Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 60
(1941)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 308]
| |
Over het ontstaan der Kamper uienEvenals door Dr. P.J.J. Diermanse (Ts. v. Ned. T. en L. LX, 68 vv.) is door mij het onhoudbare van J.H. Kok's uiteenzetting, dat de Kamper uien door de berijmingen van J.J. Fels (1844 en later) ‘geïmporteerd’ zouden zijn, aangetoond (Kamper Courant 7 en 11 Nov. 1938 en 1 Mei 1939). Een der meest overtuigende in die artikelen genoemde oudere vindplaatsen is: ‘Korte en zaakelijke beschrijving der Vereenigde Nederlanden en derzelver Onderhoorige Landschappen’ (Geen auteursnaam. Amsterdam 1766, blz. 185): ‘Eindelijk hebben de Kampenaars dit vooruit, dat ze dikwijls over de tong loopen, als er sprookjes verhaald worden, gelijk van de Kamper Steur, van het stutten van de brug op het ijs, van 't verwelkomen van den Prins en meer anderen.’ Verder is gewezen op P.J. Harrebomée, Spreekwoordenb. d. Nederl. taal, waaruit blijkt dat Kampen in de eerste helft van de 19de eeuw spreekwoordelijk bekend stond: ‘Als je te Kampen staat aan de IJsselboord, Wordt nog het klinken van de schelkoord gehoord’. Meer van dergelijke citaten zouden nog vermeld kunnen worden. Diermanse werpt (blz. 70) de vraag naar wijze en tijd van ontstaan der Kamper uien op, zonder nochtans een positieve verklaring te geven. Toch schijnt het, dat die wel te vinden is. Bij een speurtocht naar de oudere bronnen valt het op, dat doorgaans gesproken wordt van Kamper ‘stukjes’. De grovere betiteling ‘uien’ is pas later in de volksmond ontstaan, om ten slotte in de in 1927 door Zalsman te Kampen uitgegeven bundel voor het eerst gedrukt te verschijnen (vgl. Kok, blz. 66). Nog ouder dan de ‘stukjes’ zijn de Kamper ‘steurtjes’. Oorspronkelijk moet de vis bedoeld zijn, eenmaal de roem en het onafscheidelijke attribuut van onze IJselstad (Kok, 49 vv.). Als voorbeeld diene de oudste door mij ge- | |
[pagina 309]
| |
vonden bron, een gedicht van den predikant Franciscus Martinius uit 1641, getiteld ‘Camper lof’, waarin de dichter o.a. de Kamper vis bezingt en vooral de steur prijst: ‘Campersteur die past aen 't hooghste van den disch’Ga naar voetnoot1). Is hier nog werkelijk de vis bedoeld, dan heeft de op één na oudste overlevering reeds metaphorische betekenis. Het is de titel van een hekeldicht van den predikant Paschier de Fijne (1648): ‘Het Camper steurtjen, van harde uien, sterke boter en bittere mosterd’. Een soortgelijke titel voeren de contra-pamfletten ‘Sout tot het ongesouten Camper steurtjen’ en ‘Een frisschen dronck op het gesouten Camper steurtjen, geschoncken voor de predicanten tot Campen, om het gesouten Camper steurtjen te beter te verswelgen.’ Dat deze uitdrukking algemene bekendheid heeft verkregen, blijkt uit een spreekwoordenverzameling van Pieter Witsen (1680), die als zegswijze aangeeft ‘het is Camper steur’, waarbij nog niet aan een domme streek gedacht behoeft te worden. Nu veronderstel ik, dat waar de uitdrukking buiten Kampen niet overal begrepen werd, een phonetisch aannemelijke volksetymologische omvorming ‘steurtjes’ > ‘stukjes’ heeft plaats gehad. De verdere en laatste schrede zou dan zijn, dat zich - Sage bedarf nur des geringsten Erdreichs um Wurzel zu schlagenGa naar voetnoot2) - om de aldus ontstane uitdrukking de ons bekende domme ‘Lokalsagen’ hebben verzameld. Mogelijkerwijze is ook reeds eerder bij de uitdrukking ‘Kamper Steur’ aan een of andere dwaze streek gedacht, wat natuurlijk de volksetymologie ‘steurtje’ tot ‘stukje’ in de hand moest werken. Vragen wij, wanneer dit proces begonnen is, dan geven de vindplaatsen het volgende resultaat: Witsen (1680) spreekt enerzijds nog in neutrale zin van ‘Camper steur’; in de Holl. Spectator van 1734 anderzijds worden reeds de dwaze streken gesignaleerd. Het ontstaan der oudste Kamper uien moet binnen dit tijdsbestek liggen; bij benadering kan men aannemen, dat dit in de tijd om 1700 geweest is. Kampen c.w.h. lindenburg |
|