Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 69-70
(1952)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Teruggevonden fragmenten van een ‘Roman van Iechemas’ (?)De Universiteitsbibliotheek te Leiden is onlangs in het bezit gekomen van een aantal handschriftfragmenten, oorspronkelijk berustende in het Rijksarchief in Noord-Brabant, maar door de vriendelijke bereidwilligheid van de rijksarchivaris Mej. E.H. Korvezee aan haar afgestaan. Daaronder bevinden zich twee bladen perkamentGa naar voetnoot*) die tezamen het omslag hebben gevormd van een der bewaard gebleven protocollen, lopende over de jaren 1546 tot 1557Ga naar voetnoot1), van Matthias filius Walteri Heys, destijds notaris te Geertruidenberg, door Dr G.I. Lieftinck als volgt beschreven: ‘4 fragmenten, samen deel uitmakende van 2 dubbelbladen perkament van c. 1350(?). Het ene is vrijwel gaaf overgeleverd, het andere is geschonden tot nadeel van de tekst. De oorspronkelijke maten der bladen van het hs. zullen 238 × c. 160 zijn geweest. Bladspiegel 175 × 135, afgeschreven in 2 kolommen van 31 rr. Geen signaturen of reclamen. | |
[pagina 4]
| |
F. 4: bovenkant en buitenmarges zeer beschadigd. Door de snipper f. 4bis is de bovenste regel van f. 4ra bewaard gebleven en r. 2 aan te vullen, zo ook van f. 4vb. De andere bovenhoek van het blad is reddeloos verloren en van de buitenkolommen f. 4rb, 4va is nog ¾ over, resp. leesbaar.’ Het handschrift, waarvan de teruggevonden bladen deel hebben uitgemaakt, is in het bezit geweest, heeft althans ter beschikking gestaan van Mr. Matthijs Woutersz. Heys. Reeds op 22-jarige leeftijd - hij is in 1524 geboren - fungeerde deze priester als notaris van het kapittel van Geertruidenberg. Als kanunnik van dit kapittel werd hij op 20 Januari 1549 door het Hof van Holland als notaris geadmitteerdGa naar voetnoot2). Van 1552 tot 1555 was hij pastoor van GeertruidenbergGa naar voetnoot3). ‘Daar onder de kanunniken een scholarch wordt vermeld’, schrijft mij Mej. Korvezee, ‘lijkt het mij niet onwaarschijnlijk, dat notaris Heys in de kapittelschool vervaardigde afschriften van romans als omslagen voor zijn protocollen gebruikte. Ik vrees echter, dat slechts deze afschriften daardoor ontkwamen aan de vernieling door de in 1573 te Geertruidenberg beeldenstormende soldaten.’ Haar vrees is helaas bewaarheid. Nòch de Nassause domeinarchieven nòch de archieven van de abdij Thorn bleken bij navraag nog handschriften of gedeelten van handschriften met middelnederlandse litteraire teksten te bevattenGa naar voetnoot4). Dit is des te spijtiger, daar wij er nu wellicht nooit meer in zullen slagen de roman, die wij uit het viertal fragmenten leren kennen, volledig te identificeren. Zoveel is slechts zeker, dat wij te doen hebben met een bewerking van de Eustachius-legendeGa naar voetnoot5). Het tamelijk uit- | |
[pagina 5]
| |
gebreide variantenapparaat van Philip OgdenGa naar voetnoot6) wees duidelijk in de richting van de Guillaume d'Angleterre van Chrestien de Troyes en aanvankelijk meende ik dan ook in onze fragmenten een verdietsing van deze roman te mogen herkennen. Bij nader toezien bleek het middelnederlands echter tenminste één variant te bevatten, die afwijkt van de Guillaume d'Angleterre en trouwens van alle mij bekende bewerkingen van de Eustachius-legende. Worden hier de twee kinderen - bij Chrestien de Troyes is dit één kind geworden - afzonderlijk door wilde dieren geroofd en vrijwel onmiddellijk daarna bevrijd, de Nederlandse dichter laat de beide kinderen tezamen door een wolf en een wolvin wegvoeren en vervolgens geruime tijd door deze dieren verzorgen. Verder bestrijken onze fragmenten helaas vrijwel nooit díe episoden, waaraan Ogden zijn determinatieven heeft