Felis onca L., geeft het WNT VII, 147 als oudste aanhaling een citaat uit Meyer, De Boekanier (ao. 1840). Vermoedelijk komt het woord in Nederlandse geschriften al wel eerder voor, maar in onze 17de-eeuwse reisverhalen vindt men het dier meestal met de algemene naam van ‘tijger’ aangeduid (zie WNT XVII, 85 en vgl. iets dergelijks beneden bij Zebra). In het Engels is de naam echter volgens de NED reeds in 1604 opgetekend. En nu is het merkwaardig, dat Van Linschoten in zijn Beschryvinge van America (W. der Linschoten-Ver. 39, blz. 133), dus in het jaar 1595 of 1596, de naam ook reeds vermeldt, zij het in een verbasterde vorm, die hij in zijn Franse voorbeeld vond: ‘Van sommighe groote beesten... van Brasilien. ... Noch soo is in dit landt een ander vreemt dier, Ian-ovare gheheeten, alleen door het roof hem onderhoudende’. Er volgt dan een uitvoerige beschrijving van de jaguar, dit alles ontleend aan de Latijnse uitgave van De Bry (ao. 1592) van het Franse werk van Jean de Léry, Voyage au Brésil (ao. 1580). In de Dictionnaire Général van Hatzfeld-Darmesteter vindt men het oorspronkelijke Franse citaat: ‘Une beste ravissante que les sauvages appellent jan-ou-are’. Voor dit jan-ou-are is wel voorgesteld te lezen jau-ou-are. Volgens Jules de Lattre, De invloed van het Spaans en het Portugees op de Westeuropese talenGa naar voetnoot4), blz. 9, zou het woord het eerst in 1575 in het Frans zijn aangetroffen in de nog meer verbasterde vorm Iarnare. Over de oorsprong van dit Amerikaanse woord | |
[pagina 281]
| |
jaguar zie men Lokotsch, Etym. Wtb. der Amerikanischen (Indianischen) Wörter im Deutschen, no. 47.
Kalkoen. Deze vogelnaam wordt beschouwd als te zijn ontstaan uit kalkoense haan (of hen), waarin men een verbastering ziet van kalekoetse (kalikoetse) haan (of hen), zie Franck-v. Wijk en het WNT. De oudste bewijsplaats, die het WNT VII, 1001 geeft, is uit Junius' Nomenclator (ao. 1567): ‘Calcoensche oft Turcksche henne’, vgl. Plantijn (o. 1573): ‘Een Callecoetsche hinne’ en Kiliaen (ao 1574): ‘Kalkoenschen, oft Kalekutschen haen’. Met Kalekut is niet bedoeld CalcuttaGa naar voetnoot5), zoals men vaak verkeerdelijk meent (ook Franck-v. Wijk), maar Calecoet (of Calicoet)Ga naar voetnoot6) aan de kust van Malabar (Z.W. kust van Indië), waar Vasco da Gama in Mei 1498 het eerst landde. In het oudste geschrift, dat ons van deze eerste reis van de Portugezen naar Indië is bewaard, het Roteiro (ed. Porto 1838), dat door iemand van de bemanning moet zijn opgesteld, vindt men de plaatsnaam als Qualecut en Calecut geschreven. Is het nu niet merkwaardig, dat men reeds luttele jaren, ja bijna onmiddellijk daarna in Nederlandse geschriften naast Calicut de vorm Calcoen heeft gebezigd? Ik heb hier het oog op twee incunabelen, beschreven in W. Nyhoff en M.E. Kronenberg, Ned. Bibliographie van 1500-1540, uit het eerste decennium der 16de eeuw, de nrs 514 (gedrukt te Antwerpen omstreeks 1504) en 1800 (gedrukt te Antwerpen bij Jan van Doesborch in Dec. 1508). De eerste incunabel bevat het verhaal van de tweede reis van Vasco da Gama naar Calicoet (niet naar Calcutta zoals de bewerkers menen). Op blz. 1b nu leest men: ‘DIt is die reyse die een man self bescreuen he ‖ uer (sic) die seylde mit ‖ lxx scepē wt die riuier vā ‖ lisboen in poertegael na Calcoen in Indien en̄ ge ‖ schiede int iaer xv C en̄ een...’ De tweede incunabel heeft op blz. 1a: ‘Die reyse vā Lissebone om te varē na dat eylādt ‖ Naguaria in groot Indien gheleghen ‖ voor bi Callicuten en̄ Gutschï dair ‖ dye stapel is vander speceriē’. En op blz. 5a: ‘Die reyse van Indien, van Calcoenē, en̄ vādē Nyeuwē ‖ landë de doen geuondē | |
