Daak, dook
Mijn behandeling van dit woord Ts 68, 89 is niet geheel juist. De zin: ‘Uit het Fries is het niet bekend, het behoort dus blijkbaar tot de ingweonismen die wel Hollands-Gronings zijn, maar in Friesland ontbreken’, moet geschrapt worden. Het Friesch Wdb. vermeldt zowel dokich en dokerich met de bet. ‘nevelachtig’ (‘op de grens van Gron.’) als daek met de bet. ‘vochtigheid’. Het laatste is voorzien van het teken ‘weinig gebruikelijk’ en Dijkstra heeft het dus waarschijnlijk alleen gekend uit het Lexicon Frisicum van Halbertsma. Het citaat: ‘Yn 'e daek fen 'e danwe leit mannich deade’, maakt met zijn drievoudig stafrijm een zeer gekunstelde en literaire indruk en de veronderstelling is dus gewettigd dat de schrijver daek uit Kiliaan of een ander oud boek heeft gehaald. Het blijft een woord om een vraagteken bij te zetten, maar een zo vergaande conclusie als ik t.a.p. heb getrokken is toch niet te verantwoorden.
K. Heeroma.