ontleend. Het eerste fragment bevat het slot van de proloog (r. 1-42) en het begin van de eigenlijke roman (r. 43-124). De proloog, waaraan slechts weinig schijnt te ontbreken, is opgebouwd uit de bekende motieven en biedt dus naar de inhoud geen gegevens ter karakterisering van het werk. Dit wordt anders, zodra de dichter in r. 43 met zijn verhaal begint. Dan voert hij al spoedig Judas Macchabaeus ten tonele als de pionier van de ridderschap. In r. 78 e.v. verwart hij hem met Konstantijn of kent hij hem doodleuk eenzelfde belevenis toe. Het tweede fragment begint kort na de aankomst van onze held met zijn gezin bij zijn schoonvader ‘een prince rike/vanden lande van iericho’. De hemel verbiedt hem zijn aanvankelijk voornemen uit te voeren om stiekum (?) alleen terug te keren en zijn land te verpanden. Elk paard, dat hij bestijgt, breekt onmiddellijk de nek en wat hij beetpakt, vergaat onder zijn handen. Dan moet hij wel officieel afscheid gaan nemen, waardoor zijn vrouw gelegenheid krijgt haar wens kenbaar te maken om lief en leed met hem te delen. De kinderen, die nog maar zeven jaar zijn, beseffen gelukkig niets van de ellende, die hun wacht. De familie trekt van land tot land, terend op het goed, dat de vrouw van haar vader had meegekregen. Wanneer dit op is en ze ten einde raad zijn, komen ze in een bos aan een driesprong. Ze slaan | |
[pagina 6]
| |
rechts af, dalen een berg af en staan voor de zee. Er vaart een schip dicht bij de kust en de schipper heeft hen al opgemerkt. Het derde fragment verhaalt de roof van de kinderen door een wolvenpaar, dat hen als weleer Romulus en Remus goed verzorgt. Intussen dwaalt onze held nu alleen rond - blijkens het slot van dit gedeelte (r. 120 e.v.) heeft hij zijn vrouw aan de schipper verkocht - trachtend door het bedelen van brood in leven te blijven. Gewoonlijk wordt hij daarbij afgesnauwd en het lukt hem dan ook nauwelijks in een week tijds zoveel op te doen, als hij voor één maaltijd nodig heeft. Het vierde fragment, waarvan helaas heel wat tekst verloren is gegaan, verplaatst ons in de episode van het gedwongen(?) huwelijk van de heldin met de heer van het land, waar zij door de schipper is gebracht. De hertog is ernstig ziek en zij betreurt het, dat ze hem geen zoon heeft geschonken, die als rechtmatige erfgenaam zou kunnen optreden. Nu zal ze bij 's hertogen eventueel overlijden door de machtige leenmannen worden verdreven of gedwongen worden opnieuw te huwen. De hertog laat daarop zijn mannen ontbieden en hen zweren, dat ze haar trouw zullen blijven, indien het ergste mocht gebeuren. Ze doen dit en kort daarop sterft hij. In r. 28 horen we, dat de held van onze roman Iechemas heet. Jammer genoeg heb ik die naam nergens teruggevonden. Langlois in zijn Table des noms propres etc. vermeldt hem niet en ook Prof. Gustave Cohen's nasporingen te mijnen believe bleven vruchteloosGa naar voetnoot7). Voor plaats en tijd van ontstaan leveren onze fragmenten slechts vage gegevens. De roman zal vérmoedelijk door een Vlaming in de 2e helft van de 13e eeuw zijn gedicht. Mocht de merkwaardige vermelding van Ons heren wraken in de proloog (r. 17) betrekking hebben op het uit Maerlant's Merlijn bekende dichtwerk Van ons Heren Wrake van een ‘pape in Vlanderlant’, dan zou 1260 de terminus ante quem zijnGa naar voetnoot8). De dichter zou dan in de proloog hebben aangekondigd, dat hij in aansluiting op de lotgevallen van Iechemas de verwoesting van Jeruzalem zal verhalen. Vreemd is dit niet, want ook de roman | |
[pagina 7]
| |