[pagina 282]
| |
warē geschyet Int iaer ons herē ‖ M vijfhondert in die maent van meerte ‖’ Dit zeer vroege voorkomen van de naam Calcoen zou misschien onwillekeurig tot de vraag kunnen leiden, of de vogelnaam kalkoen ook niet rechtstreeks uit de plaatsnaam Calcoen afkomstig zou kunnen zijn op de wijze zoals de Portugese benaming van deze vogel t.w. perú, vr. perua, rechtstreeks uit de landnaam Peru schijnt te zijn ontstaan. Men zie b.v. het wdb. van Alewyn en Collé: ‘Perú Een Pauw [vgl. de Spaanse naam van de kalkoen pavo, vr. pava], zynde een Indiaansche voogel’. Reeds bij Houwaert (± 1580) vindt men ook de enkele naam calicoet in de vorm calcoot (WNT VII, 996). In hetzelfde geval als bij ndl. kalkoen verkeert men bij eng. turkey, dat men van turkey cock (hen) afleidt, terwijl ook deze vormen nagenoeg gelijktijdig voorkomen: volgens de NED in het midden der 16e eeuw. Toch is deze gissing niet zeer waarschijnlijk als men ook de namen in andere talen vergelijkt. De kalkoen, die in 1524 voor het eerst uit Florida naar Europa werd overgebracht, is in de Europese talen naar vele landen genoemd. Afkomstig uit Midden-Amerika (vanwaar port. perú), dat men vroeger W.-Indië noemde of eenvoudig Indië (vanwaar lat. gallus indicus), werd de vogel door de laatste algemene benaming verkeerdelijk als een Oost-Indisch dier beschouwd, met name uit Calicoet, waar de Portugezen Indië het eerst bereikten, afkomstig. En, evenals de Zigeuners, die uit Voor-Indië kwamen, in enige Europese talen de naam van Egyptenaren dragen (eng. gipsy, sp. gitano), zo is ook de naam van de kalkoen in sommige talen van de Arabisch-Turkse naam van Egypte (misr) afgeleid. En Egypte was Turks gebied, vanwaar eng. turkey. De benaming van Indische vogel is het meest algemeen: fr. coq d'Inde, vanwaar dinde en dindon, ital. gallo d'India, russ. indejskij petuch, turks tawuk hindi of hind tawugi. Uit lat. (gallus) indicus ontstond po. indyk, dial. jędyk, jędor, jendor (naar gąsior: ganzerik). Het Russ. kent verder nog indjuk en indejka, het Servisch indijot naast indijun enz. De bovengenoemde Arabisch-Turkse naam van Egypte vindt men | |
[pagina 283]
| |
in turks tawuk misri, van welk laatste woord bulg. mesirjak en serv. misirka zijn afgeleid. De Duitsers noemen de vogel truthahn (-henne) naar het geluid dat hij maakt; daarnaast kende men vroeger ook kalekutischer, indischer, türkischer hahn naast kalekut en indianer. Uiteraard zijn deze opsommingen niet volledig. Kalmerpeer. In de 58ste jaargang van dit tijdschrift (blz. 61-64) opperde ik de gissing ‘dat de zoogenoemde Kalmerpeer afkomstig zou kunnen zijn uit het Kulmerland aan de Wijsel met uitvoer over Dantzig (vgl. Dantziger peer), waarbij dan het verschil in vocalisme in het bijvoeglijk naamwoord te verklaren zou zijn door bemiddeling van een der oude bijvormen, hetzij van Kolmer, hetzij van Kölmer’. Maar in Ts. 62, blz. 50-51, meende ik ‘den oorsprong der benaming van de Poolsche Kalmerpeer voorzichtigheidshalve evenwel voorloopig nog in 't midden (te moeten) laten’ op grond van de naam van het plaatsje Kolmar in Polen, dat echter niet aan