Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 69-70
(1952)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |||||||||
Filologische opmerkingen over Multatuli's blijspelfragmentenGa naar voetnoot1)Zoals men weet, heeft Dekker tussen 1872 en '76 getracht een comedie te schrijven die aan de hoogste eisen zou voldoen. Men weet tevens dat deze poging niet gelukt is. Van het ongetwijfeld vele dat Dekker op papier gezet heeft, zijn slechts 24 kladbladen bewaard gebleven, die zich thans in het Multatuli-Museum te Amsterdam bevindenGa naar voetnoot2). Nadat in 1891 een van Dekkers beste vrienden, de Rotterdamse toneelspeler en schouwburg-directeur Jacob Marinus Haspels, deze fragmenten had doen opvoeren, verscheen een door Dekkers weduwe MimiGa naar voetnoot3) verzorgd uitgaafje. Hiervan bevindt zich een exemplaar met correcties van de hand der uitgeefster in het Multatuli-Museum, terwijl mij voorts nog een enkel exemplaar daarvan bekend is (wij zullen deze uitgave A noemen)Ga naar voetnoot4). Vlak daarna, dus nog in hetzelfde jaar 1891, verscheen een verbeterde ‘eerste’ druk, die nog hier en daar in de boekhandel aangetroffen wordt (B)Ga naar voetnoot5). Een kleine twintig jaar later, in 1908, gaf Mimi opnieuw, en wederom buiten de reeks der verzamelde werken om, een uitgave van Aleid in het licht, ditmaal voorzien van een inleiding (C)Ga naar voetnoot6). Hiervan verscheen dan, na verdere acht jaren in 1916 een herdruk, aangeduid, als 7de, 8ste en 9de | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
duizendtal (D)Ga naar voetnoot7). Wanneer men deze edities onderling èn met het handschrift vergelijkt, dan blijkt dat A, C en D meestal overeenstemmen en dat B het dichtst bij het origineel staat. Enkele voorbeelden mogen dit illustreren.
Het is niet onaannemelijk, dat Mimi bij het verzorgen van C en D van A is uitgegaan zonder nog eens het manuscript te raadplegen. Hoewel een nader onderzoek naar het verband tussen de drukken achterwege kan blijven - het manuscript staat immers ter beschikking en de schrijver zelf heeft aan de drukken part noch deel gehad - komt het ons toch om principiële redenen dienstig voor, althans de drukken en het handschrift op sommige punten met elkaar te vergelijken. Over het algemeen moet men helaas zeggen, dat de editrix het handschrift niet goed gelezen heeft. Dit begint reeds bij de namen der personen. Graaf de Keltenaar schrijft zijn naam met aa en niet met ae, Lise heet Lise met een s en niet met een z. Aleid wordt (op bl. 51)Ga naar voetnoot8) krachtig toegesproken met Aleide (niet Aleid), waarvoor zij zich revancheert met Bob (niet Rob: bl. 52). Op bl. 10 staat: Je vroeg me; niet: je vraagt me; op bl. 24: Meid, wat ben je wild! niet: Aleid, wat ben je wild! Multatuli spelt: Iezegrim, niet Isigrim (ACD) of Isegrim (B, bl. 50). Er zou terecht op bl. 12 moeten staan: 'n stuk papier vertonende, niet: overgevende. Het is de kiesheid waarop zich Frits beroept (bl. 80), niet de kuisheid. De voor Multatuli zo gewichtige accenttekens zijn vrijwel alle over het hoofd gezien, de juiste volgorde van woorden of regels is niet in acht genomen. Vrouw Slummer is: die goeie lieve hoogbejaarde engel, en niet: die lieve goeie... (bl. 79). Een dialoogfragment luidt strikt in het metrum: | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
Robert:
Zeer goed. Wat meer nog?
Aleid:
Een... Lucretia!
En niet: Zeer goed. En wat nog meer? Een... Lucretia! (bl. 56/57). ACD lezen Temia's oordeel over Frits aldus (bl. 20): Hy is een plaag,
Hy is 'n plaag, 'n stokebrand!