speelt in het H. Land, althans ten dele. Iechemas' schoonvader is immers ‘een prince rike vanden lande van Iericho’. Nadere aanwijzingen bevatten de fragmenten helaas niet. Bijzonder opvallend is dunkt mij alleen de neiging van de schrijver tot moralisatie en hekeling (vg. 1, r. 48-51; 2, r. 42-53), zoals ons dat bijvoorbeeld ook treft in Levene ons heren, waarmee onze roman trouwens meer gemeen heeft, afgezien van de formeel-stilistische kenmerken o.a. de liefde voor realistische toneeltjes (vg. 3, r. 70-85). Taal en rijmen geven geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen. Vermelding verdienen alleen de van elders(?) via afschrijvers(?) binnengedrongen ie-vormen van het handschrift (t.w. hier = Heer: 1, r. 38, 71, scien: 1, r. 63, ienich: 1, r. 70, wegeschieden: 2, r. 93, lielijc: 3, r. 115 en omgekeerd eet = iet: 4, r. 14, tenzij het voorafgaande eer voor deze vorm aansprakelijk gesteld moet worden) en misschien de voorliefde voor de gesyncopeerde vormen van het geinverteerde imperf. plur. (hadsi: 2, r. 60, ghingsi: 2, r. 84, enz.). Eenmaal trof ik de vrij ongewone vorm hin (dat. plur. van het pron. pers.) aan: 2, r. 3. De rijmen zijn over het algemeen zuiver. Tweemaal werd het schema aabb verbroken door aaaa: 1, r. 63-66; 3, r. 87-90. Tenslotte wijs ik nog op de rijmen done: coene (1, r. 64), do: iericho (2, r. 3), genooch: ploech (3, r. 76), werc: starc (3, r. 79), verderf: starf (3, r. 85), bede: dade (4, r. 107), leet: gheet (2, r. 28). Wij laten nu de tekst van de fragmenten volgen, diplomatisch naar het hs.; slechts de afkortingen zijn opgelost in cursieve druk. Eigen toevoegingen zijn tussen teksthaken geplaatst. | |
Eerste fragment
Ga naar margenoot+ mi(?) enen ghepense hoe ic moghe
jet ghemaken dat mi doghe
te dezen voerseiden pointen waert
nu willic dichten onghespaert
5[regelnummer]
ene auentue ende leggen voren
van den riddre uutuercoren
dat ic int latijn vant bescreuen
ende es van ouden tiden bleuenGa naar voetnoot9)
die reden verstaet ende doget mint
10[regelnummer]
je zegghe v dat hi daer in vint
| |
[pagina 8]
| |
ridderscap ende oec trouwe
die hi vant an ene vrouwe
ende auenture suaer ende goede
rijcheit ende oec armoede.
15[regelnummer]
ende na bliscap rouwe groot
ende na onwille verwinnen noot.
ende oec ons heren wraken
dit dinken mi welscone zaken
des hebic nu hier dit begonnen
20[regelnummer]
wil mi god der eren ionnen
daer elc man mach exemple bi
nemen wie dat hi si.
Nu biddic gode doer sine goede
ende onser vrouwen doer haer omoede
25[regelnummer]
dat si mi gheue helpe ende raet
te wolbringene deze daet
so dat ons allen moete vromen
ende te groten baten comen
ende daer an doeghet moete leren
30[regelnummer]
sijn si vrouwen ofte heren
daer deze boec zal sijn gelezen
Ga naar margenoot+oec en moeter nemmer wezen
bede quaet clap ende nijt
dat si ne gheen verwijt
35[regelnummer]
mi hier doen in enigen stonden
daer si bi comen in sonden
dat beuele ic alle tenen gader
gode onzen hier den zoeten vader
dat hi dat voerwachten moete
40[regelnummer]
ende maria die maget zoete
dat hem dit moet zijn bequame
nu beghinc ic en goets name
Bi ouden tiden hier te voren
eer god menschlic wert geboren
45[regelnummer]
van sire moeder der maget marien
ende wilde onse wet daer mede vernien
hadde hi gezet die oude wet
Ga naar voetnoot10) an den ghenen diese bet
hilden alse ic versta daer an
50[regelnummer]
danse menich kerstijn man
nv hout oec moechdi merken
| |
[pagina *1]
| |
Leiden, U.B.B.P.L. 2552-37. Fragment ridderroman (Eustachius-legende). F. 1v en blad 1.
| |
[pagina 9]
| |
dat so god oec woude sterken
die gene die hem getrouwe waren
want hi hem zeluen woude openbaren
55[regelnummer]
dicke wile te menigher stede
te troesten ende te helpen mede
die ghene die hem hilden trouwe
brochte hi gerne vte allen rouwe
die den sinen oec iet mesdaden
60[regelnummer]
waest in doene waest in raden
die tormente hi met plaghen
daert die sine met ogen zagen.