de Wijsel ligt, maar veel westelijker, een eind ten Z.W. van Kulm en het Kulmerland, en ik meende er daar bovendien op te moeten wijzen dat deze officiële Duitse naam pas sedert 1877 in gebruik is gekomen voor de oude Poolse naam Chodziez, verduitst Chodziesen, dus vermoedelijk in de 18de eeuw nog niet bestond. Thans geloof ik dan ook mijn oorspronkelijke gissing te kunnen handhaven en wel op grond van een 16de-eeuwse beschrijving van Polen, weergegeven in het boek over de cultuur van Polen van Kazimierz Hartleb (Kultura Polski, blz. 24): ‘Rodzą się (w Polsce) doskonałe... gruszki, w szczególności na prawym brzegu Wisły, około Krakowa, Sandomierza, Warszawy, takze w okolicach Torunia, Gdańska i Frauenberga’ (Er groeien (in Polen) heerlijke... peren, in 't bijzonder op de rechteroever van de Wijsel, rondom Krakau, Sandomir, Warschau, ook in de omstreken van Thorn, Danzig en Frauenberg). In de omstreken van Thorn d.i. in het Kulmerland ten zuiden van Kulm, alles aan de Wijsel, terwijl het door mij hier nu definitief verworpen Kolmar aan de spoorlijn Posen-Schneidemühl (po. Poznań-Piła) ligt. En tevens blijkt uit de aanhaling, dat de Danziger peer uit de omstreken van Danzig afkomstig was en haar naam niet droeg, zoals ik aanvankelijk meende, naar de ‘uitvoer over Danzig’. | |
[pagina 284]
| |
Klapbes. Het WNT geeft van deze benaming der kruisbes geen oudere bewijsplaatsen dan uit de 19de eeuw. Het woord was evenwel reeds in de 16de eeuw gebruikelijk zoals blijkt uit de Beschryvinge van America door Van Linschoten, waar men in de beschrijving van Florida leest: ‘Oock zijn daer... sommighe seer cleyne ronde besekens, lieflijck van smaeck, onse Clappe besien niet ongelijck’ (W. der Linschoten-Ver. 39, blz. 58).
Mazurka, de naam van de bekende Poolse dans, is eigenlijk, zoals men in het WNT (IX, 325) en Franck-v. Wijk kan lezen, de gen.-acc. vorm van het woord mazurek, dat een verkleinvorm is van mazur, een Poolse volksnaam t.w. een man uit Mazovië. Inderdaad zijn in het Pools mazurek en mazur de namen van de dans en dienen de gen.-acc. vormen mazurka en mazura steeds als object bij ww. die ‘dansen’ of ‘spelen in de zin van muziek maken’ betekenen, dus: tańczyć, grać, świsnąć mazurkaGa naar voetnoot7): de mazurek dansen, spelen, fluiten. En aangezien het woord op deze wijze als object gebezigd veel meer voorkomt dan in de eerste naamval, is in de Europese talen mazurka de geijkte vorm geworden; zelfs in het Tsjechisch, dat het Pools taalkundig het naast staat, is mazurka volgens het wdb. van Váša en Trávníček gewoner dan mazurek en mazur. Constateren wij curiositatis causa, dat het Suppl. op het Kunstwdb. van P. Weiland (ao. 1832) de oorspronkelijke vorm ‘masure, ... eene dansmelodie der Polen in ¾ maat’ nog schijnt te hebben bewaard. Men kan nu de vraag stellen: in de taal van welk volk is mazurka het eerst de naam van de dans geworden tegenover po. mazurek? Het antwoord op deze vraag zal hoogstwaarschijnlijk moeten luiden: in het Russisch. Want de Russen namen de vorm mazurka, die zij de Polen het meest hoorden gebruiken, over en zij moesten er in hun eigen taal wel een nom. sing. van een vr. woord mazurka in zien (acc. mazurku). Het Russische woordenboek der Akademie VI, 49 geeft als oudste plaats een aanhaling uit een gedicht van Deržavin uit het jaar 1795: Gotov'sja propljasat' mazurku
Kak legkij, rezvyj veterok.
