De Kamper-uien
Het gedichtje van J. van Oosterwijk Bruijn De brandstichters, waarin verteld wordt, dat, toen Burgemeester en Raden van een stad (die niet genoemd wordt), een schuur, een stain-den-weg op de wallen, door brand wilden doen verdwijnen, de burgemeester 's nachts de klok al luidde vóór de secretaris de schuur in brand had gestoken, dat gedichtje begint:
Te Kampen - neen, bedwing uw drift,
Beminnaars van die wallen!
Wie 't ook verbreid' door lier of stift,
't Wierd' niet gehekeld door mijn schrift,
Zoo 't dáár was voorgevallen.
Het verscheen in zijn Luimige dichtstukjes, tweede verzameling, die in 1824 uitkwam (3de druk 1839), en is dus mede een bewijs, dat ‘de Kampenaars om hun dwaasheden al berucht’ waren (zie P.J.J. Diermanse in dit Tschr., dl. 60, bl. 68-71), voor Fels in 1844 zijn Kamper stukjes het licht deed zien.
l.k.