Ga naar margenoot+dat scien dauid ende salomone
die beyde waren van hogen done
65[regelnummer]
Jonathas ende absalone
die vromich waren ende coene
onse heer was hem altoes bi
waer si vochten so dat si
den zege hadden in elke stede
70[regelnummer]
maer als haer ienich iet mesdede
wrac onse hier dat openbaer
dat mens worden mochte gewaer
des gelijcs so was here iudas
die machabeus geheten was
75[regelnummer]
hi was deerste die ontfinc
ridders name ende hinc
scilt om hals dat quam bi dien
god hadde hem laten sien
een goudine cruce in sinen dromeGa naar voetnoot11)
80[regelnummer]
ende geboet hem als ic gome.
ende seide hem als ic can bekinnen
In desen zo soutu verwinnen
daer om dede hi een cruce draghen
voer alt heer alse dat zaghen
85[regelnummer]
sine viande worden si ondaen
welc tijt hi vechten zoude gaen
dede hi.i.cruce dragen voren
daer na dede hi als ghi moget horen
elken man een cruce draghen
90[regelnummer]
dat ne scermen zoude van slagen
daer hi dat cruce voer hem hilt
daer nv of comen es die scilt
| |
[pagina 10]
| |
Daer na docht hem wel gedaen.
Ga naar margenoot+dat hi met vogelen leerde vaen
95[regelnummer]
ander vogele in rieuieren
doe begonste hi oec fisieren
hoemen met honden iagen zoude
bede in busschen ende in woude
daer na leerde hi die liede vechten
100[regelnummer]
ende elken man hem verrechten
metten scilde ende metten spere
ende metten zwerde hem ter were
setten manlic iegen andren.
ende leerde die liede aldus wandren
105[regelnummer]
ende instride hebben ioie
hier of quamen eerste tornoye
daer na makede hi ene dinc
die hem talre doeget verginc
eer hi verstarf wetic wale
110[regelnummer]
want hi stichte eerste hospitale
ende huse daer men inne gaf.Ga naar voetnoot12)
almosne ic weet daer af.
hospitale comen sijn
dit dede al die ridder fijn
115[regelnummer]
des verdiende hi indit leuen
dat al die liede hem noch gheuen
prijs ende ere ende zeggen mede
dat hi was die alre eersten dede
dat ridderscap eerste up quam.
120[regelnummer]
ende tornoy als ic vernam.
dit dede hi als dor dere ons heren
ende hi hilt met groten eren.
jegen die heydine menigen strijt
die des droeghen groten nijt.
| |
Tweede fragment
Ga naar margenoot+want hij was .i.prince rike
vanden lande van iericho
ende si seiden hin beiden do
haer auenture van ende toerde
5[regelnummer]
alsmen hier te voren hoerde
ende hi antwoerde houeschlike
| |
[pagina 11]
| |
danckets gode van hemelrike
van allen dat es sijn geuoech
kinder hier es goets genoech.
10[regelnummer]
ic salt v gherne deelne mede
hout uwen pays ende uwen vrede
Die vrowe bleef met horen vader
entie kinder beide gader
ende hi voer wech te sinen lande
15[regelnummer]
om te setten datte pande
maer wat paerde hi bescreet
brac den hals al ghereet.
waer an hi sloech sine hant
ghinc te niete altehant.
20[regelnummer]
do hi dat zach hi hadts rouwe
do keerde hi weder toter vrouwe
om orlof an haer te nemen
hine can langer niet getemen
daer te sine inder armoede
25[regelnummer]
als hi quam ter vrouwen goede
ende hi orlof waende ontfaen
woude si emmer met hem gaen.
ende dogen met hem lief ende leet
aldus si met hem hene gheet
30[regelnummer]
uten lande in vremder stede
ende leedden haer kinder mede.