| |
[pagina 285]
| |
(Maak je op om de mazurka te dansen als een licht, dartel windje). En zo kon de Engelsman T. Creevy in 1818 uit Rusland schrijven: ‘My delight was to see the Mizurko danced by Madame Suwarrow and her brother the Prince Nariskin’. Dit is de oudste bewijsplaats in de NED, waar de naam van de dans echter foutief wordt verklaard t.w. geïdentificeerd wordt met po. mazurka: ‘woman of the Polish province Mazovia’, dus ten onrechte beschouwd wordt als de vr. vorm naast mazur: ‘man uit Mazovië’.
Meubel ‘in toepassing op een persoon bij een stuk huisraad vergeleken’ wordt in het WNT IX, 642 door een zestal citaten geïllustreerd, waarin meubel steeds van een bnw. is voorzien, inzonderheid in verbindingen als: een onnut, een lastig, een hinderlijk meubel, waarnaast (in toepassing op een vrouw of meisje): dat vreemde meubel, een haastig meubeltje, en ten slotte de volgende aanhaling uit Fokke, Verz. W. 10, 36: ‘Zij (t.w. de plebejers te Rome) vonden... dat ze somtijds heel noodige meubelen waren’. In het Duits is dit gebruik ook niet onbekend, immers in het DW VI, 2434 leest men: ‘einen alten dem hause treuen diener oder solche dienerin nennen wir scherzhaft ein altes hausmöbel’. Het komt mij voor, dat dit eigenaardige gebruik van het woord meubel, althans in onze taal en ook wel in het Duits, is ontstaan onder invloed van het Frans, waar het ouder is. De auteurs van de citaten in het WNT, te beginnen met de dames Wolff en Deken en eindigende met Busken Huet, waartussen dan in de chronologische volgorde Arend Fokke Simonsz en Jacob van Lennep staan, hebben allen in hun leven min of meer de invloed der Franse cultuur ondergaan. Bij Littré 3, 549a nu vindt men reeds de volgende aanhaling uit La Bruyère xi: ‘Antagoras..., vieil meuble de ruelles où il parle procès et dit des nouvelles’. In de Dictionnaire Général van Hatzfeld-Darmesteter wordt deze ‘par plaisanterie’ gebezigde uitdrukking meuble de ruelles verklaard als ‘personne qui fréquente assidûment les ruelles’. Dit oude straatmeubel uit de 17de eeuw vormt een aardige pendant met het zeker jongere, 19de-eeuwse ‘altes hausmöbel’ in het DW. Littré geeft nog een tweede aanhaling (Hamilton, Gramm. 9): ‘Il lui dit | |
[pagina 286]
| |
[à un homme qui voulait une femme de la cour] qu'une fille élevée à la cour était un terrible meuble pour la campagne’. Men vindt het woord meubel in deze zin, behalve in het Frans, ook in andere Romaanse talen gebezigd, b.v. in het Italiaans. In het bekende geschrift van Silvio Pellico Le mie prigioni vertelt de auteur in het 95ste hoofdstuk, hoe hij, op de 7de September 1830 in een herberg te Brescia aangekomen, op het horen van zijn naam zijn incognito bewaart en, alsof Silvio Pellico een ander persoon was dan hij zelf, tot de cameriere zegt: ‘Ah! Silvio Pellico? Mi pare d'aver inteso a nominarlo. Non è quel cattivo mobile che fu condannato a morte e poi a carcere duro, otto o nove anni sono?’... (Il cameriere) se n'andò borbottando: ‘Cattivo mobile?’ Hier wordt onverbloemd cattivo mobile ‘slecht meubel’ gezegd, maar gewoonlijk bezigen de Italianen hiervoor het euphemisme buon of bel mobile ‘goed’ of ‘mooi meubel’. Zo heeft b.v. de Dictionnaire Italien-français van Melzi: ‘fig. (fam.) Bel mobile. Bonne pièce, mauvais garnement; et, pop. drôle de coco’, vgl. Rigutini-Bulle: ‘fig. u. iron. esser un buon (od. un bel) mobile, ein schöner Kerl, ein sauberes Pflänzchen sein’, waarbij verder ook nog ter illustratie van het gebruik de volgende zinsnede gevoegd staat: ‘Ha sposato quel bel mobile della signora Cecilia, er hat jene häszliche Person, die Frau Cäcilie, geheiratet’. In het Spaans vond ik het woord zonder bnw. gebezigd bij D. Vicente Salvá, Nuevo Diccionario Español-francés: ‘Es un mueble, il est nul; il n'est bon qu'à figurer comme un meuble’. Dit herinnert enigszins aan de definitie van Weiland: ‘Oneig. noemt men een nutteloos mensch, die anderen maar in den weg staat, een meubel’. Het Portugees bezigt, naar het schijnt, niet het woord movel, doch wel het synonieme traste behalve in de eig. bet. van ‘möbel, hausgerät’ ook in de oneig. van ‘taugenichts’ (Louise Ey, Taschenwtb.), vgl. het wdb. van Michaelis: ‘É forte traste, er is ein Taugenichts, ein Galgenstrick, ein mauvais sujet’.
Poedeljas. In het 15de hoofdstuk van Ferdinand Huyck door Mr. Jacob van Lennep slaakt Tante van Bempden tot Suzanna Huyck de verzuchting: ‘Wij hebben sedert de revocatie van het Edict (van | |
[pagina 287]
| |
Nantes) al genoeg Fransche poedeljassen in het land gekregen’. Dit woord poedeljas is hier blijkbaar een geringschattende benaming voor een Fransman en meer bepaaldelijk voor een Franse refugié. In het WNT wordt dit woord op verschillende manieren getracht te verklaren. Dr Beets in dl VII, 230, die het weergeeft door: ‘snoeshaan’, ziet er een Nederlands woord in, een samenstelling met jas ‘kledingstuk in toepassing op een persoon’ en plaatst het als zodanig tussen samenstellingen als fuifjas, grapjas en vechtjas. Of het eerste lid dan het znw. poedel is of wel de stam van het ww. poedelen wordt daar niet aangeroerd. Dr Van Lessen in dl XII, 2922 plaatst poedeljas onder de samenstellingen met het ww. poedelen (in de bet. van: in water plassen, flodderen, morsen), doch voegt daar aanstonds aan toe: ‘indien dit woord ten minste een samenst. is, zooals Dl VII, 230 is ondersteld. Men denkt echter onwillekeurig ook aan de verbastering van een Fransch woord op -asse (-ace), welke vormingen een geringschattende beteekenis kunnen hebben. ... Welk woord dan ten grondslag ligt, is echter niet te zeggen’. Aan deze laatste gedachtengang aanknopend heb ik zelf, in een elders gepubliceerde mededeling over de etymologie van het woord Schobbejak daarbij zijdelings ook poedeljas ter sprake brengendGa naar voetnoot8), de volgende gissing vragenderwijs geopperd: ‘Zou poedeljas, wanneer men aan een Fransch woord denkt, misschien niet veeleer de verbastering zijn van Fransch pouilleux (waaruit ook oud-Italiaansch pidoglioso): “vol luizen” en vandaar “luizenvent, haveloos persoon”, een in het verband van den tekst wellicht niet geheel onpassende benaming voor de tallooze uit hun vaderland verdreven en dientengevolge niet zelden berooide Franschen, die na de herroeping van het Edict van Nantes ons land overstroomden? Deze verbastering van pouilleux in poedeljas zou dan te vergelijken zijn met die van (po.) szuja in schuwjack en van doerak in doerjak’. De wetenschap dat deze gissing niet juist is en dat ook het woordenboeksartikel van Dr Van Lessen het juiste niet heeft getroffen, dank ik aan de kennis der Franse taal van wijlen Dr. J.C.A. Havinga, | |
[pagina 288]
