Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 54
(1935)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet abele spel van Lanseloet, door Zeeuwse Rederijkers ten tonele gebracht?Het is bekend dat het spel van Lanseloet, ook na de Mid-deleeuwen, door oude drukken en nadrukken verspreid werdGa naar voetnoot1), maar van mogelijke opvoeringen is tot nu toe nergens melding gemaakt. Een spoor daarvan is waarschijnlijk te vinden in het archief van de rederijkerskamer de ‘Fiolieren’ te 's Gravenpolder, waarvan de schamele resten op het stadhuis te 's Gravenpolder op Zuid-Beveland bewaard worden. Toen de heer D.A. Poldermans uit deze verzameling Het spel van de Stathouwer uitgafGa naar voetnoot2), liet hij in een Bijlage een oud ‘Register van de boeken van Rhetorika’ volgen. Daarin trof mij de mededeling dat van Sanderijn en Lanslot ‘nog een rol aanwezig was’. Bij navraag bleek inderdaad, dat zowel de rol van Sanderijn als die van Lanseloet, uit het abele spel, volledig afgeschreven waren op een lange rol papier. Dat kan wel niet | |
[pagina 298]
| |
anders geschied zijn dan ten bate van een speler, die daaruit zijn rol moest leren. Wanneer dat plaats gehad heeft, en of het een opvoering in deze zelfde Kamer gold, is moeielijk na te gaan. Aangezien het niet onmogelijk was dat deze rederijkers de beschikking hadden over een oud handschrift, vroeg ik omtrent de tekst nadere inlichtingen aan de heer D.A. Poldermans, die zo vriendelijk was, mij de voornaamste afwijkingen van de oudste tekst mede te delen. Daaruit bleek mij, dat voor deze rollen een van de oude drukken gediend heeft, die in hoofdzaak vrij getrouw afgeschreven is, behoudens spellingvarianten, dialektische afwijkingen (weglating van de h), enkele foutieve lezingen en kleine moderniseringen. De afwijkingen komen meer overeen met de Antwerpse postinkunabel van ± 1518 (bij Leendertz A) dan met de oudste Goudse inkunabel van 1486 (bij Leendertz G), want op twee plaatsen waar A een regel meer toegevoegd heeft dan G (vs. 283 en vs. 561), vinden wij die ook in ons afschrift. Of daarvoor deze Antwerpse druk of een daarop teruggaande gediend heeft, zal moeielijk uit te maken zijn. Voor de tekstkritiek zal dus uit deze jongere overlevering niets te leren zijn. c.g.n. de vooys |
|