Ga naar margenoot+die ionc war [en] ende lettel wisten
dat si so grote r[ijch]eit misten
sine wisten go[et] noch quaet
35[regelnummer]
ende sine hadden ghenen raet
van .vii.iaren waren si
out van dagen of daer bi
kinder die so ionc sie waren
van zeuen iof .viii. iaren
40[regelnummer]
wisten wilen lettel quaets
ende hadden an hem lettel raets
al wilsi nv connen vele
alsi nv comen tenen spele
si bringen so oude viten voertGa naar voetnoot13)
45[regelnummer]
dat mens luttel heuet ghehoert.
men machse cume verscalken iet.
men hoert dicken ende siet
| |
[pagina 12]
| |
enen kinde trecken treken
die ouden lieden dic ghebreken
50[regelnummer]
willen ionge kinder vechten
die maghe willen dat berechten
ende maker omme grote clage
dus arghet die werelt alle dage
alwaren des ridders kinder groot.
55[regelnummer]
van horen daghen die grote noot.
die hem naecten ontsagen si niet
ende haddens int herte groot verdriet
si daden alse kinder pleghen
bede in straten ende in weghenGa naar voetnoot14)
60[regelnummer]
hadsi bliscap sonder rouwe
des weende dicke die goede vrouwe
entie ridder alsi dat zaghen.
Ga naar margenoot+die van vrienden [ende v]an maghen
elendich sere w[orde]n waren
65[regelnummer]
wat wonder est da[t] si mesbaren
ende driuen also groten rouwe
daer mochtmen sien grote trouwe
die si droech te haren here
si mochte sijn bleuen in groter ere
70[regelnummer]
te haers vader huus alhaer leuen
maer sine woude niet begheuen
haren man doer enige noot.
si doechde menigen hongher groot
doer haren man ende menich verdriet.
75[regelnummer]
sine wouden emmer begheuen niet
Dus ghingen si so lange stonde
dat haerlijc and[er] nietne conde
getroesten noch gheuen raet
wat si best doen nadat hem staet
80[regelnummer]
si hadden verteert altenen gader
dat si brochten van hare vader
ende haer beste cleder die si droech
dat was seer haer ongeuoech
dus ghingsi van lande te lande
85[regelnummer]
so sere vruchten si die scande
van haren vrienden dat si hem maecten
emmer voert so dat si naecten
enen woude up enen tiden
daer si doer zouden liden
| |
[pagina 13]
| |
90[regelnummer]
alsi binden woude quamen
do verzaghen si ende vernamen
inden woude tere steden
daer lagen drie weghescieden
Ga naar margenoot+doene wisten si welken gaen
95[regelnummer]
jof welc te gangen bestaen
doch si droeghen si ouer een
datter vrouwen best do sceen
dat si ghingen ter rechter hant
daer hoeptsi te vinden enich lant
100[regelnummer]
daer hem gelucke mochte gescien
doe quamen si ghegaen mettien
beneden an enen berghes voet.
do dochte hem beiden wezen goet.
dat sire up gingen dor sien dor horen
105[regelnummer]
si hoepten hem zoude comen te voren
dat si vonden enige stede
daer si rusten ende oec mede
daer si mochten bidden broot
si hadden den honger groot.
110[regelnummer]
der kinder hongher dede hem toren
meer dan haer selues te uoren
do si ten berge beneden quamen
daer versagen si [ende vernamen]
die zee beneden an den voet
115[regelnummer]
doe docht si in haren moet
dat si ter zee doe neder clommen
menigen wech lanc ende crommen
so lange dat si neder quamen
daer versaechsi ende vernamen
120[regelnummer]
do si quamen upten zande
datter seilde voerden lande
een scip dat van verren quam
als die scipman dat vernam
ende hi der liede wart geware
| |
Derde fragment
Ga naar margenoot+sach hi comen ene wolwinne.
ende enen wolf die met sinne
die kinder droegen hare straten
done wiste hi hoe ghelaten
5[regelnummer]
hi riep dicke ha ha ha
| |
[pagina 14]
| |
ende liep den woluen na
laet hier die kinder beide gader
ende scoert mi ic bin hoer vader
ende laet mi steruen metten kinden
10[regelnummer]
sine woudens hem niet onderwinden
ende liepen wech hare straten
sodat si den ridder laten
allene bliuen inden woude
ende liepen te hole also houde
15[regelnummer]
alsi te haren hole quamen.
die kinder si doe beide namen
ende deedse liggen bi haren kinden
nu hoert wes si hem onderwinden
si waren der kinder also blide
20[regelnummer]
dat si saten bi hare side
ende speelder mede vriendelike
dat woude god van hemelrike
hier moechdi horen wonder groot
die woluinne haelde hem broot.