| |
oud-leraar in het Frans aan de H.B.S. te Amersfoort. Poedeljas is een samenstelling van poedel en jas, het laatste woord in de door Dr Beets daaraan toegekende betekenis. En poedel is hier de vertaling van fr. barbet. Dit Franse woord heeft, zoals men in de Dictionnaire Général van Hatzfeld-Darmesteter kan lezen, twee zeer verschillende betekenissen die hier dooreenlopen, t.w. 1o. ‘Variété de chien, à long poil frisé, vulgairement appelé caniche’ en 2o. ‘Nom donné aux Vaudois réfugiés dans les montagnes du Dauphiné et du Piémont’. In het eerste geval is barbet een afleiding van fr. barbe; in het tweede is het dat ook, doch dit laatste woord barbe is: ‘emprunté du piémontais barba, proprt., barbe, et, fig. personne vénérable’ en vandaar de bet.: ‘ministre du culte chez les Vaudois’. Aangezien nu de barbets, de om hun geloof vervolgde Waldenzen, al spoedig in een kwade reuk kwamen te staan, voltrok zich geleidelijk de contaminatie met barbet: ‘poedel’. ‘Je ne veux plus servir ces sales barbets’ hoorde wijlen Dr. Peyrot, een voormalig rector van het gymnasium te Amersfoort en afstammeling van deze uitgeweken Protestanten, eens een dienstmeisje zeggen bij een familielid in Savoye. De poedel staat niet in hoog aanzien bij de Fransen: ‘crotté comme un barbet’ zegt men. En ook de Waldenzen staan of stonden niet in een goed blaadje, vandaar de betekenis bij uitbreiding van barbet: ‘Vaudois réfugié’ tot: ‘contrebandier des Alpes’.
Door een ringetje halen. Naar aanleiding van hetgeen ik over deze verbinding in Ts 62, blz. 213-214 te berde bracht, maakte wijlen Mevr. C. Weevers-de Graaff te Amersfoort mij opmerkzaam op de zeer fijn geweven Schotse Paisley-sjaals, die geïnspireerd zijn op de eeuwenoude beroemde Kasjmir-sjaals, gemaakt van de allerfijnste uitgezochte wol (onderwol) van de Kasjmir-geiten. Deze sjaals kunnen inderdaad door een ringetje worden gehaald. Zij verwees mij ter zake naar een boekje, getiteld The history and romance of the Paisley shawl, waarin onder meer het volgende te lezen staat: ‘During the Moghul dynasty the art of shawl weaving attained to a great excellence. The famous ring-shawls - a yard and a half square shawl, that could be passed through a finger ring - were first produced during this period. The Moghul emperors were very fond of these shawls, and did | |
[pagina 289]
| |
much to develop the industry’. Men zie verder het artikeltje van Mevr. Weevers in Hobby, tijdschrift voor verzamelaars, 3de jaargang, no. 1 (Oct. 1948), blz. 7b over Kasjmirsjaals en Paisleysjaals. In de NED, Suppl. vond ik nog vermeld: ‘ring velvet, velvet so fine that it is capable of being drawn through a ring’. Dat hiermede inderdaad een vingerring wordt bedoeld, zoals in het door mij in Ts. 62 aangehaalde citaat uit een Litaus sprookje, is nu wel duidelijk. Vanwaar kwam die vingerring in dat Litause sprookje? Uit Rusland? Want volgens het bovengenoemde Engelse boekje behoorden oudtijds de Russische edelen tot de grage afnemers van die fijne sjaals: ‘There are authentic records of the development of the shawl trade by the great Moghul emperors. Kashmir shawls formed the most precious part of the presents sent by the Moghul and Afghan kings to foreign courts. In Persian markets very high prices were paid for shawls by traders who supplied the Russian nobles’.