Mèt het handschrift leest B beter: Ik zeg je: 'n draak.
'n Stokebrand! Ik zeg je: 'n draak.
De juiste rangschikking der verzen op bl. 31 is als volgt: Aleid:
Ik heb het waar gevoel niet, Teempielief!
Temia:
Ja, ja, dat heb je wel! Je bent niet dom!
Aleid:
Ik heb geen offerzucht!
Temia:
Jawel, jawel,
Dat heb je wel! Toe, spreek. Hoe weet je dat
Er hier of daar een hart voor myn hart klopt?
In ACD staan deze regels niet op de plaats die hun toekomt: Temia:
Ja, ja, dat heb je wel! Je bent niet dom!
Dat heb je wel. Toe spreek!
Aleid:
Ik heb geen offerzucht.
Temia:
Jawel, jawel.
Hoe weet je dat een hart voor myn hart klopt?
B, kennelijk bezorgd over het juiste aantal versvoeten, heeft de woorden: Dat heb je wel, geschrapt. Een blik in het handschrift had beter resultaat gehad. Al met al zijn dit vergissingen. Bedenkelijker wordt het, wanneer er woorden of uitdrukkingen van eigen maaksel de oorspronkelijke verdringen. In het hs staat: De K. maakt 'n gebaar van ontevreden. Het is begrijpelijk dat een uitgever dit aanvult als ontevredenheid, maar niet als misnoegen (bl. 43). Het manuscript dat op enkele bladzijden beschadigd is, laat nog het lezen toe der woorden: de vrede, de alge. ACD verwringen die tot: de vrede, de menschelykheid... Toen B de tekst corrigeerde, was er klaarblijkelijk nog te lezen: De vrede, de algemeene vrede... Het is aan te nemen dat dit de juiste tekst is (bl. 29). Reeds uit deze verzameling voorbeelden zal het duidelijk geworden zijn dat een nieuwe editie van Multatulis blijspelfragmenten nodig en | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
gewenst is. Onze filologische taak klemt echter te meer, waar het enkele plaatsen betreft die door de schrijver zelf niet in een definitieve vorm zijn gegoten. Naar eigen goeddunken is door de uitgeefster indertijd een regel samengesteld, die ons thans echter niet meer bevredigt. Wij hebben een andere oplossing beproefd door mede gebruik te maken van hetgeen Multatuli doorgehaald heeft, m.a.w. door alle gegevens van het manuscript te benutten. De eerste plaats die wij willen beschouwen luidt - vereenvoudigd - in het hs als volgtGa naar voetnoot9): Nicht Temia, ik weet wel, 't is haar schuld niet
Ze is ziek, maar toch... ook zy verveelt ons allen
[Het mensch is ziek, geloof me - zeker... maar toch, ook zy]
[Verveelt ons allen]
[Zy is vervelend met haar] Vreeverbond [en dieren]
En met haar dieren en korrespondentie.
ACD geven deze regels als volgt (bl. 46): Ze is ziek, maar toch, ook zy verveelt ons allen
Met haar dieren en korrespondentie.
Door het weglaten van ‘En’ is de laatste regel trocheïsch geworden. B maakt ervan: Ze is ziek, maar toch, ook zy verveelt ons allen
En met haar dieren en korrespondentie.
Dit is wel volgens het hs, maar de regel sluit niet goed aan door het onverwachte ‘En’ (tenzij men ‘En - - en’ zou dienen op te vatten als ‘zowel - als ook’). In onze nieuwe versie willen wij gebruik maken van enkele door Multatuli overwogen mogelijkheden en stellen dus voor: Geloof me, het mens is ziek... maar toch, ook zy
Verveelt ons allen met haar Vreeverbond
En met haar dieren en korrespondentie.
De tweede plaats die bij de reconstructie nadere overweging verdient, ziet er in het hs als volgt uit: | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
De K.