25[regelnummer]
alsi mochte ende leyd hem bi
ende alsi vernam so dat si
drinken wouden ghenc si leggen
bi hem dat wonder es te zeggen
ende lietse zughen hare mamme
30[regelnummer]
somwilen van enen iongen lamme
most si eten doer den noot.
Ga naar margenoot+want selden mocht si hebben broot
si mosten leuen bi zulker spisen
als si hadden in zulker wisen
35[regelnummer]
alse wolue inden woude plegen
maer sine mosten in geenre wegen
gangen dor die wolvinne
si toechde hem so grote minne
dat icket qualike dar gezeggen
40[regelnummer]
jof oec in ghescrifte leggen
maer dat vindic voren
int latijn die wil horen
hi mocht horen scone tale
god die vermocht dat wale
45[regelnummer]
en was hem niet zwaer
dus bleuen die kinder daer
wonen inden wilden danne
dat si van wiue noch van manne
| |
[pagina 15]
| |
hadden helpe noch ander troest.
50[regelnummer]
lange tijt eer si verloest
worden als ghi zult verstaen
maer hier moet eerste voren gaen
ene reden van haren vader
ende vander moeder beyde gader
55[regelnummer]
sijn versceden harde verre
des si dicke waren erre.
Alse die vader hadde verloren
sine kinder hadde hijs toren
done wiste hi wat bestaen
60[regelnummer]
doch pensede hi soude gaen
ouer in enige goede stede
ende hem generen metter bede.
Ga naar margenoot+Iemene zoude sijns ontfermen
als men zaghen sine kermen
65[regelnummer]
broot te bidden was sijn gedochte
dus ghinc hi aldat hi mochte
waer hi quam ofte sat
ofte carmede ofte bat
men gaf hem lettel ofte niet
70[regelnummer]
dene seide siet hier siet
dese cockijn es so groot
wie zoude hem geuen broot
gaet wintet met allen scanden
wildijt niet winnen metten handen
75[regelnummer]
eert ende trecket ene ploech.
trouwen ghi sijt groot genooch
v broot te winnen waerdi vrome
ghi siet selden welle come
spade bate ende lettel werc.
80[regelnummer]
gaet cockijn ghi sijt so starc
Ic zoude eer vechten om mijn broot.
ende slaen liede toter doot.
eer ic dus liepe achter lande
gaet ribaut god geue u scande
85[regelnummer]
sprac die ander groot verderf
dat hi van rouwen niene starf
dat was wonder alte groot.
hi wenschede dicke om den doot
harde selden at hi broot.
90[regelnummer]
dus was hi in groter noot
want men dede hem grote scande
| |
[pagina 16]
| |
[d]us was hi daer inden lande
[i]n weet hoe lange hire was.
Ga naar margenoot+van scaemten vloech hi als icket las
95[regelnummer]
verre in een ander mans lantstede.
hadde hi in dene gehad onurede
hi hads inder anderGa naar voetnoot15) also vele.
het ghinc met hem al uten spele
cume conste hi binder weke biiagen
100[regelnummer]
broots so uele in zeuen dagen
als hi wel ghegeten hadde tenen male.
hi wart bleec ende oec vale
ende magher ende keytijf.
ende leedde een harde droeue lijf.
105[regelnummer]
van dage te dage ielancso mee.
des was sire herten harde wee.
hi most emmer also gedogen
hine wiste hoet gebetren mogen
dus bleef hi daer so hi lancste mochte
110[regelnummer]
maer alst hem daer verdochte
ende hi den honger hadde so groot.
ghinc hi ouer al omme broot.
bidden dus in elke stede
daer men hem vele scanden dede.
115[regelnummer]
hi wart so lielijc ende so vuul
dat men recht hiet grote guul.
groot verderf ende cost verloren
dus was hi in desen toren
lange tijt ende lange wile
120[regelnummer]
nu eist tijt alsonder ghile
dat ic kere ter scoenre vrouwen
die wech voer in groten rouwen.
metten scipman diese cochte
dies hem harde werde bedochte.
| |
Vierde fragment
Ga naar margenoot+sprac die vrouwe lieue here
des ic mi ontsach van v
vruchtic dat mi sal comen nu
te groten vernoye ende te miswende
5[regelnummer]
dat ic niet bleuen inne met kinde
daer u lant here up mochte eruen
| |
[pagina 17]
| |
gheuallet here dat ghi moet steruen
dat mi god moete verbieden
so salic van uwen lieden
10[regelnummer]
haestelike verdreuen sijn
dat sijn alle die sorge mijn
so ben ic .i. ellendich wijf.