Tolk. Dit woord is tot dusverre nog niet in het mnl. aangewezen. Weliswaar komt het wel in de Teuthonista of Duytschlender (ao. 1477) voor in de vorm tolic, maar dit Nederrijnse wdb. van Gerard van der Schueren kan men eerder tot het Duitse taalgebied rekenen. Dit tolic komt overeen met mnd. tollik, tolk, evenals het vreemde synonieme talicksman met mnd. talickesman. Ongetwijfeld is ons woord tolk aan nd. tolk ontleend, dat reeds in het midden van de 13de eeuw in officiële stukken werd gebruikt. Slaat men het Mnd W van Schiller en Lübben op, dan vindt men daar het merendeel der bewijsplaatsen uit Lijfland afkomstig, te beginnen met: ‘Claus Cure, die tolk’ uit een Lijflandse oorkonde van 1253. Nu was Lijfland het gebied der Duitse ridderorde, dat grensde aan Moskovië en met name aan de oude handelsrepublieken Pskov en Novgorod. Mnd. tolk is dan ook op zijn beurt ontleend aan oudruss. tolk. In het Oudruss. wdb. van SreznevskijGa naar voetnoot9) vindt men onder de bewijsplaatsen ook aanhalingen uit de kroniek van Pskov, b.v. dat de ordemeester van Riga zijn tolk (tolka svoego) Hendrik naar die stad en zijn vorst Jaroslav Vasil- | |
[pagina 290]
| |
jevič zond. Het woord tolk was in de middeleeuwen in de zin van ‘interpres’ over het gehele Russische gebied bekend; bij Dal' vindt men b.v. nog de volgende oude bewijsplaats: ‘Efrem poemši s soboju tolka, poneže sam grečeski ne umeaše’ (Efraim met zich genomen hebbende een tolk, omdat hij zelf geen Grieks kende). Deze eenvoudige etymologie heb ik vele jaren geleden eens medegedeeld in een vergadering van de Taalkundige Commissie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Immers men vond in de etymologische woordenboeken steeds weer verkeerdelijk vermeld, dat mnd. tolk ontleend was aan litaus tulkas ‘interpres’. Begrijpelijk was die mening wel, want russ. tolk, waaraan men natuurlijk ook het eerst heeft gedacht, betekent al sedert eeuwen niet meer ‘interpres’, maar ‘interpretatio’. Men zag evenwel voorbij, dat het woord in de middeleeuwen, toen mnd. tolk overgenomen werd, wel ‘interpres’ betekende. Lit. tulkas, 1e. tulks zijn evenals mnd. tolk aan oudruss. tolk ontleend. Volgens het WNT XVII, 962 is tolk in het Nederlands het eerst aangetroffen in de bekende 16de-eeuwse woordenboeken van Junius (ao. 1567), Plantijn (ao 1573) en Kiliaen (ao 1574). De oudste bewijsplaats in de literatuur dagtekent daar eerst van 1600 (O.-I. e. W.-I. Voyag. 9, 20b), waarnaast een plaats met het vreemde hapax legomenon tolker uit 1598 (O.-I. e. W.-I. Voyag. 1, 15d). Alles dus uit de tweede helft of het vierde kwart van de 16de eeuw. Een bewijsplaats welhaast uit het eerste kwart van de 16de eeuw en tot dusverre de oudste, nl. uit het jaar 1529, vindt men in de Bijdr. en Meded. van het Historisch Genootschap te Utrecht 44, blz. 60 in de Rapporten en betoogen nopens het congégeld op granen 1530-1541, medegedeeld door Dr A.P. Meilink: ‘Es oock hij deposant (t.w. Gheryt Claesz van Arnemuiden) versocht geweest bij twee coopluyden omme te hebben eenen tolck ofte man konnende spreken Spaens ende Oosters omme mit hunluyden te reysen tot Breemen ofte Hamburch, alzoe zij in meeninge waren derwaerts te reysen om koorn te coopen’.
