Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 69-70
(1952)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Nog eens ‘Karel ende Elegast’.In mijn artikel over Karel ende Elegast (Ts. LXIX, 1951, 81 vv.)Ga naar voetnoot1) heb ik op blz. 88 een paar opmerkingen gemaakt over het ploegkouter, dat Karel bij de inbraak in Eggeric's slot gebruiken wil. Ik noemde een kouter weinig geschikt om een muur te doorbreken en vond het begrijpelijk, dat de koning er dan ook door Elegast om uitgelachen werd; bovendien werd - meende ik - door het meenemen er van de ‘ploegvrede’ gebroken en was de auteur dus wel niet iemand, die tot de boerenstand behoorde. - Toch is het plan van Karel niet zo gek, als het er op het eerste gezicht uitziet. Een opmerking van Prof. L.C. Michels (Nijmegen) bracht mij er toe, het boek van Dr. Wilhelm Gierlichs ‘De geschiedenis der Bokkerijders in het voormalig land van 's Hertogenrode’ (Roermond, J.J. Romeyn 1939) eens door te zien, waarin de beruchte inbraken van die bende tussen 1734 en 1774 en de processen daarover behandeld worden. Het bleek mij spoedig, dat ploegkouters daar verschillende malen als inbrekerswerktuigen genoemd staan. Zo bijv. op blz. 22: Willem Qu. bracht met een ploegkouter, dat hij op het veld weggenomen had, een gat in de muur aan, kroop er door, opende de huisdeur en liet de andere kameraden binnen. Natuurlijk is hier aan de muur van een eenvoudig boerenhuis te denken, die wel voornamelijk uit leem of uit veldstenen en leem opgetrokken was. Het belachelijke aan Karel's plan is dus alleen, dat hij een kouter voor de zware muur van een slot denkt te gebruikeen. Inbrekers zullen zich te allen tijde wel weinig van de ploegvrede aangetrokken hebben. Mijn opmerking daarover snijdt dus ook geen hout. Veeleer wijst het wegnemen van het kouter op kennis van toestanden op het platte land.
Den Haag. H.W.J. Kroes. |
|