oec vructic alsonder blijf
dat ic moet an minen danc
15[regelnummer]
nemen man eer eet lanc
bi mire wet bi mire trouwen
sprac die ouer scone vrouwe
sone trouwic man ontsteruedi mi
bi minen wille ende bi di
20[regelnummer]
ontsie ic mi daeraf wel sere
stont an mi in enigen kere
troudic man bi minen wille
dus sprac si maer alstille
pensde si dat wareyt ware
25[regelnummer]
ic soude wel node openbare
hebben geseit wat si meende
metten woerde si sere weende
ende pensde doe om iechemas
dic haer man warachtich was
30[regelnummer]
mocht sine hebben sine begeerde
elnegene bouen der erde.
Ga naar margenoot+..........................................
35[regelnummer]
do waeren............................
datter auonture.....................
do sprac hi al openba[re]
minne ghine doen (?) ............
ic salt v vele wel..................
40[regelnummer]
moetic v leuen enige do (?) ......
sodat ghijs sonder sone (?) ......
ic sal u laten in mine [rike]
ende doen v zweren vaste[like]
minen baroenen alsmen.........
45[regelnummer]
daer die macht meest a[ne leghet] (?)
dat si v bliuen voert g[hetrouwe]
dat lone u god sprac die [vrouwe]
dat ghi mijns dus wege.........
do sende hi wt vp ne............
| |
[pagina 18]
| |
50[regelnummer]
lettren endè boden beide
ende gheboot dat elc se[ide]
den genoten vanden lan[de]
dat si te houe haesteli[ke] .........
quamen haer hier wa...............
55[regelnummer]
hi woude bi hare alre d............
sijn lant besetten ende............
sone dorfter niemen on............
Si voeren te houe mettien
alst haer here hem...............
60[regelnummer]
ic zegghe u dat daer qu[amen]
menich ridder van grote[n name]
menich prince menich g[raue] (?)
Ga naar margenoot+........................................
65[regelnummer]
................................. stonden
.............................. ontwonden
............... quamen toten here
.........chden sine siecheit sere
70[regelnummer]
.........en volkome sijn ende wesen
.........hem toe met dezen
......... ende lieue vrient
............ vele hebdi mi dient
......... vilen te meniger stont
75[regelnummer]
[Bedi] willic v maken cont
[d]at ghi onboden sijt
.................. op deser tijt
[danc]ber alre houeschede
[g]hi mi geuet ene bede
80[regelnummer]
[In sal] hier niet lange wezen
............e nemmermeer genezen
......... deden ene bede hier
......... worden alle scier
......... vrouwe wi doent gerne
85[regelnummer]
......ldaet des niet tonberne
............ wi doot gereet
.........ede hem den eet
......... ghetrouwelike houden
......... doen ende doen zouden
90[regelnummer]
............ zoude bidden daer
............ nemmermeer daer naer
......... en daden noch souden spreken
| |
[pagina 19]
| |
............ men te vinden enige treken
Ga naar margenoot+daer bi verachtert mochte sijn
95[regelnummer]
dat nu sal sijn die bede mijn
si seiden alle vte enen monde
si dadent gerne in elke stonde
ende zworent alle vaste te houden
dat elkerlic bi sinen scouden
100[regelnummer]
nemmermeer daerna nebrake
heren nu zegic v die zake
hieres mijn wijf vwer alre vrouwe
die mi van herten es getrouwe
ic wil dat si vrouwe bliue
105[regelnummer]
steruic nv na minen liue
ende ghi haer sijt onderdaen
alsi dit hadden verstaen
dat dat was dattie here bede.
seide elke dat hijt gerne dade
110[regelnummer]
met houeschen woerden met zoter tale
ende seiden si waers wardich wale
te houden te haren fine
meerre heerscap dan die sine
Dus es die vrouwe ontfangen daer
115[regelnummer]
in corten tiden aldaer naer
sterftie hertoge het moste sijn
nu hoert van dede die vrouwe fijn
si dede sine wtuaert daerter stede
nader wet ende na daerGa naar voetnoot16) zede
120[regelnummer]
dat men in den lande plach
dat noyt man nochtan en sach
brengen oec in derde.
man met so groter werde
si was so wetende ende so vroet.
Leiden J.J. Mak |
|