Zebra. In het Suppl. op Franck-v. Wijk door Van Haeringen leest men s.v. zebra: ‘De oudst bekende vermelding in Europa is van 1681 in een te Frankfort a.d.M. verschenen latijns werk’. Dat is dus | |
[pagina 291]
| |
al een eeuw ouder dan men voor het Nederlands vindt aangegeven in het geschrift van Jules Delattre, De invloed van het Spaans en het Portugees op de Westeuropese talen, blz. 39, waar het jaar 1778 staat genoemd voor de eerste vermelding in onze taal. Ik vermoed, dat de auteur hier het oog heeft gehad op het onderschrift van een plaat in de Gordonverzameling, waar volgens de Reizen in Zuid-Afrika (uitgegeven door Dr Godée Molsbergen in de W. der Linschoten Ver.) II, blz. 282 o.a. staat: ‘een grote trop zebraas’. Natuurlijk waren die dieren al veel eerder aan de Hollanders in Z.-Afrika bekend, maar in de 17de-eeuwse teksten door Dr Godée Molsbergen gepubliceerd, worden zij gewoonlijk ‘wilde paerden’ (b.v. I, blz. 32, 47, 162) of ook ‘een rare soort van wilde esels’ (III, blz. 103; ao. 1689) genoemd (vgl. iets dergelijks boven bij Jaguar). Evenwel, Delattre noemt in zijn bovengenoemd geschrift het jaar 1600 voor de oudste vermelding in het Engels en inderdaad is het oudste citaat van zebra in de NED van dat jaar. En een nog iets oudere bewijsplaats in het Nederlands, te dateren op 1596, vindt men in Van Linschoten's Beschryvinge van Guinea, Manicongo ende Angola enz. (W. der Linschoten Ver. 39, blz. 27), waar men leest: ‘Dese selue provintie (van de Congo) brenght oock voort een ander ghedierte Zebra gheheeten, in allen ghelijck een Muijl, alleen daer in uytgesondert, dat het voort teelt, 'twelck die Muijl niet en doet’. Er volgt dan een uitvoerige beschrijving van de zebra met deze woorden tot besluit: ‘Dese beesten, om dat zy alle jaers voorts teelen, zijnder seer veel, ende alle wilt, ende bouen maten snel int loopen, also dat die Portugesen hier af een spreecwoort hebben: soo snel als een Zebra, willende daermede beduyden die uytterste snellicheyt’. Van de hier gecursiveerde woorden enigszins afwijkend is hetgeen bij deze plaats in margine staat gedrukt: ‘Worden in Congo Muylen gheuonden van grooter snelheyt, also dat de Italianen een spreeckwoort daer van hebben’. Deze tegenspraak van Portugezen en Italianen is hier niet zo bevreemdend als zij op het eerste gezicht wel lijkt, zij vindt haar eenvoudige oplossing in de bron, die Paludanus (want van hem is dit geschrift, gelijk bekend, en niet van Van Linschoten) gebruikte en vertaalde. Hij verwijst in deze episode naar een afbeelding (figuer) van de zebra ‘int | |
[pagina 292]
| |
Boeck tot Roomen ghedruckt, datmen daer af sien ende lesen mach’. Dat boek nu is de Italiaanse beschrijving van de Congo van de hand van Filippo Pigafetta, in 1591 te Rome verschenen, door Paludanus van Enkhuizen hier in 1596 in het Nederlands vertaald. En Pigafetta ontleende zijn berichten over de Congo aan de Portugees Edoardo Lopez, die dat land in 1578 bezocht en die de eerste was die de naam zebra van de inboorlingen vernam. Het gezegde zo snel als een zebra is dan ook oorspronkelijk Portugees (tão veloz como uma zebra) en niet Italiaans. De oudst bekende vermelding in Europa is dus reeds van 1578 en niet eerst van 1681. Dat ‘te Frankfort a.d. Main verschenen latijns werk’ van 1681, dat Van Haeringen waarschijnlijk aan het Etym. Wtb. van Kluge (11de druk) heeft ontleend, is de Historia Aethiopica van de Duitse geleerde Job Ludolf. Doch reeds bijna een eeuw vroeger kende Van Linschoten of liever Paludanus de naam zebra en in datzelfde jaar 1596 verscheen te Amsterdam bij Cornelis Claesz. nog een andere Nederlandse vertaling van Pigafetta's werk over de Congo door Martyn Everart B. (W. der Linschoten-Ver. 39, blz. 310), waarin dan eveneens de beschrijving van de zebra voorkomt en het dier met name wordt genoemd.
Leiden R. van der Meulen |
|