En zy,
Ze berst in tranen uit! Je was te ruw
[Robert]
[Ik was wat ruw]
De K.
O zeker, maar zoo gauw te schreien! Dat
Was vroeger toch haar zwak niet, dunkt me.
Robert.
't Komt alles van nicht Temia!
ABCD maken hiervan (bl. 45): Graaf de Keltenaer:
En zy,
Ze berst in tranen uit! Je was te ruw.
Robert:
O zeker, maar zoo gauw te schreien! Dat
Was vroeger toch haar zwak niet, dunkt me.
't Komt alles van nicht Temia!
Wij zouden thans daarvoor in de plaats willen geven: Graaf:
En zy,
Ze berst in tranen uit!
Robert:
Ik was wat ruw.
Graaf:
O zeker, maar zo gauw te schreien! Dat
Was vroeger toch haar zwak niet, dunkt me.
Robert:
't Komt alles van nicht Temia!
Het hs. is onbevredigend. De uitgeefster heeft de plaats hardhandig aangepakt door Robert regels te laten spreken die de Graaf toebedeeld waren en die ook geheel in diens mond passen; hij verwondert er zich immers over dat Elise schreit. Dat Robert ‘te ruw’ was, heeft de Graaf al eerder gezegd, herhaling door hèm lijkt dus overbodig en het herstellen van Roberts woorden ‘Ik was wat ruw’ is niet ongerechtvaardigd, wanneer we in aanmerking nemen dat hij vlak tevoren verklaard heeft: ‘- - 't spyt me.’ (bl. 44). Al heeft het er de schijn van dat wij hier het woord van de schrijver enig geweld hebben aangedaan door een halve regel te schrappen en een doorgehaalde te herstellen, toch menen wij dat er op deze wijze een aanvaardbare tekst is ontstaan, aanvaardbaarder in elk geval dan de vorige. Maar het blijft een moeilijk te ontwarren puzzle. Het mag als bekend worden verondersteld dat Multatuli's blijspelfragmenten van huis uit geen titel dragen. Daar hij niet tot publicatie ervan wenste over te gaan, was het noteren-achteraf van een definitieve titel voor hem overbodig werk. De aankondiging van de eerste opvoe- | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
ring te Rotterdam op 17 Februari 1891 vermeldt dan ook eenvoudig: ‘Twee fragmenten uit een onafgewerkt blijspel van Multatuli’. Eerst bij de tweede vertoning verschijnt de naam Aleid als titel in de advertentie - misschien op voorstel van de toneelrecensent en letterkundige L. Simons MznGa naar voetnoot10). Wij beschikken tegenwoordig echter over meer gegevens dan Multatuli's tijdgenoten, dank zij de publicatie van een uitgebreid aantal brieven. Op Zaterdag 6 October 1872 schreef Dekker uit Wiesbaden aan zijn uitgever G.L. Funke te Amsterdem: ‘Ik wurm over 'n blijspel, moet je weten, maar geloof niet dat ik 't kan (ernstig gemeend!). 't Komt me moeilijker voor dan een serieus stuk. - - De titel zou zijn: Deugdjes!’Ga naar voetnoot11) Hier hebben wij dus het opschrift waarmee deze brokstukken in het vervolg zouden moeten worden aangeduid. De vlag dekt de lading. Multatuli hekelt in dit schijnbare parergon inderdaad handelingen en eigenschappen die door de conventie als deugden worden geprezen, doch het niettemin niet zijn. Het zijn de kleine zusters die de grote oneer aandoen. De nieuw ontdekte titel sluit overigens aan bij de wijze waarop de auteur de naam van zijn voltóóide toneelspel vond. Zonder veel bezwaar had dit immers ook wel ‘Koningin Louise’ kunnen heten. In beide gevallen werd een programmatisch begrip als titel gekozen. Of het evenwel zal gelukken de gebruikelijke aanduiding te vervangen, staat te bezien: oude titels hebben burgerrecht.
Utrecht H.H.J. de Leeuwe |
|